HOEKSCHE WAARD – Het is bijna vijftig jaar geleden dat Nederland werd bevrijd. In aanloop op de viering daarvan op 5 mei belicht het Kompas belevenissen en gebeurtenissen uit de Hoeksche Waard tijdens de oorlog. Deze week publiceert Het Kompas de trieste geschiedenis die heeft geleid tot de oprichting van het monument langs de provinciale weg tussen Oud-Beijerland en de A-29. De onthulling van dit beeld heeft 20 mei 1950 plaatsgevonden.
Hoe kon de mens de wens tot leven ooit teniet doen? Hier klonk de kreet van één die voor tien makkers sprak. Deze strofe staat op het monument langs de provinciale weg nabij Heinenoord. Daarboven staat met grote letters: Moeder. Op de kille morgen van zondag 18 februari 1945 zijn op die plaats tien mensen gefusilleerd. Een van hen slaakte nog een laatste kreet: Moeder. De tien mannen zijn neergeschoten als represaille voor de moord op de nationaal-socialistische burgemeester Simonis van Nieuw-Beijerland. Deze burgemeester werd op 17 februari 1945 dood aangetroffen in een sloot langs de straatweg in Heinenoord.
Scheveningen
Obersturmfhrer Scholl heeft in de namiddag van dezelfde dag opdracht gekregen om tien personen uit de strafgevangenis in Scheveningen te halen. Hij verklaart op 12 juni 1945 bij zijn verhoor in de strafgevangenis in Rotterdam dat hij na de vondst van de burgemeester samen met een collega de zaak in handen van de Hollandse politie heeft gegeven. Op dat moment heeft hij Duitse militairen al opdracht gegeven een en ander bij de Feldgendarmerie in Oud-Beijerland te rapporteren. „Wij hebben onze dienstreis toen vervolgd. Omstreeks 16.00 uur kwamen wij aan in Rotterdam op de Eendrachtsweg aan. Wij hebben toen van onze bevindingen rapport uitgebracht. Het bleek ons toen, dat de Ortskommandant van Oud-Beijerland de zaak Simonis reeds ter kennis had gebracht van de Sicherheitsdienst in Rotterdam.”
„Ongeveer een uur later kreeg ik van de Oberleutnant Aman van de Grüne Polizei opdracht naar Scheveningen te gaan om daar een aantal gevangenen te gaan halen, die als represaille gefusilleerd zouden worden. De Ober-sturmbahnfhrer Wölke van de Sicherheitsdienst heeft mij een lijst overhandigd, waarop tien namen stonden vermeld. Ik ben ongeveer om vijf uur met een overvalwagen naar de strafgevangenis in Scheveningen gereden,, waar ik om zes uur aankwam.”
„Tien manspersonen, onder wie één gekleed in uniform van de Nederlandse politie, werden aan mij overgegeven,” vervolgt Scholl zijn bekentenis. „Behalve de lijst met de tien namen kreeg ik ook nog andere bescheiden, die op de gevangenen betrekking hadden, mee terug.” „De gevangenen alsmede genoemde bescheiden heb ik in den avond van 17 februari 1945 aan het gebouw van de Sicherheits-dienst aan de EendrachtsWeg in Rotterdam afgeleverd. In de morgen van 18 februari 1945 kreeg ik van Wililke opdracht de tien gevangenen te vervoeren naar de Rijksstraatweg Blaakschedijk-Krooswijk, waar wij het lijk van de burgemeester hadden gevonden.” „De genoemde gevangenen werden daar ter plaatse overgegeven aan de aldaar inmiddels gearriveerden Leutnant Rest van de Grüne Polizei. Deze officier had de leiding en heeft de terechtstelling ook uitgevoerd.” Scholl eindigt zijn herinnering aan de gebeurtenis met de namen van twee van de slachtoffers. „Ik herinner mij de namen van twee personen, namelijk van Verkerk, de man in het uniform gekleed en Van der Wallen, afkomstig uit Den Briel. Na het fusilleren kreeg ik van Leutnant Rest de opdracht de plaatselijke politie hiervan in kennis te stellen en hen op te dragen de lijken tot ‘s avonds zes uur te bewaken, waarna zij begraven mochten worden.”

Kompas, 1 maart 1995

Kompas, 1 maart 1995