In 1990 schreef Jo Vos onderstaand artikel. U leest hier de volledige tekst, hier en daar door mij (Henk van den Heuvel) aangevuld met links en foto’s.
HET VERZET 1940 – 1945 IN KLAASWAAL EN OMSTREKEN
INLEIDING
Het verzet in en om Klaaswaal is eigenlijk het verzet van de drie dorpen Numansdorp, Zuid-Beierland en Klaaswaal. Als gevolg van de inundaties in het laatste oorlogsjaar was de bevolking van de eerste twee dorpen geëvacueerd, waardoor het verzet in Klaaswaal werd geconcentreerd. In het middelpunt van dat verzet stond Jaap Koster. Hij was de spil waarom het verzet draaide. Hij verzamelde betrouwbare mensen om zich heen en hij verdeelde de taken. (zie Jaap Koster, een echte leider)
Jaap was van nature erg gesloten. Hij vertelde niet meer dan je strikt nodig had om een opdracht te kunnen uitvoeren. Een goede eigenschap in die tijd. Zo was het voor velen van ons een verrassing te zien wie allemaal tot de verzetsgroep behoorden en was het voor de bevolking een verrassing te horen wie in hun woonplaats de leider van het verzet was.
Het is duidelijk wie de verzetsgeschiedenis van Klaaswaal e.o. had moeten schrijven, maar we hadden na de bevrijding iets anders te doen. Het land moest worden opgebouwd, de blik niet naar het verleden maar naar de toekomst gericht. De belangstelling voor wat in de oorlogsjaren was gebeurd verdween naar de achtergrond en Jaap Koster bleef zwijgzaam. Pas enkele dagen voor hij vrijwillig afscheid nam van het leven heeft hij zijn kinderen, tot hun grote verbazing, een avond lang het verhaal verteld van een op tragische wijze verlopen gebeurtenis in het verzet. De rest is helaas een gesloten boek gebleven.
Meer dan veertig jaren heb ik Jaap Koster van zeer nabij meegemaakt, maar ik heb hem nooit leren kennen. Na zijn overlijden heb ik met toestemming van zijn vrouw zijn archief kunnen inzien. Dat was uiteraard ook zeer beperkt en betrof alleen wat naoorlogse correspondentie. Geen basis dus voor de geschiedenis van het Klaaswaalse verzet. Desondanks wil ik een poging doen iets van die geschiedenis aan het papier toe te vertrouwen, daarbij puttend uit eigen ervaring en uit datgene wat mij eerder door voormalige verzetsdeelnemers is aangereikt of mij in gesprekken ter ore is gekomen.
Mijn verhaal kan dus niet compleet zijn. Waar namen worden genoemd, betekent dat niet dat anderen die niet worden genoemd, niet actief aan het verzet zouden hebben deelgenomen. Het betekent alleen dat het mij niet bekend was. Nogmaals, er was er maar één die van alles op de hoogte was. Met een kort portret van de commandant van het verzet in en om Klaaswaal begint dit verhaal.
Hilversum, februari 1990
J.J. Vos
1.WIE WAS JAAP KOSTER?
Jacob Nan Cornelis Koster werd op 7 oktober 1912 als eerste zoon van Dirk Koster en Cornelia Bezemer geboren. Vader Dirk Koster bouwde bij de halte Klaaswaal van de stoomtram een café en werd agent van de RTM. In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog was het daar een bedrijvigheid van belang. Gelukkig hadden vader er moeder Koster een kinderrijk gezin, waarin ieder zijn steentje moest bijdragen. Jaap was de oudste zoon en moest als zodanig het leeuwenaandeel leveren. Als de goederentram arriveerde, verzamelde hij de voor Klaaswaal bestemde goederen distribueerde deze per vrachtauto over de gemeente. Hij bottelde priklimonade en assisteerde in het café.
Hij kreeg al vroeg pianoles, o.a. van de toen bekende pianist Marinus Flipse en bespeelde al op zeer jeugdige leeftijd de altsaxofoon in de, mede door zijn vader opgerichte, fanfarevereniging Na Lang Streven. Als deze vereniging in 1933 financieel aan de grond zit en de muzikale prestaties veel te wensen over laten, biedt Jaap aan de functie van dirigent gratis op zich te nemen. Ondanks tegenwerking van sommige oudere leden, die de leiding van een dorpsgenoot moeilijk kunnen accepteren, weet hij de muzikale prestaties zodanig op te voeren, dat de vereniging in 1938 de afdeling Uitmuntendheid bereikt en bovendien weer een gezonde financiële basis heeft. Het gaat weer goed met NLS.
En het gaat ook goed met Jaap Koster. Behalve NLS dirigeert hij ook muziekverenigingen van Nieuw-Beierland, Nieuw Helvoet en Willemstad. Hij geeft pianolessen en hij heeft in 1936 een ensemble opgericht dat later wordt uitgebreid tot Jack Koster’s Dansorkest, waarmee hij de dansavonden opluistert die in het zaaltje, dat inmiddels achter het café was gebouwd, iedere zaterdagavond werden georganiseerd. Uitbreiding met een grote zaal bleek al spoedig nodig en zo werd huize Koster een druk bezocht oord en een centrum voor het verenigingsleven in het dorp.
Eind augustus 1939 werd Jaap gemobiliseerd en vertrok hij naar het Utrechtse, waar hij o.a. ook aan de Grebbeberg onze vierdaagse oorlog in mei 1940 meemaakte. Zeer onder de indruk kwam hij daarvan terug en het was duidelijk dat hij zich niet bij die nederlaag kon neerleggen. Hij nam al vroeg deel aan het verzet, eerst als lid en afdelingsleider van het Geuzenvendel, daarna van LO en LKP en tenslotte als commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten Strijdend Gedeelte 5e Compagnie 4e Sectie. Zonder lid te worden van de Nationaal Socialistische Kultuurkamer wist hij in de oorlogsjaren zijn dansorkest bijeen te houden en, in het licht van de schijnwerpers, zijn publiek in die sombere tijden wat verstrooiing te brengen. Ver buiten het licht van die schijnwerpers verzamelde hij vertrouwde medewerkers om zich heen om hem te assisteren bij zijn verzetswerk.
Voor nagenoeg de gehele Klaaswaalse bevolking was het een verrassing toen Jaap Koster zich bekend maakte als Kommandant van de Binnenlandse Strijdkrachten in Klaaswaal en als zodanig het bestuur van de drie gemeenten Numansdorp, Zuid-Beierland en Klaaswaal overnam. Gigantisch waren de problemen die moesten worden opgelost. Hoewel hij zijn superieuren had gezegd zijn taak direct na de bevrijding te zullen neerleggen, bleef hij op hun verzoek tot 8 augustus op zijn post en deed dat, Jaap Koster eigen, geheel belangeloos.
De bevrijding van Klaaswaal verliep onder zijn leiding zeer ordelijk, geheel overeenkomstig de tradities van een rechtsstaat die Nederland weer moest worden. Zijn verwachtingen voor het naoorlogse Nederland waren hoog gespannen. Hij stelde zich een toekomst voor waarin dezelfde saamhorigheid tussen de mensen zou bestaan als tijdens de bezetting.
In januari 1946 trouwde hij met Annie Wielhouwer en zijn orkest verwelkomde bruid en bruidegom onder aan de trap van het gemeentehuis met een serenade. In 1950 nam hij de zaak van zijn moeder over en de toekomst zag er nog steeds goed uit. De watersnoodramp in 1953 eiste vele slachtoffers. Café Koster lag op de rand van het overstroomde gebied. Vele dagen lang werden mensen opgevangen en wederom kon Jaap zich inzetten voor de hulpverlening aan medemensen in nood.
Hij nam ook zitting in de gemeenteraad namens de Partij van de Arbeid, in de verwachting, dat hij op deze wijze iets van zijn idealen zou kunnen verwezenlijken. Maar de situatie in het naoorlogse Nederland beantwoordde geenszins aan het ideaalbeeld dat Jaap Koster voor ogen had. Deze teleurstellende ervaring en het feit door velen van zijn medeburgers niet begrepen te worden, waren er oorzaak van dat het hem ook zakelijk niet voor de wind ging.
Toen hij tenslotte in een conflict met de burgemeester moest meemaken dat deze, met een variant op Binnenlandse Strijdkrachten, sprak van Binnenlands Schuim, was voor hem de maat vol. Dit incident, dat aandacht kreeg in de pers en op de radio en leidde tot vragen in de Tweede Kamer, vormde de inleiding van een periode die hem psychisch door een diep dal voerde. Van de man uit de oorlog, moedig, nergens bang voor, besluitvaardig en zelfverzekerd, was niets meer over.
Pas na jaren kwam hij zijn inzinking te boven en begon hij langzamerhand zijn oude vak weer op te pakken. Hij gaf muziekles en dirigeerde weer, hij kon het leven weer aan.
Rond Kerstmis 1974 heeft hij op een avond zijn kinderen enkele uren lang verteld over zijn ervaringen in de oorlog. Heel ongewoon voor een man die zijn verzetswerk zo onopvallend had gedaan en er ook na de oorlog weinig over sprak. “Zou hij het dan toch verwerkt hebben?”, vroeg zijn dochter Meta zich af. Die vraag kan zeker ontkennend worden beantwoord.
Het Hollands Diep, dat tijdens de laatste oorlogswinter de grens vormde tussen onderdrukking en vrijheid, bleek voor velen een onneembare barrière. Jaap Koster heeft die vrijheid, die hem voor ogen stond, nooit kunnen bereiken. Op 8 januari 1975 nam hij vrijwillig afscheid van het leven door van de Haringvlietbrug te springen en zich op die manier aan het Hollands Diep gewonnen te geven.
Klaaswaal had één van zijn meest verdienstelijke burgers verloren. In het voorjaar van 1982 werd aan Jacob Nan Cornelis Koster posthuum het Verzetsherdenkingskruis uitgereikt.
2.HOE KWAM JE BIJ HET VERZET?
“Van de eerste illegalen was Bernard IJzerdraat de allereerste” schrijft Dr. L. de Jong in het vierde deel van zijn “Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog”. De schrijver heeft zijn verhaal over de verzetsgroep “de Geuzen”, door Bernard IJzerdraat opgericht, ontleend aan het boek De Geuzen door drs. A.H. Paape. Wat IJzerdraat voor ogen stond was de vorming van een leger dat de Engelsen zou kunnen bijstaan als zij zouden landen en dat zou, zo dacht men, niet zo lang duren. Dat leger had wapens nodig en dus werd ijverig naar wapens gezocht. Zijn leden stimuleerde hij met zijn Geuzenberichten. Het aantal Geuzen ging in de honderden lopen. In Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis ontstonden groepen, maar ook in Zwijndrecht en Dordrecht en tal van andere plaatsen in Zuid-Holland.
Aan de geheimhouding ontbrak veel. Menige Geus vond het prikkelend en interessant om aan anderen te vertellen of althans aan anderen te laten doorschemeren dat een machtig bevrijdingsleger in opbouw was en wie dat hoorde, gaf het verheugd aan anderen door. Het was eigenlijk een wonder, schrijft Dr. De Jong, dat de organisatie, waar vooral in Vlaardingen druk over gepraat werd, niet al lang tegen de lamp gelopen was. Dat gebeurde dus in november, de één na de ander werden in heel Zuid-Holland de Geuzengroepen opgerold en spoedig zaten enkele honderden leden in de Scheveningse cellenbarakken gevangen. Niemand dook onder. Waar moesten ze heen? “Nee, je bleef waar je was, wachten op het onvermijdelijke. ‘t Kon immers nooit lang duren? Hoogstens zouden ze je een paar maanden of, in ernstige gevallen, een paar jaar vast willen houden. En dan, over een paar maanden zouden de Engelsen toch al lang geland zijn?” In november en december werden enkele honderden gearresteerd en vele anderen in januari en februari, want behalve Bernard IJzerdraat, had lang niet iedereen onder de verhoren de namen van medeleden kunnen verzwijgen.
Tegen drieënveertig van hen meende men voldoende bewijsmateriaal te hebben. Achttien van hen werden ter dood veroordeeld, het vonnis van drie van hen werd gewijzigd in levenslang. Honderdzevenenvijftig Geuzen werden zonder vorm van proces naar het concentratiekamp Buchenwald overgebracht. Drieënvijftig Geuzen zijn daar en in andere kampen om het leven gekomen. Tot die Buchenwaldgroep behoorde onze dorpsgenoot Wim Blonk, die in dat eerste oorlogsjaar in Maassluis werkte. Een buurman vroeg hem of hij aan de Geuzenactie mee wilde doen, Geuzenberichten verspreiden en wapens verzamelen. Wim Blonk is levend uit Buchenwald teruggekeerd.
Jaap Koster heeft zich meermalen bezorgd getoond over het lot van Wim Blonk. Of hij zelf ook tot de Geuzen heeft behoord is onduidelijk. Volgens eigen mededeling was hij in die begintijd “lid en afdelingsleider van het Geuzenvendel”. Of dat in enige relatie met de Geuzen stond hebben wij niet kunnen achterhalen.
De geschiedenis met de Geuzen is voor de verzetsmensen een harde les geweest. Men wist nu hoe de Duitsers reageerden op verzet.
“Niets vragen, doen wat je werd opgedragen en verder mondje dicht” zei Driek den Broeder. Jaap kwam daar regelmatig voor zijn wijnhandel. Zij praatten wel eens over de oorlog en zij hadden weinig woorden nodig om elkaar te begrijpen. Jaap wist wat hij aan Driek had en zo kwam Driek in het verzet.
Als je niet zeker was of iemand aan de goede of verkeerde kant stond moest je heel voorzichtig zijn. Je buurman kon een verrader zijn. Zo kon het gebeuren, dat iemand in het verzet een strijdmakker ontmoette die hij tevoren met enig wantrouwen had bekeken. Dat overkwam niet Nic de Ruiter; hij antwoordde als volgt: Hoe kwam ik bij het verzet? Precies weet ik dat niet meer; ik meen, dat ik erin gegroeid ben. Daarvoor zou ik eerst een paar versregels willen aanhalen.
Ik ben een doodgewone man
Die moeilijk iemand haten kan
Maar Hitler MOET ik haten
Ik haat hem met een wilde haat
Ik wens die duivel niets dan kwaad
En zal dat nimmer laten.
Verlos ons Heer van deze pestilentie
Dit kwaad doet al te zeer
En breng ons volk in het geweer
Voor vrijheid van religie en conciëntie.
Ik vermoed dat hierin voor mij de motivatie lag om iets meer te doen dan alleen maar haten. Dan komen de vragen: WAT, HOE, WANNEER, met WIE? Eén van mijn goede HBS-vrienden uit het begin van de bezetting was – hij is het gelukkig nog – Adri Huisman. In het bijzonder zijn vader liet er geen twijfel over bestaan aan welke kant hij stond. Hoe de gesprekken verlopen zijn? Ik zou het niet weten. Adri zat al min of meer in een georganiseerd geheel en omdat we elkaar zeker ook op politiek terrein volledig konden vertrouwen, heeft hij mij gevraagd of ik “mee wilde doen”.
Het ligt voor de hand ook aan Adri Huisman te vragen hoe hij bij het verzet kwam en hoe hij in contact kwam met Jaap Koster, want hij werd namelijk later Jaap’s plaatsvervanger. Het antwoord op die vraag blijft hij schuldig, hij herinnert zich wel dat Jaap soms de nacht in huize Huisman doorbracht. Waarschijnlijk is het ook zo dat de loyaliteitsverklaring die door de bezetter in 1943 werd gevraagd van de studenten de doorslag heeft gegeven. De beslissing wel of niet tekenen was een moeilijke, immers, bij niet tekenen kon men niet verder studeren en viel de toekomstverwachting van de betrokken studenten in duigen. Adri tekende niet. Ook Frans Bom tekende niet. Hij was trouwens al op 7 augustus 1941 bij een stuk verzet betrokken, maar daarover later meer. Ook Frans Loose tekende niet, maar van deze Frans is het duidelijk hoe hij met Jaap in contact kwam.
Frans Loose maakte namelijk deel uit van Jack Koster’s Dansorkest. Hij bespeelde daar het slagwerk, voor de Duitse bezetting met “drums” aangeduid. Het is niet zo verwonderlijk dat Jaap verschillende leden van zijn orkest bij zijn verzetswerk ging betrekken. Hij kende zijn mensen en wist wat hij aan ze had.
Klik op de foto voor een vergroting
Zo zien we op de foto bovenaan links aan de trombone A.A. (Dries) van der Linden. Aan het slagwerk Frans Loose. Tweede rij links op de trompet P.C. (Piet) Hoek. Op de onderste rij tweede van links Adrie Boot en Jo Vos helemaal rechts op de tenorsaxofoon met de bril op. Jaap Koster aan de piano!
3.HOE HET VERZET BEGON
Hoe het verzet in het land begon is hiervoor al uiteengezet . Hoe het in Klaaswaal en omstreken begon is allerminst duidelijk. Er gebeurde erg veel in huize Koster dat niet aan de aandacht van de familieleden kon ontsnappen, maar de zwijgplicht, door moeder Koster opgelegd, is gelukkig nauwgezet opgevolgd. Jaap had die waarschuwing niet nodig. Voor zover dat niet strikt noodzakelijk was, liet hij anderen niet delen in zijn geheimen. Het risico dat iemand die onverhoeds zou worden opgepakt zou doorslaan en daarmee anderen in problemen zou kunnen brengen was daardoor zeer klein. Daarom is ook over het begin van het verzet in Klaaswaal weinig bekend.
Wat wij ons toen niet realiseerden, maar wat je pas later beseft is dat ons verzet eigenlijk in het orkest begon. Al spoedig na de Duitse inval werd het spelen van Engelse en Amerikaanse muziek verboden. Ook composities van Joodse componisten mochten niet worden uitgevoerd. Wij trokken ons daar niets van aan en speelden alles wat wij leuk vonden. Er werden daarnaast ook sketches opgevoerd waarmee we showavonden en -middagen, afgewisseld met muziek, vulden. Maar ook in Klaaswaal sliepen de verraders niet. Op zekere dag werd Jaap ontboden bij de Sicherheits Dienst (SD) aan de Heemraadsingel te Rotterdam. Hij kreeg te horen dat wij Engelse en Amerikaanse muziek hadden gespeeld en dat moest niet meer gebeuren, anders zou de hele band naar Duitsland worden afgevoerd. Thuisgekomen vroeg Jaap mij mee te gaan naar de Feldgendarmerie aan de Kreupeleweg. Die al wat oudere soldaten bezochten regelmatig onze uitvoeringen en dus werd hen gevraagd wat zij vonden van de door de SD geuite beschuldiging. “Engelse muziek?” Dat hadden ze van ons nog nooit gehoord. Wel hadden ze vreselijk gelachen om die dronken “Sankt Nikolaus” die door Jaap in één van de sketches werd vertolkt. Goed, of ze dat dan aan de SD wilden meedelen. Nou, dat wilden ze wel. Ik kreeg nog een compliment voor mijn uitstekende Duits dat ik toen nog, kersvers van de HBS in 1941, in redelijke mate, met naamvallen en al, beheerste. Zo konden we weer vertrekken en we speelden de hele oorlog door zo lang als het kon onze favoriete muziek. Alleen de Engelse teksten werden vervangen door doldwaze Nederlandse teksten die door Piet de Jongste, onze bassist, werden geschreven. Dat deed hij ook op de muziek van Engelse songs die we van de BBC overnamen. Er is nog een opname uit 1943 in mijn bezit waarmee het voorgaande wordt bewezen, zij het dat de geluidskwaliteit meer dan erbarmelijk is.
Ook in 1941, om precies te zijn op 7 augustus van dat jaar, werd Frans Bom betrokken bij een noodlanding van een Engelse bommenwerper onder Westmaas. (zie 19 september 2016 – 75 jaar De 5 van Greup) Aangezien hij in die tijd op Greup één der weinigen was die Engels had geleerd, was het vanzelfsprekend dat hij in de boerderij van de gebroeders Blok aan de Eerste Kruisweg te Greup contact kreeg met de bemanning. In zijn gevolg een aantal inwoners van Greup, die zich bereid verklaarden mee te helpen de bemanning van de bommenwerper eerst te verbergen en daarna van voedsel, burgerkleding en rijwielen te voorzien, teneinde hen naar elders te kunnen brengen. Helaas is dit plan jammerlijk mislukt. Na korte tijd werden de zes bemanningsleden door de Duitse Wehrmacht gevangen genomen. Een aantal inwoners van Greup werd eveneens gearresteerd, waarvan er vijf ter dood werden veroordeeld. De Wehrmachtsbefehlshaber Christiansen weigerde gratie te verlenen. Waarschijnlijk als waarschuwing bedoeld, werd het vonnis op 14 augustus in de pers gepubliceerd. Op 19 september vielen voor het vuurpeloton: Bastiaan Barendrecht, Joris de Heus, Pieter Kruythof, Arie van Steensel en Arie van der Stel. Drie andere helpers werden veroordeeld tot langdurige gevangenisstraf. Frans is wonder boven wonder de dans ontsprongen, waarschijnlijk door tijdig onder te duiken. Toen de rust was weergekeerd is hij naar de ouderlijke boerderij teruggekeerd. Op wat later in de oorlog op en om die boerderij gebeurde, kom ik nog terug.
Behalve de landelijke illegale blaadjes die ons incidenteel bereikten, verscheen in de Hoekse Waard het illegale blad “De Koerier”, waarvan dominee Langeveld van Oud-Beierland de hoofdredacteur was. Ook dit blaadje werd onder vertrouwde dorpsgenoten verspreid. (Zie Verslag Groep Zinkweg: De Koerier)
Het verzet groeide verder uit toen studenten werden gedwongen de zogenaamde loyaliteitsverklaring te tekenen. Doordat de meeste studenten dat weigerden, kwam het universitair onderwijs stil te liggen. De betrokken studenten moesten onderduiken en zonodig van valse persoonsbewijzen worden voorzien. Dat was in 1943.
In datzelfde jaar kwam er een verordening dat alle Nederlandse militairen zich voor krijgsgevangenschap moesten melden. Velen wisten vrijstelling te verkrijgen of doken onder. Ook voor deze mensen moest voor valse persoonsbewijzen worden gezorgd. Het is mij niet gelukt te achterhalen waar en door wie die valse documenten werden vervaardigd.
Tot nu toe was het verzet een zaak geweest van los van elkaar staande groepjes die, onafhankelijk van elkaar, hier en daar wat verzet pleegden. Daarin kwam na de geallieerde landingen in Normandië een einde. De regering in Londen verordeneerde toen dat het verzet zou worden gebundeld in één organisatie, de “Binnenlandse Strijdkrachten”, waarvan Prins Bernhard de leiding zou krijgen. In de gemeente Klaaswaal werd een sectie gevormd, waaronder ook begrepen de gemeenten Numansdorp en Zuid-Beierland, waarvan Jaap Koster de commandant werd.
4.BINNENLANDSE STRIJDKRACHTEN, ORGANISATIE, BEWAPENING EN TRAINING
In 1944 werd uit personen die uit verschillende verzetsorganisaties zoals L.O., de R.V.V. en L.K.P. afkomstig waren, het “Strijdend Gedeelte” van de Binnenlandse Strijdkrachten gevormd. De manschappen die hiertoe werden uitgenodigd, hadden voordien reeds actief deel uitgemaakt van bovenstaande organisaties, of waren al geruime tijd onderduiker of als oud-militair voldoende betrouwbaar.
In de gemeente Klaaswaal met inbegrip van de gemeenten Numansdorp en Zuid-Beierland, waarvan de bevolking was geëvacueerd, werd een sectie gevormd onder commando van Jaap Koster (schuilnaam Jack). Groepscommandanten werden Kees van Brakel (schuilnaam Kors), Kees Luijendijk (Lies) en Adrie Huisman (Anton), die tevens de plaatsvervanger van de commandant werd. Bij de formatie waren ook nauw betrokken Adrianus Huisman (sr.), Driek den Broeder, Nic de Ruiter, Frans Loose, Hans Manteau en Piet van der Jagt.
Wij maakten deel uit van de regio Dordrecht; de regionaal commandant was de heer Kooiman (Paul). We vormden de 4e Sectie van de 5e Compagnie. Compagniescommandant was de heer De Vries (Simon).
De “Nominatieve Staat” van deze sectie is bewaard gebleven (zie rechts). Dat wil evenwel niet zeggen, dat hierop alle personen vermeld staan die bij het georganiseerde verzet waren betrokken. Aan andere personen werden andere, niet minder belangrijke taken toebedeeld. Met name geldt dat voor Frans Bom, die contacten onderhield met een verzetsgroep in Oud-Beierland, voor de verspreiding van illegale blaadjes zorg droeg, maar vooral de ouderlijke boerderij inschakelde voor allerlei ondergrondse activiteiten. We mogen daarbij ook niet het werk van de koeriersters Dini Roelofs en Gerda de Kruif vergeten.
De bewapening bestond uit geweren van velerlei herkomst, zoals geweren van het Nederlandse leger, Duitse geweren die buitgemaakt waren en revolvers die op enigerlei wijze of door de “goede” Nederlandse politie ter beschikking waren gesteld, of ronduit gestolen waren.
Bij de wapentransporten en de bewaring van de wapens waren dikwijls grote moeilijkheden te overwinnen en gevaren te omzeilen. Zelden liet commandant Jack dat alleen aan zijn manschappen over, hij was meestal zelf bij een en ander aanwezig. Zo’n moeilijk transport was bij voorbeeld het transport van vele stenguns per fietskarretje van de Zinkweg naar Bommelskous, alwaar alles tijdelijk werd opgeslagen ten huize van Driek de Broeder. Driek durfde zeer grote risico’s te nemen en dat durfde ook Gerrit Jan Luijendijk, die het spul dan weer transporteerde per zogenaamde “kuilewagen” naar Klaaswaal. Hij en zijn broer Kees gebruikten ook wel een grote bus met haver, waarin dan enige revolvers verborgen waren. Bij een huiszoeking hebben Kees en hij eens spoorslags enkele stenguns in de mestput moeten verstoppen; toen de kust weer veilig was zijn ze weken bezig geweest ze in de wagenkeet schoon te maken.
De heer Adrianus Huisman sr. stond helemaal voor niets en had het transport van wapens wat groter opgezet. Hij deed dat met paard en wagen en verborg de wapens onder een laag stro. Eens werd hij onderweg door een paar Duitsers gesommeerd te stoppen en hij dacht al, dat er verraad in het spel was. Zij wilden echter meerijden en lieten zich prinsheerlijk in het stro zakken. Een benauwd half uurtje was dat.
Een groot deel van de wapens was altijd boven in een vlasschuur verborgen, die in de eerste bocht van de Molendijk in Klaaswaal stond. Later werd dat de centrale slachtplaats van de firma Schop. Door de broers Daan en Rienus Schop was in het vlas een zeer geraffineerd gangensysteem gebouwd en boven in die schuur was dan de wapenopslagplaats. Het onderhoud van deze wapens werd verzorgd door Kees van Brakel en Rienus Schop. Zij zorgden er voor, dat deze wapens te allen tijde voor direct gebruik gereed waren. Ook in de boerderij van Bom was een ruimte gecreëerd waar wapens waren opgeslagen die door Frans Bom en Adri Huisert uit het vet werden gehaald en schietklaar gemaakt. Uiteraard werden ook in huize Koster tijdelijk wapens opgeslagen. Met die wapens moest worden geoefend. Dat gebeurde intensief, nadat de voorraad wapens met uit droppings van wapencontainers afkomstige stenguns, Brens en handgranaten was gecompleteerd en vervolmaakt. De respectieve commandanten van de groepen kregen een geheime vooropleiding en wapeninstructie van Anton de Haas (Pieter Goedhart). Deze is helaas in het voorjaar van 1945 door de Sicherheits Dienst gegrepen en, in het zicht van de bevrijding, samen met de actieve Nico Bout (voormalig wachtmeester bij het derde regiment Huzaren) te Rotterdam gefusilleerd. Nadat de opleiding van de groepscommandanten voltooid was, namen deze de manschappen die onder hun leiding stonden, onder handen. Deze opleiding was zo grondig, dat alle manschappen in staat waren de aan hun zorgen toevertrouwde wapens geblinddoekt in en uit elkaar te halen.
Veel werd er ‘s-nachts geoefend in leegstaande boerderijen in de geïnundeerde polders. Genoemd kunnen worden de boerderijen van Kappetein aan de Ronduitweg te Zuid-Beierland, van Van Dijk aan de Dansersweg, van De Jongh aan het Zwartsluisje te Zuid-Beierland en van De Wilde aan de Kwakseweg. In die boerderijen werden veelal de oefeningen met scherp gehouden.
De groep van Kees van Brakel, waartoe ook ik behoorde, werd eens op een zaterdagmiddag, druk oefenend in de boerderij aan het Zwartsluisje, verrast door twee Duitse soldaten die op de dijk kwamen aanfietsen. Precies recht voor de boerderij van De Jongh stapten ze af en bleven daar staan praten. De hele groep werd verdekt opgesteld om op alles voorbereid te zijn. Er was in overweging genomen de Duitsers zonder meer neer te knallen en in het water te laten verdwijnen. De zorg om de enkele bewoners van het natte gebied, waartegen ongetwijfeld represaillemaatregelen zouden worden genomen, heeft dit echter in de weg gestaan. Na vele minuten van angstige spanning stapten de Duitsers gelukkig weer op de fiets en reden weg.
Het is natuurlijk meermalen voorgekomen, dat de vijand met k maar gelukkig heeft de groep zich altijd gerealiseerd dat de vijand bij ontdekking wraak zou nemen op onschuldige burgers.
Nic de Ruiter herinnert zich wapeninstructie te hebben ontvangen in “Villa Henny, tegenover de molen van Bas Blijdorp, aan de Smidsweg. In Zaal Koster, weet hij nog, werden we eerst ontzettend afgeknepen om onze lichamelijke conditie op peil te brengen. Na die afknijp volgde wapentraining. Op de kreet “Vijand achter” c.q.. links of rechts maakten we, met het wapen op de heup, fanatieke sprongen naar de opgegeven richting. Wie de instructeur was weet hij zich niet te herinneren, maar hij heeft later wel geleerd dat het de juiste instructie is geweest. Hij kan het weten, want als toekomstig beroepsmilitair moest hij tijdens zijn Engelse opleiding dezelfde oefeningen doen. Zijn militaire loopbaan sloot hij af als Luitenant-Kolonel der Artillerie. Het ligt niet in de bedoeling van iedere verzetsdeelnemer te vermelden hoe zijn latere levensloop is geweest. Vermelding in dit geval dient slechts ter ondersteuning van de stelling dat de wapeninstructie van verzetsmensen serieus werd aangepakt.
5.SPIONAGE
De eerste oorlogsjaren verliepen in de Hoekse Waard zonder al te schokkende gebeurtenissen. Echt spannend werd het pas toen de geallieerden Willemstad hadden bevrijd. In grote aantallen kwamen de Duitsers het Hollands Diep over, maar velen haalden de overkant niet en verdronken. Een chaos was het, dagenlang ook in huize Koster. De dodelijk vermoeide soldaten sliepen waar ze neervielen, niet alleen binnenshuis maar ook buiten op het perron van de stroomtram en tussen de rails. Binnen was het overvol. In de keuken moest je over de benen van slapende soldaten stappen. Zeer depressief waren ze en ze vonden dat het nu maar eens afgelopen moest zijn met die “verdammte Krieg”. Toen ze evenwel na enkele dagen weer wat op verhaal waren gekomen, werden ze door hun officieren toegesproken en werden hier en daar onderscheidingen uitgedeeld. Hitler was weer hun grote favoriet.
Met de bevrijding van Brabant, eind oktober begin november, werd de Hoekse Waard frontgebied. Allerwegen was men de mening toegedaan dat de oorlog niet lang meer kon duren. Die hoop werd al gauw de bodem ingeslagen; zoals bekend maakten de Geallieerden pas op de plaats en bleven beneden de grote rivieren van hun inspanningen uitrusten. Mede als gevolg van de mislukte luchtlandingsoperatie “Market Garden” bij Arnhem stagneerde de voortgang en bleef het front, behoudens wat kleine schermutselingen, in ruste. Maar toch lieten ze ons af en toe weten dat we in het frontgebied leefden door nu en dan wat granaten in onze richting te schieten en dat vuur werd dan natuurlijk weer door Duitse geschutsopstellingen beantwoord.
Soms werden Duitse geschutsopstellingen getroffen maar vaak ook misten zij hun doel. Zo kwam er eens een granaat in de kleine zaal terecht en ontplofte boven de kachel waaromheen zich Duitsers en Armeniërs hadden geschaard. Dat koste één van hen beide benen en het leven; een tweede werd ernstig gewond. Het werd tijd de Canadezen aan de overkant wat meer informatie te geven over wat de Duitsers bij ons op het eiland aan het doen waren. Dat werd geregeld.
Pas na de oorlog heb ik vernomen dat wij voor de groep “Albrecht” hadden gewerkt. Deze inlichtingendienst, die was opgezet door mr. C. Brouwer, een gedropte geheim agent, had zijn hoofdkwartier in Rotterdam. Volgens dr. L. de Jong beschikte de groep “Albrecht” in de hongerwinter over ongeveer achthonderd medewerkers. In totaal werden meer dan tweeduizend rapporten naar het zuiden overgebracht. Daarin zijn de radiografische en telefonische berichten niet begrepen. De groep beschikte over een zender in Rotterdam, terwijl schetskaarten e.d. meestal via de Biesbos werden overgebracht.
Zoals al eerder opgemerkt was Jaap Koster een voorzichtig man, maar de leider van de groep “Albrecht” was dat niet minder. Hij beperkte zijn contacten tot de uiterst noodzakelijke. Daarom is het uitermate moeilijk, zo niet onmogelijk te reconstrueren hoe de informatiestromen liepen. Eén ding weten we zeker, Jaap had een directe telefoonverbinding met Willemstad. De RTM had een eigen telefoonverbinding met de verschillende stations die door de stoomtram werden aangedaan, zo ook met het eindpunt van de bootverbinding van de Rijkshaven naar Willemstad. Die verbinding bleek voor wat betreft de telefoon nog intact. Met deze tramtelefoon, aanwezig in huize Koster, kon dus op eenvoudige wijze contact worden gemaakt met het bevrijde gebied, hetgeen ook dagelijks gebeurde. Vele jaren na de oorlog zou de heer Perduin, destijds hoofd van de Openbare Lagere School te Strijen, verklaren hoe knap die jongens van Klaaswaal waren geweest door onder het oog van de Moffen, dwars door het “natte gebied” een telefoonverbinding met Willemstad aan te leggen. Dat zou inderdaad een sterk staaltje zijn geweest want, zoals bekend mag worden verondersteld, was het gebied zuidelijk van Klaaswaal onder water gezet en tot verboden gebied voor burgers verklaard. De bevolking van Numansdorp en Zuid-Beierland was geëvacueerd en alleen diegenen die in het betrokken gebied moesten werken, kregen daartoe toestemming. Zie: 1944 – Inundatie en evacuatie
Welke informatie kon onze commandant aan Willemstad doorgeven? Dat was voornamelijk militaire informatie over geschutsopstellingen, troepenverplaatsingen e.d. Hoe kwam hij aan die gegevens? Van zijn medewerkers, die dagelijks door de Hoekse Waard fietsten en mededeling deden van wat zij zagen. Ook ik mocht daarin een aandeel leveren, maar wel op een andere wijze.
Waarschijnlijk als gevolg van een evaluatie, midden november, van de groep “Albrecht” te Rotterdam werd mij gevraagd entree bij de Technische Dienst van de PTT in Oud-Beierland te krijgen. Die vraag werd mij gesteld omdat ik, vanwege mijn technische studie, in 1943 gedurende enkele maanden bij PTT stage had gelopen en daar dus bekend was.
Verbindingen zijn in oorlogstijd erg belangrijk en daarom was het dringend gewenst zoveel mogelijk te weten van de mogelijkheden en onmogelijkheden van het telefoonnet in de Hoekse Waard. Het oostelijk deel van de Hoekse Waard beschikte over een geautomatiseerd net, maar in het westelijk deel van het eiland moest men het nog doen met een zogenaamd lokaal-batterijsysteem, d.w.z. telefoontoestellen met een slinger. Verbinding met een andere telefoonabonnee kon men pas krijgen door bemiddeling van een telefonist die op een postkantoor een centraalpost bediende. Het net was voor een deel nog bovengronds en dus kwetsbaar maar ook makkelijk bereikbaar, kortom het was nuttig daar wat van te weten. Maar, hoe kom je daar binnen. Heel eenvoudig. Enig onderzoek leerde mij, dat het toenmalige hoofd van het Telefoondistrict Rotterdam volstrekt betrouwbaar was. Dit wetende fietste ik op een zaterdag in december naar Rotterdam en belde aan bij het woonhuis van de heer Meyer Drees aan de Coolhaven. Ik werd binnengelaten in de huiskamer en heb daar, alvorens mijn missie uiteen te zetten, twee broden op tafel gelegd. Het was in de hongerwinter en dus was ik binnen enkele minuten aangenomen. Na een paar dagen ontving ik een aanstelling als Telegraphenbauhandwerker en deed als zodanig verdienstelijk werk voor de Wehrmacht, althans zo stond dat op papier. Bovendien kreeg ik een prachtig “Ausweis” van de General-Oberst Student, General der Flieger. Dat was mooi meegenomen, ook voor de fiets. Salaris heb ik nooit ontvangen, waarschijnlijk omdat mijn chef niet zo tevreden was over die snuiter die hem van hogerhand was opgedrongen en nooit wat uitvoerde, maar slechts één of twee keer per week een uurtje kwam kijken. Dan had ik contact met de monteur Henk Beenhakker. Henk had een fotografisch geheugen, kwam op alle telefoonposten en kon mij nauwkeurig vertellen wat hij op Duitse lijsten die bij die posten lagen, had gelezen. Op die lijsten, waarboven met grote rode letters het woord GEHEIM, stonden de in de Hoekse Waard aanwezige legeronderdelen met hun schuilnamen vermeld. De betekenis van die schuilnamen ontging mij, maar ik hoefde ze alleen maar aan Jaap door te geven.
Na de automatisering van de telefoon in Rotterdam was het bestaande kabelnet blijven liggen. Dit ongebruikte net was blijkbaar aan de aandacht van de Duitsers ontsnapt maar door de BS ontdekt. Om dat net te kunnen gebruiken had men zogenaamde inductortoestellen nodig, dat zijn telefoontoestellen zonder kiesschijf maar met een slinger. Aangezien dit soort toestellen in Rotterdam niet meer voorradig was, werd op ons een beroep gedaan deze te verwerven. De sleutel van het PTT-gebouwtje was maar een paar uren zoek en gecopieerd. ‘s-Avonds na kantoortijd werden twintig toestellen op de wagen van, jawel, Adrianus Huisman sr. geladen en onder wat stro verborgen. Het paard werd weer richting Klaaswaal gestuurd en met de stoomtram kwamen de toestellen in Rotterdam aan. Dat ze daar goed zijn aangekomen weet ik pas sinds kort zeker. Enkele jarengeleden ontmoette ik een zekere Luc Kuiper die één van die telefoonposten in Rotterdam heeft bediend.
Pas in maart 1945 ontdekten de Duitsers dat PTT had verzuimd, overigens te goeder trouw, de tramverbinding aan hen te melden. Op PTT-tekeningen die zij hadden bestudeerd hadden ze dit telefoonlijntje ontdekt. Toen ik toevallig op de dag van de ontdekking op kantoor kwam waren daar Duitsers. Dat was niet zo vreemd want zij kwamen daar regelmatig. Maar dit keer was het ernst, want we werden “eingesperrt”. Uit de verhoren werd mij al gauw duidelijk waarom het ging. Aan een eenvoudige Telegraphenbauhandwerker als ik werden maar een paar vragen gesteld waarop ik geen antwoord wist. maar waarschijnlijk was ik de enige die precies wist waarom het ging. Henk Beenhakker werd op het postkantoor van Oud-Beierland vastgehouden en verhoord. Hij mocht nog één sigaret roken alvorens te worden doodgeschoten, werd hem verteld. Dat is niet gebeurd en om zeven uur ‘s-avonds werden we allemaal vrijgelaten. Het spreekt vanzelf dat ik Jaap Koster zo snel mogelijk maar ook zo omzichtig mogelijk wilde waarschuwen, als er nog wat te waarschuwen was. Spannende momenten. maar er bleek, merkwaardig genoeg, niets aan de hand te zijn. Wel hadden de Duitsers op die dag het trambruggetje over de haven laten springen, waarschijnlijk in de veronderstelling dat ze daarmee de verbinding met Willemstad onklaar hadden gemaakt. Een stuk rail stak bij mijn ouderlijk huis door het dak.
Een gebeurtenis die altijd een mysterie is gebleven, maar mogelijk met her voorgaande verband houdt, is de arrestatie van Piet Pot. (Zie: 2017 – Na 70 jaar stilte)
De heer Pot beheerde in Klaaswaal de zogenaamde draadomroep. Voor de oorlog had hij op het dorp een systeem van radiodistributie in het leven geroepen zoals dat op vele plaatsen in het land in gebruik was. Die radiodistributiebedrijfjes werden in het begin van de oorlog genaast en in beheer gegeven van PTT en werden dus in het vervolg door de Staat geëxploiteerd. Pot was dus vanaf dat moment PTT-ambtenaar. In het voorjaar van 1945 werd Pot gearresteerd en naar het “Oranjehotel”, zoals de strafgevangenis in Scheveningen destijds werd genoemd, overgebracht. Later kwam hij in het concentratiekamp van Amersfoort terecht waar hij begin maart is gefusilleerd. Aanvankelijk was de hele familie afgevoerd, dus ook zijn vrouw en twee zoons, maar die werden al na enige dagen vrijgelaten. Zijn zoon verklaarde later dat bij thuiskomst bleek dat het hele huis overhoop was gehaald. Kasten waren leeggehaald en vloeren opengebroken, het was een puinhoop. Waarschijnlijk, zei hij, hebben ze tussen de aanwezige apparatuur naar een geheime zender gezocht maar, zo zei hij, ze kunnen niets hebben gevonden want er was geen enkele aanwijzing dat zijn vader daarmee werkte. Bij oud-verzetsmensen is ook niet bekend dat de heer Pot op enigerlei wijze bij het verzet betrokken zou zijn geweest. Het is niet onmogelijk, maar zeker is dat ook niet, dat de Duitsers, in de wetenschap dat hun militaire bewegingen snel bij de geallieerden bekend waren, hebben verondersteld de dader in handen te hebben. Maar nogmaals, zekerheid daarover hebben we niet en zullen we ook nooit krijgen. Piet Pot ligt op het Kerkhof van Klaaswaal begraven, dicht bij de ingang, maar weinigen zullen zich hem en wat hem is overkomen nog herinneren.
Na de ontdekking door de Duitsers is de telefoonverbinding van de stoomtram naar het zuiden natuurlijk niet meer gebruikt. Hoe de berichtgeving naar het bevrijde zuiden zich daarna heeft voltrokken is mij niet bekend. Ooit heb ik eens gehoord over een Belg die een zendertje bij zich had, maar het fijne weet ik daar niet van. Het zou best waar kunnen zijn. De groep “Albrecht” maakte ook gebruik van in Engeland opgeleide geheime agenten, die bij dit inlichtingenwerk werden ingeschakeld. Zo hebben Adri Huisman, Frans Loose en ook Gerda de Kruyf met buitenlanders contact gehad en ook Nic de Ruiter verhaalt daarvan. Hij moest eens, in opdracht van Ton Overhoff, drie mannen naar Klaaswaal begeleiden. Het waren één Hollander, één Engelsman en één Fransman. De laatste zou wellicht Victor geweest kunnen zijn, aldus Nic. De buitenlanders waren met pistolen gewapend maar Overhoff vond het te riskant om ze daarmee over straat te sturen en dus moest Nic die “spullen” maar meenemen. Na zorgvuldige instructie gingen de wandelaars op stap en Nic een kwartier later er achter aan, want hij had opdracht ze goed in de gaten te houden. Tot zijn grote schrik verloor hij op Maasdam zijn bagage, juist voor een huis waar een Duitse soldaat op wacht stond. “Sie verlieren etwas” riep die Duitser en hij hielp Nic nog even met het vastsjorren van de bagage. Ze kwamen veilig bij Jaap Koster aan; wie weet was daar zo’n inlichtingenman bij, ik weet het niet.
6.DE HONGERWINTER, EVACUATIE EN VOEDSELVOORZIENING
Zoals hiervoor al werd opgemerkt, slaagden de geallieerden erin Noord-Brabant in het najaar van 1944 te bevrijden. Zij kwamen echter niet verder dan de grote rivieren en dat betekende voor ons dat het Hollands Diep de scheiding vormde tussen bevrijd en bezet gebied. De Hoekse Waard werd frontgebied en dat hield in dat de Duitsers allerlei maatregelen gingen treffen die zij voor hun verdediging noodzakelijk achtten. Tot die maatregelen behoorde ook de inundatie van het zuidelijk deel van het eiland. Bewoners van Numansdorp en Zuid-Beierland moesten hun woningen verlaten en trachten bij familie of vrienden een onderkomen te vinden. Velen vonden onderdak in Oud-Beierland, Nieuw-Beierland en andere dorpen, maar er waren er ook die ver van huis in Groningen of Noord-Holland terecht kwamen. Ook Klaaswaal leverde natuurlijk zijn aandeel in de opvang van evacués, zo telde huize Koster op een bepaald moment meer dan veertig logés, nog afgezien van Duitse soldaten die daar regelmatig werden ondergebracht.
Over de situatie in Zuid-Beierland schreef Kees van Brakel in 1970 het volgende: Na voltooiing van de evacuatie werden onze polders door de Duitsers onder water gezet. Slechts de hooggelegen gedeelten, zoals langs de Hogeweg, bleven droog. In de Sluisjesdijk, in de Molendijk bij de Volgersweg en in de Schoutsdijk werden brede en diepe, zogenaamde tankvallen gegraven. De tussen deze tankvallen in staande zware iepebomen werden ruim één meter boven de grond afgezaagd. Die bomen vielen schots en scheef door en over elkaar en zo verkregen de Duitsers een onneembare hindernis. Weinig konden de Duitsers vermoeden dat in deze ondoordringbare wildernis vele malen onderduikers en mensen van de illegaliteit een goed heenkomen hebben kunnen vinden en het vege lijf hebben kunnen redden.
Er stond een lange, bange winter voor de deur. Niets was veilig voor de Duitsers en grenzeloos was hun vernielzucht. Haast alle vensters en deuren werden uit en van de huizen gehaald. Zij dienden voor uit- en afbouw van mitrailleurnesten of andere versterkingen of werden als brandhout gebruikt. Haast al het door de bewoners achtergelaten huisraad werd door hen gestolen of vernield. De grotere huizen in het dorp dienden voor hun legering, hospitaal, intendance of administratie. Aan de Buitendijk, even voorbij de boerderij van E. Hoek, kwam een mijnenveld en in het laatste stadium van de oorlog werden nagenoeg alle stenen bruggen of heulen over de brede watergangen door een springcommando met dynamiet vernield. Een onbeschrijflijke chaos. In de hoek Schoutsdijk-Schenkeldijk was een heel grote boomgaard gelegen. Toen de evacuatie kwam, gevolgd door de inundatie, is om deze boomgaard een kade gelegd met de bedoeling deze boomgaard te behouden en droog te malen. Dit is een geweldig karwei geweest en moet bloed, zweet en tranen hebben gekost. Dat het is gelukt mag een wonder heten. Tot zover Kees van Brakel, van wie ook het hierna volgend verslag is over een verdronken Duitser aan de toen zo genoemde Moffendijk.
Hoewel niet direct van toepassing op het verzet, is het toch interessant kennis te nemen van het volgende verhaal dat zich vlak voor Kersmis 1944 aan die zogenaamde Moffendijk afspeelde.
“In het woonhuis aan het zogenaamde Zuidzijdse Haventje woonde destijds de familie Van der Heiden. De polder achter het huis is geïnundeerd en de woonhuizen en boerderijen in die polder zijn door de bewoners verlaten. De polder is een grote ijsvlakte, maar het ijs is nog onbetrouwbaar. De hele ijsvlakte is maanverlicht. Het is vrijdagavond half zeven en het zoontje van 10 jaar zat in het bad in de maanverlichte keuken, want electrisch licht was er niet meer. Plotseling staat er een Duitse soldaat voor het raam te roepen: Help, help, mijn kameraad ligt in het water. Tegelijk kwam er een hele troep Duitse soldaten die dachten dat de Engelsen geland waren in dat kleine Zuidzijdse haventje. Het bleek echter, dat vier Duitse soldaten op weg waren naar een verlaten boerderij, naar zij verklaarden om brandhout te halen voor de mensen waar zij ingekwartierd waren, maar waarschijnlijk ook met de gedachte dat op zulk een door de bewoners verlaten boerderij wel wat meer te halen zou zijn. Tijdens die tocht zijn er twee te water geraakt. Een touw werd naar die twee geworpen en één van hen riep nog dat dat snel moest, omdat zijn kameraad al dood was. Die ene is gered, maar voor die andere is nog een ladder op het ijs gelegd en zo is hij op het droge gebracht. Op hoog bevel moest die dode Duitser worden binnengebracht, maar de ontboden dokter is er ondanks zijn pogingen niet meer in geslaagd het leven weer op te wekken. De familie kreeg een beloning, omdat ze er één levend uit het water hadden gekregen en ze werden ook weer aangesloten op het electrisch net, maar dat werd na een week weer afgesloten. De bewoners van de Moffendijk en de Zuidzijde mochten ‘s-avonds gedurende de Kerstweek enige uren langer buitenshuis verblijven. De spertijd werd dus verruimd, doch ook dat duurde maar een week. Ze kregen ook nog een fles jenever en twintig sigaretten, die ze hebben geruild voor twintig eieren”.
Zelfs in de Hoekse Waard was dus sprake van schaarste. In vergelijking met de stad was er echter sprake van overvloed. Tal van Rotterdammers kwamen naar het eiland om te pogen wat voedsel te bemachtigen. Daarbij moesten ze de Barendrechtse brug passeren en dat was allerminst eenvoudig. Ten eerste al om het eiland binnen te komen, maar daarna weer om, in het geval men wat voedsel had bemachtigd, dat voedsel door de controle op diezelfde brug te krijgen. Veel Rotterdamse kinderen kwamen naar de Hoekse Waard, sliepen ‘s-nachts in boerderijen en stroopten overdag de huizen af om wat eetbaars.
Zie: Toen de oorlog begon, deel 14 (Hongertocht naar het eiland)
Zelfs onze koerierster Gerda de Kruif deed dat. Toen zij namelijk de opdracht kreeg te gaan vragen waar Frans Bom de armbanden van de B.S. had gelaten, joeg zij daarmee de moeder van Frans de stuipen op het lijf. De Duitsers zaten daar namelijk in huis en Frans was uit het boek van de Burgerlijke Stand verdwenen. Zij heeft toen voor de vorm maar een aangereikte boterham aangenomen en als hongerige Rotterdamse in haar mond gepropt.
Dat was voedselvoorziening op kleine schaal en daar leverde Gerda de Kruif ook een aandeel in. Zo herinnert ze zich dat ze o.a. een zak erwten onder haar hoede had, waaruit regelmatig werd geput. Ook heeft ze, in opdracht van Jaap, bij moeders met een baby onder het jaar kilo’s suiker afgeleverd. De eerste groep, ze moest er meerdere malen over doen, was stomverbaasd en dolblij; groep 2 zei: “O, ja, bedankt” en de derde was haar voor, stond al aan de deur “waar hun suiker bleef”.
Maar ook op grotere schaal werd er op het gebied van de voedselvoorziening het een en ander georganiseerd. De hongerwinter was in de Hoekse Waard weliswaar voelbaar, maar de situatie in de grote steden was veel ernstiger. De Duitsers vorderden aanzienlijke hoeveelheden voedsel. Registratie daarvan gebeurde door het zogenaamde Bureau Viskil, de Plaatselijke Bureauhouder. Hoewel aanzienlijke hoeveelheden voedsel in overleg tussen het kantoor en de boeren, die aan de goede kant stonden, niet werden geregistreerd, werd begin 1945 de hele administratie door een knokploeg, naar ik meen afkomstig uit Puttershoek, vernietigd. Waarschijnlijk berustte deze onderneming op een misverstand, want het succes was zeer gering omdat de hele administratie in kopie in Den Haag aanwezig was. Bovendien bestond er een goede samenwerking tussen dit bureau en Jaap Koster.
De voedselvoorraden, bestemd voor de Duitsers, werden met de stoomtram naar Rotterdam getransporteerd. Dit vervoer vond ‘s-avonds en ‘s-nachts plaats om te voorkomen dat de tram door Engelse jagers zou worden beschoten. Het transport werd begeleid door de toenmalige directeur van de RTM, Dr. H.J. van Zuylen of zijn plaatsvervanger. Bij Koster werden de vrachtbrieven in orde gemaakt en het spreekt wel haast vanzelf dat Jaap er voor zorgde dat niet geregistreerde voedselvoorraden aan het transport werden toegevoegd. Op deze wijze leverde o.a. de familie Bom belangrijk meer dan die ene boterham aan Gerda de Kruif. De illegaliteit in Rotterdam ontfermde zich over deze lading voedsel waar Piet Vos zorg droeg voor de distributie naar ziekenhuizen, onderduikers e.d.
7.DE LUCHTOORLOG
De luchtoorlog in de Hoekse Waard begon direct in mei 1940 toen talrijke Duitse vliegtuigen boven Strijen door Nederlands afweergeschut werden neergehaald. Het dorp werd daar op 14 mei, gelijk met Rotterdam, voor gestraft door een bombardement dat enkele woningen vernielde en een dode kostte. Daarna lag het eiland in de aanvliegroute van de geallieerden naar het Duitse industriegebied. Wij waren dus herhaaldelijk getuige van luchtgevechten. Ook de Duitse luchtafweer liet zich daarbij niet onbetuigd. Een eerste tragische kennismaking met de luchtoorlog vond, zoals eerder vermeld, plaats in augustus 1941 te Westmaas. Gelukkig hebben dit soort tragische gebeurtenissen zich niet vaak voorgedaan. Enkele gebeurtenissen betreffende de luchtoorlog ontleen ik aan gegevens van de heer C. in ‘t Veld, gemeentesecretaris te Strijen.
Op 3 november 1944 wordt H. Korpel te Westmaas dodelijk getroffen door een kogel uit een vliegtuigmitrailleur.
Op 4 december 1944 doen twee jachtbommenwerpers rond 14.00 uur een aanval op de watertorens van Strijen en Klaaswaal. De Strijense watertoren wordt beschadigd, maar de op de toren geplaatste mitrailleurpost wordt niet geraakt.
Om 11.00 uur van de vijfde december 1944 vallen acht Typhoon jachtbommenwerpers een geschutsopstelling bij de boerderij van Huiser aan de Meeuwweg, nabij de Oudendijk te Klaaswaal aan. Een aantal militairen komt om het leven. Drie burgers die door de Duitsers tewerkgesteld zijn om een schuilplaats in de schuur te maken, komen eveneens om. Twee stukken blijken onklaar te zijn en de Batterij wordt enige dagen later overgebracht naar de boerderij van Zevenbergen aan de Hoekseweg.
Op 16 februari 1945 doet een geallieerd vliegtuig driemaal een aanval op een auto nabij de Driesprong aan de Oudendijk. Persoonlijke ongevallen doen zich niet voor. Op diezelfde dag wordt de startbaan van de V1 lanceerbasis op het terrein van de suikerfabriek in Puttershoek gebombardeerd.
(Zie 1944-1945 – V1 installatie in Puttershoek (3D animatie)
De basis blijft bruikbaar. Het bombardement heeft plaats op aanwijzing van het verzet van het district Dordrecht. De mislukking wordt doorgegeven met het verzoek een effectiever actie uit te voeren. Dat gebeurt op 28 februari daaraanvolgend. Bij Zuidzijde valt een V1 op een huis. Hier zijn drie doden te betreuren.
(Zie Gillis, Betje en Johanna Doeleman, † 23 februari 1945)
Aan gegevens, verstrekt door Kees van Brakel, ontleen ik het volgende: Een Engelse bommenwerper haalde eens een kunststukje uit door een noodlanding te maken op een stukje hardbevroren bouwland achter in de Eendrachtspolder. Midden in de nacht wachtten zij rustig de Duitsers af. Toen staken zij hun vliegtuig in brand.
Een zeer fel luchtgevecht vond plaats een paar voordat haast alle Zuid-Beierlandse doprelingen op bevel van de Duitsers hun dorp moesten verlaten. Er was een grote aanval bij dag geweest met Amerikaanse zogenaamde Vliegende Forten. Eén van deze toestellen spoedde zich, zwaar aangeschoten en haast vleugellam, naar Engeland. Met een uitgevallen motor bleef hij slechts moeizaam in de lucht en zeer laag vliegend. Hij vloog zo laag dat diegenen die dit zagen, dachten dat dit enorme vliegtuig over de Buitendijk reed. Twee Duitse jagers maakten zich op om de aangeschoten reus de genadeslag te geven. Plotseling stortte zich een Amerikaanse jager uit de wolken en met een paar geweldige vuurstoten schoot hij beide Duitse jachtvliegtuigen neer. Eén stortte in het Hollands Diep achter het eiland Tiengemeten en de ander boorde zich diep in de grond, nog juist op het eiland. Beide jachtvliegers kwamen om het leven.
Zie (2014 – De videogetuigenis van Arie van Geemert)
Dit is slechts een summiere opgave van wat zich in de luchtoorlog boven de Hoekse Waard heeft afgespeeld. Zoals gezegd, lag ons eiland in de aanvliegroute naar het Ruhrgebied en andere voor de oorlogsvoering belangrijke gebieden. Op 12 september werd een Canadese Halifax bommenwerper boven het eiland van Dordrecht neergeschoten. Daarin zat o.a. de boordschutter Kenneth Dugdale. Over hem en anderen lezen we meer in het volgende hoofdstuk.
8.CROSSINGS
Het spreekt haast vanzelf dat, waar de bevrijders zo dichtbij waren, pogingen werden ondernomen om via het Hollands Diep het bevrijde gebied te bereiken. Vele “Crossings” vonden plaats vanuit Sliedrecht via de Biesbosch uiteraard onder leiding van mensen die uitermate goed in dit waterrijke gebied bekend waren. Toen echter ter voorbereiding van het Ardennen offensief aanzienlijke Duitse troepenconcentraties werden samengetrokken in het land van Heusden en Altena met de opdracht bij het slagen van dit offensief naar Antwerpen op te rukken werden ook andere wegen gezocht om de overkant te kunnen bereiken. Willem Boot, schipper van het veerbootje van Puttershoek naar Dordrecht, is enkele malen overgestoken en slaagde er ook in, met enkele anderen, via Tiengemeten het vrije Brabant te bereiken.
Zie (W. Boot en W. Baars – Vijf crossings)
Eind november, toen de oversteek via de Biesbosch te riskant was geworden, kwamen adspirant crossers naar de Hoekse Waard. Daarbij waren mensen met een duidelijke opdracht, zoals enkele medewerkers van Rijkswaterstaat die naar Zeeland moesten om te assisteren bij de droogmaking van Walcheren, maar ook zogenaamde “wilde crossers”. Crossen vanuit de Hoekse Waard bleek evenwel een moeilijke opgave. Zo ontmoette een groep crossers eens op hun weg door het “natte” gebied een Duitse Hauptmann die prompt werd omgelegd. Aangezien de kogel uitwees dat een Engels wapen was gebruikt, ging het gerucht dat de Duitse officier door een Engelse patrouille was neergeschoten.
Men probeerde aanvankelijk via Tiengemeten naar Brabant te komen en dat betekende dat het huis van Piet van der Jagt als verzamelpunt werd gebruikt. Daar ook buitenlanders probeerden via deze weg naar het bevrijde gebied te komen werd v.d. Jagt wel de internationale kostbaas genoemd. Een andere poging vanuit Piershil leek te slagen, men bereikte Tiengemeten maar, als gevolg van afwijkende compassen en een sterke stroming, leed men schipbreuk bij Numansdorp. Na bij de tramremise aan de rijkshaven weer wat op verhaal gekomen te zijn ondernam men de reis naar Klaaswaal door het natte gebied. Daar aangekomen vond men aanvankelijk een onderkomen in een leegstaande goederenwagon aan het perron. Aangezien bij Koster Duitse soldaten waren ingekwartierd liep daar ook van tijd tot tijd een schildwacht rond het huis. Toen hij op een gegeven moment om de hoek van het huis verdwenen was kreeg Jan Verhagen gelegenheid aan te bellen. De deur werd open gedaan door Gerda en moeder Koster die de vreemde, natte gast met het grootste wantrouwen bekeken. Op het eerste gezicht herkenden zij de vreemdeling met zijn schipperspet op niet, hoewel hij naar Jack vroeg. Zij waren dus weinig bereid hem binnen te laten. Pas toen hij zijn pet afzette herkende Gerda hem als de man die ze kort geleden nog bij Jaap had gezien.
Zij wist haar moeder te overtuigen en zo werden een aantal doornatte lieden, waaronder Ben Beukema, Johnny en Victor één voor één naar binnen geloodst en ondergebracht in de kleedkamers onder het toneel van de grote zaal. Bedden werden er neergelegd, voor droge kleren werd gezorgd en gewonde voeten werden verbonden. En dat terwijl op de zolder evacué’s en onderduikers waren onder-gebracht en in de kleine en de grote zaal Duitse soldaten sliepen. De natte kleren die gedroogd moesten worden hingen ‘s-morgens aan de lijn tot grote verbazing van familie en bezoekers, het had immers niet geregend! De Nederlanders werden nog dezelfde dag naar veiliger bestemmingen gebracht, o.a. naar Piet van der Jagt, maar de buitenlanders zijn twee nachten gebleven, het was te gevaarlijk om die op klaarlichte dag over te brengen. Om de tijd te doden speelden zij ‘s-avonds een spelletje kaart met Jan Koster in de huiskamer terwijl de Duitsers in het aangrenzend café aan het biljarten waren. Een balkje midden voor de deur waarmee de deurknop onwrikbaar was verbonden moest voorkomen dat ongewenste gasten onverhoeds de kamer konden binnenkomen. Een andere groep, waaronder de eerder genoemde Kenneth Dugdale, ondernam een poging vanuit de haven van Piershil maar moest wegens dichte mist terugkeren.
(Zie 1944 – Ken Dugdale in Piershil)
Deze vluchtroute bleek dus te moeilijk en daarom werd geprobeerd via Strijen naar de overkant te komen. Op 19 december is het Jan Verhagen gelukt vanuit Strijen de oversteek te maken met o.a. de waterstaatingenieurs De Jongh en Tjeenk Willink. Ook Johnny, wiens identiteit mij niet bekend is, was daarbij. Door griendwerkers was een boot aan de oever van het Hollands Diep klaargelegd en ze werden door het natte gebied begeleid door Piet Sanderse, zijn vader en zijn broer Dies. Doornat kwamen ze thuis en Piet liep een zware verkoudheid op.
Op 12 september 1944 was een aantal Halifax bommenwerpers van de Royal Canadian Air Force onderweg naar het Ruhrgebied. Eén van die toestellen werd boven de Moerdijkbruggen aangeschoten en zwaar beschadigd. Eén van de vier motoren werd vernield, de propeller ervan vloog door de cockpit en sneed beide benen af van de piloot Percy Buck. Het resultaat was dat het toestel onbestuurbaar werd en boven de stad Dordrecht rondcirkelde. Alvorens zelf te springen hebben de overige bemanningsleden de piloot aan zijn parachute naar buiten weten te werken, waarna hij tijdens de sprong door de moffen werd doodgeschoten. Eén van de bemanningsleden, de boordschutter Ken Dugdale, verliet het toestel boven het eiland van Dordrecht. Toen hij uit een korte verdoving bijkwam, verlost van het oorverdovend lawaai van de machine en het afweergeschut, en de blauwe lucht zag met hier en daar een mooi wit wolkje, dacht hij een ogenblik dat hij in de hemel was gearriveerd. Nog voor de werkelijkheid goed tot hem doordrong kwam hij vrij hard neer in het aardappelveld van de familie Groeneveld waar hij zich verstopte en de andere morgen door mevrouw Groeneveld werd ontdekt. Dugdale die daar met rugletsel lag, werd met melk en kaas op de been geholpen en samen met haar man brengt de boerin hem naar een schuurtje waar ze de Canadees negen dagen verborgen houden.
Daarna werd hij opgehaald door de illegaliteit van Dordrecht en ondergebracht bij de familie Gratema, wonend in een groot oud huis aan de Wijnstraat waar ook een Duits officier was ingekwartierd. De heer des huizen had een hoge functie bij de verzekeringsmaatschappij Holland waarvan Karel Lotsy, de toenmalige voorzitter van de KNVB, directeur was. De operatie Market Garden die kort daarna plaatsvond gaf hoop op een kort verblijf bij deze familie, maar dat bleek een illusie. Dus werd aan Dugdale, begin december, het voorstel gedaan tezamen met anderen het Hollands Diep over te steken teneinde zich bij de geallieerden te kunnen voegen. Door tussenkomst van Ton Overhof van ‘s-Gravendeel werd hij, samen met de Amerikaanse captain Olson, door Piet Hollestein in een tankwagen van de zuivelfabriek naar de boerderij van Traas aan de Zinkweg bij Oud-Beierland gebracht.
Zie Melktank voor meer dan alleen melk
Vandaar werd hij, samen met de captain van de United States Air Force, naar Piershil gebracht waar hij bij smid Van de Kuil logeerde tot een eerste ontsnappingspoging vanuit het haventje van Piershil werd ondernomen. Dit was dus de poging die door dichte mist werd afgebroken.
Toen de overtocht via Strijen mogelijk was gebleken werd besloten ook Olson en Dugdale via deze weg over te brengen. En zo wachtte ik op 23 december 1944 tegen zes uur ‘s-avonds op Jaap die mij gevraagd had hem die avond te assisteren. Waarmee was mij niet verteld en daar vroeg je ook niet naar. Hijgend kwam hij aangefietst met iemand achterop en in gezelschap van andere, mij onbekende, fietsers. “We zijn beschoten” was het enige wat hij zei. Hoeveel het er waren weet ik niet meer, maar zeker is dat behalve Dugdale en Olson ook Bram de Jong en Ben Beukema zich bij het gezelschap bevonden. Bij Klaas Bergeyk, landbouwer te Piershil, had Jaap die mannen opgehaald. Ze waren erg nerveus want bij het Vuurbaken had een Duitse wachtpost hen willen laten stoppen maar aan dat verzoek hadden ze wijselijk geen gevolg gegeven. De Duitser trok boos zijn wapen en vuurde, maar miste in het duister zijn doel. Gelukkig werd van een achtervolging afgezien maar men kan zich voorstellen hoe nerveus en gehaast de mannen na dit incident waren. Strijen was het doel van de reis en ze moesten worden afgeleverd bij slager Naaktgeboren. De fietstocht over de Oudedijk verliep bij helder vriezend weer voorspoedig. Gesproken werd er niet en zeker niet in het Engels want dat zou wel heel erg verdacht zijn geweest. Op de hoek van de Waleweg en de Nieuwestraat moesten we echter wel “Dank je wel” roepen toen iemand ons waarschuwde dat de Duitsers in het dorp fietsen vorderden. Een snelle beslissing was nodig en zo kwamen we via de Oude Haven bij de familie Loose terecht waar we de fietsen mochten stallen. En zo liepen we tussen druk verhuizende Duitsers door fluitend naar Piet Naaktgeboren. Na enig discussie met Strijense verzetsmensen werd besloten dat de tocht naar het Hollands Diep de volgende morgen om vier uur zou beginnen, een besluit dat, volgens zijn latere verklaring aan de Military Intelligence Service van US Array, niet de instemming van Jaap Koster had. Hij verklaarde toen: “Mijn mening is dat de overtocht geslaagd zou zijn als ze even gewacht hadden. De Amerikaanse piloot was echter zeer haastig om weg te komen en bleef druk uitoefenen”.
De Amerikanen hebben deze zin in de officiële versie geschrapt en vervangen door: “De Amerikaan was erg gehaast om weg te komen” Toen de mannen zich de andere morgen in alle vroegte verzamelden bleek hun aantal tot veertien te zijn gegroeid. Gewapend met roeispanen, een emmertje om te hozen en geheime papieren in de voering van de jas ging het gezelschap op weg. Dugdale en Olson kennen we al. Ben Beukema en Bram de Jong kwamen met hen op de fiets van Piershil. Begeleiders waren Jurry van der Linden, Dies Sanderse en Ad Swenne. De laatste verving Piet Sanderse die tijdens de voorgaande crossing een fikse kou had gevat. Verder waren daar Co van Kaam, Van der Heiden en Cor Mink die zich in het zuiden bij de geallieerde troepen wilden voegen. Tenslotte Max Lyklema, Dick de Veer en Jan Tolhuijs die zich bij Perduin voor de overtocht hadden gemeld met de opdracht belangrijke papieren, bestemd voor de geallieerden, naar bevrijd gebied te brengen. Dit omvangrijke gezelschap ging in de vrieskou van de vierentwintigste december in alle vroegte op weg, langs de dijken en door het geinundeerde gebied naar de oever van het Hollands Diep. Daar zouden zij een boot vinden om de oversteek te maken. Zwijgend liepen zij achter elkaar, alleen het geluid van brekend ijs verstoorde de stilte. Daardoor hoorden ze niet de Duitse patrouille naderen die, even luid krakend als zij, plotseling oog in oog stond met onze crossers. De tijd die de soldaten nodig hadden om hun wapens schietklaar te maken werd door de groep benut om zich te verspreiden. Toen de Duitsers het vuur konden openen werd slechts Van der Heiden getroffen. Zijn lichaam werd na de bevrijding, toen het land
weer was drooggelegd, gevonden en op de begraafplaats van Strijen ter aarde besteld. Van de anderen die door de confrontatie met de Duitsers in groepjes waren gesplitst en de grienden wisten te bereiken werden De Veer, Swenne, Olson, Lyklema en Mink al gauw gearresteerd. Beukema, de Jong en Van der Linden wisten zich in de griend schuil te houden en brachten daar ook de nacht door in hun bevroren kleding en schoeisel. In het gedenkboek LO-LKP “Het grote gebod” lezen we daarover het volgende: “Ontzettend waren ook de ervaringen van Ben, Bram en Jurry die bij een poging om van Strijensas over te steken door de Duitsers verrast werden en de griend invluchtten. Het was in de Kerstnacht en het vroor ènkele graden.
Zie: 1944 – Kerstnacht in de griend
Ze vonden een ingevroren roeiboot maar al hun wanhopige pogingen om de boot naar het water te krijgen, faalden. Doornat legden ze zich te rusten in de grimmig koude griend. Hun voeten bevroren maar ze sukkelden de volgende dag weer verder, moesten hun schoenen opensnijden om de enkels te kunnen bewegen. Ze zwommen naakt, met de kleren op een vlotje, door het ijskoude water. Het werd Bram teveel, hij werd asgrauw, deed vreemde dingen en daarop zakte zijn lichaam door de knieën. De vrienden brachten hem bij door hun warme adem in zijn gezicht te blazen en wreven het verstijfde lichaam. Toen de nacht viel kon alleen Bram nog verder, de beide anderen wonden wat dor gras om de voeten en vielen in slaap. Toen ze ontwaakten waren ze verstijfd en moesten ze elk gewricht masseren, na eerst hun handen met hun warme adem te hebben ontdooid. En toen ze moeizaam op hun bevroren voeten verder wilden gaan, vielen ze in handen van de moffen”.
Zij werden naar het Zuiderziekenhuis te Rotterdam vervoerd van waaruit zij later door de Rotterdamse KP werden bevrijd. Vier mannen slaagden erin de oever van het Hollands Diep te bereiken maar zij vonden geen boot. Pogingen om via Strijensas te ontkomen slaagden evenmin. Tenslotte vonden ze langs de oever het wrak van een schip. Van enkele dekplanken maakten zij met behulp van een stuk staalkabel een vlot. Te vermoeid om het zware geval te water te laten moesten ze wachten tot het vloed werd. Toen het vlot drijvende was bleek dat het maar twee man kon dragen. Na enig overleg werd besloten dat Co van Kaam en Jan Tolhuijs de oversteek zouden wagen. Beschermd door het donker en een dun laagje mist boven het water en geleid door een heldere sterrenhemel ondernamen die twee de overtocht, boordschutter Dugdale en Dies Sanderse op de oever achterlatend. Daarbij werd erop vertrouwd dat, indien de overkant veilig zou worden bereikt, de Canadezen bereid zouden zijn de twee achtergeblevenen op te halen. Dit bleek helaas een ijdele hoop te zijn. Op het vlotje gelegen en geleid door de schipperszoon Co van Kaam, peddelden ze met hun handen in het ijskoude water dat het vlot overspoelde en al snel met een ijslaag overdekte. Zo bereikten zij, in die Kerstnacht van 1944, moeizaam de overkant en werden daar met de nodige achterdocht ontvangen. Er bleek allerminst bereidheid te zijn de twee achterblijvers op te halen, uiteraard tot grote teleurstelling van Van Kaam en Tolhuijs. Dugdale en Sanderse werden de volgende morgen gearresteerd. De verklaring van Dies dat zij van de overkant kwamen om familie benoorden de rivieren te bezoeken was aardig bedacht, maar klonk de moffen ongeloofwaardig in de oren. Dugdale die een vals persoonsbewijs bezat waarop stond vermeld dat hij Pieter Bosman heette en een doofstomme mandenmaker was, hield uiteraard stijf zijn mond dicht. Beiden zijn, na een kort oponthoud te Strijen, overgebracht naar Rotterdam. Daar moest Dugdale, wat de Duitsers natuurlijk al vermoedden, tijdens de verhoren al spoedig toegeven dat hij een geallieerd militair was. Olson en hij werden al snel afgevoerd naar krijgsgevangenkampen in Duitsland. Lopend verlieten zij Rotterdam onder begeleiding van twee Duitse militairen die voortdurend aan Rotterdammers op straat de weg naar Gouda vroegen. Zij werden daarbij zodanig geïnformeerd dat ze ‘s-avonds nog in Rotterdam waren.
Een gewone gewapende afperser veroorzaakte op 6 januari 1945 te Bergschenhoek een vreselijk drama. Geschrokken van het gegil van de dochter des huizes waar de afperser zijn slag wilde slaan, vluchtte hij. Een Duitse schildwacht bij een nabijgelegen boerderij hield hem staande. Op weg naar de wachtcommandant werd de schildwacht plotseling door zijn arrestant in de nek geschoten en overleed ter plaatse. Als vergeldingsmaatregel werden de volgende dag tien “Todeskandidaten”, in opdracht van de SD-chef Wölk, van de gevangenis naar de Bergweg gebracht en daar gefusilleerd. Onder hen Max Lyklema, Cor Mink, Dies Sanderse en zijn zwager Ad Swenne.
Na de vermelding dat in opdracht van Wölk vele illegale werkers en “Todeskandidaten” zijn neergeschoten, wijdt Dr. L. de Jong in deel 10b van “Het. Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog” twee regels aan deze gebeurtenis: “Op 7 januari tien wegens het doodschieten van een Duitse soldaat door een dief (met dit geval had de illegaliteit niets te maken)”.
9. DE LAATSTE MAANDEN VAN DE OORLOG
Zoals uit het voorgaande hoofdstuk al bleek, schroomden de Duitsers in die laatste oorlogsmaanden niet onschuldigen bij wijze van represaillemaatregel te arresteren of zelfs te fusilleren. De Hoekse Waard had met deze praktijk al kennis gemaakt toen de line-crossers op 7 januari te Bergschenhoek werden gefusilleerd. Toen de schoonzoon van Burgemeester De Zeeuw werd gezocht maar voor de Duitsers onvindbaar was werd op 30 januari, vrijwel zeker als gevolg van loslippigheid, een aantal mensen in Klaaswaal gearresteerd. Tot de gearresteerden behoorden, behalve de burgemeester, o.a. de marechaussee Niehof, dominee Hugenholtz, Jo Reedijk en Piet van Kessel. Na die dag geblinddoekt bij de Lagere School gestaan te hebben werden ze naar de gevangenis aan het Haagse Veer in Rotterdam gebracht. Van één hunner kennen we de rest van het verhaal, namelijk van Piet van Kessel. Hij werd op 3 maart op transport gesteld naar Duitsland, wist daar te ontsnappen en Rotterdam te bereiken. Daar meldde hij zich bij Piet Vos. Die slaagde erin hem in een waterwagen van de RTM te verstoppen en zo naar Klaaswaal te transporteren.
Die dertigste januari waren de Duitsers niet alleen op het dorp actief, ook de boerderij van Bom werd aan een grondig onderzoek door zes Gestapo-lieden onderworpen. Zij zochten zoon Frans, die weliswaar uit het bevolkingsregister was verdwenen, maar voor de Duitsers nog wel degelijk bestond. Er was verraad in het spel. Frans herinnert zich daarvan nog het volgende: “Op het moment van de overval waren, naast onze evacué’s, ook ‘te gast’ Jan de Zeeuw en Jaap Peet. Doordat Jaap Peet zich prompt bij de overvallers meldde, zijn Jan de Zeeuw, Adri Huisert en ik de dans ontsprongen. Wel hebben de Duitsers van plusminus 1 uur namiddag tot plusminus 5 uur met name ons huis doorzocht, maar zij vonden niet wat zij zochten, namelijk mijn persoon. Die lag gedurende die tijd op een betonnen vloer in een donker bietenhok, waar het krioelde van de ratten. Omdat mijn vader en mijn broer jegens die Gestapo-lieden volhielden dat zij geen zoon resp. broer hadden die Frans heette, werden zij gevangen gezet. Vader heeft ongeveer zeven weken doorgebracht in het Haagse Veer en de Noordsingel en mijn broer Henk – toen 14 jaar oud – vijf dagen in Barendrecht. Bij toeval kreeg Jaap Peet de kans om Henk te informeren omtrent de bekendheid van de Duitsers met mijn bestaan. Toen hij dat ook aan de Duitsers bekende, werd hij uit gevangenschap ontslagen en thuisgebracht. Na de overval ben ik naar een tevoren nimmer bezocht onderduikadres vertrokken, namelijk naar een oom die aan de Spuidijk onder Nieuw-Beierland woonde. Daar heb ik mij tot aan de bevrijding schuil gehouden”.
Nieuw-Beierland kreeg eind 1944 een nieuwe burgemeester, de NSB-er Simonis. Deze wist zich al spoedig zeer gehaat te maken, zo zelfs dat enkele leden van de groep Zinkweg hem op zijn eigen kamer in het gemeentehuis een flink pak rammel gaven. Als vergeldingsmaatregel werd een groot deel van de mannelijke bevolking van Nieuw-Beierland opgepakt en afgevoerd. Dit werd Simonis noodlottig. Op 17 februari 1945 werd hij aan de Rijksweg onder Heinenoord doodgeschoten op de plaats waar nu het monument staat.
Zie (1945 – De burgemeester moest sterven)
Zijn lijk werd spoedig aan de rijksweg gevonden en de volgende dag, zondag 18 februari, voltrok zich daar een vreselijk drama. Tien onschuldige mensen, zogenaamde Todeskandidaten, werden vanuit het Haagse Veer naar Heinenoord gebracht en daar gefusilleerd.
Zie Toen de oorlog begon: deel 3 (Oorlogsmisdaad)
Daar bleven zij geruime tijd als afschrikwekkend voorbeeld liggen. Jaap en ik zijn daar diezelfde middag gaan kijken om ons ervan te overtuigen dat er zich onder de doden geen bekenden bevonden.
Met spanning werden uiteraard de vorderingen van de geallieerde troepen gevolgd en, gelet op de in alle opzichten kritieke situatie in bezet Nederland, ging het ons veel te langzaam. Met een zelf geknutseld ontvangertje bestaande uit een A415-buis en een eenvoudige afstemkring, gevoed door twee grote batterijen bij de PTT “georganiseerd”, kon ik de BBC en Radio Oranje uitstekend volgen en het nieuws aan vertrouwde vrienden en kennissen overbrengen. Toen op 29 april de voedseldroppings begonnen was het evenwel voor iedereen duidelijk dat het einde van de oorlog in zicht was. Die voedseldroppings, de operatie “Manna”, duurden tot 8 mei toen de bevrijding al een feit was.
10-DE BEVRIJDING
Op de avond van de vierde mei was het, na het bekend worden van de capitulatie, plotseling een drukte van belang, ook na spertijd. De mensen bleven staan en weigerden gevolg te geven aan Duitse bevelen om naar huis te gaan. Van enkelen werden persoonsbewijzen in beslag genomen met de mededeling dat ze dat dokument de andere morgen bij de Ortskommandant op konden halen. Dreigementen van Duitse zijde maakten geen enkele indruk meer, maar gelukkig heeft dit niet tot incidenten geleid. De andere morgen werden op diverse plaatsen in het dorp mededelingen bestemd voor de bevolking aangeplakt, ondertekend door de commandant der Binnenlandse Strijdkrachten te Klaaswaal, Jack. Voor velen was het een grote verrassing te ontdekken dat Jaap Koster die commandant was. Jaap zelf had tijdens de oorlog aan zijn superieuren meegedeeld dat hij, zodra de bevrijding daar was, zijn taak zou neerleggen. Daar kwam weinig van terecht, hij zou tot 8 augustus in functie blijven en die taak geheel belangeloos vervullen.
Op één van de eerste dagen na de bevrijding fietste hij met Frans Bom naar Numansdorp en stak daar met een roeiboot over naar Willemstad om daar instructies te halen, want de bevrijders lieten zich in Klaaswaal nog lang niet zien. Die instructies kreeg hij niet, hij moest het maar zonder aanwijzingen van bovenaf doen. Hoe hij dat deed lezen we in het volgende verslag, waarschijnlijk van de hand van Kees van Brakel, dat ik hier onverkort laat volgen.
“Hoe het na de oorlog verliep te Klaaswaal en omstreken”.
Velen hadden gedacht na alles wat Radio Oranje altijd had gezegd over de bevrijdingsdag, die een bijltjesdag zou zijn, een dag die voor velen die gemeend hadden aan de kant van de Duitsers te moeten staan een rampzalig einde van hun bestaan zou betekenen. Wij in Klaaswaal en wel speciaal de commandant Jack, stonden op het standpunt dat wij datgene waarvoor wij in de illegaliteit gegaan waren en waarvoor wij de Duitsers haatten, nu na de bevrijding niet zelf moesten gaan toepassen. Natuurlijk waren er wel tegen sommige personen bittere gevoelens, doch over het algemeen kunnen wij zeggen dat de bevrijding en de arrestatie van verdachten in Klaaswaal geen wildwestvertoning is geworden. Geen vertoon van macht, geen omsingeling van huizen of opbrengen van personen. Allen waarvan vaststond dat zij gearresteerd moesten worden hebben een schriftelijke of mondelinge aanzegging gekregen dat zij zich aan de school moesten melden. Op eigen gelegenheid en met hun koffers zijn zij gekomen, zonder dat er iemand voor bewaking achter of naast hen liep. Na alle propaganda van Radio Oranje over Bijltjesdag was dit toch wel een sprekend voorbeeld van zelfdiscipline en tevens een bewijs dat de commandant hiermee aan wilde tonen, dat onmiddellijk na de bevrijding de mensen die leiding gaven dit op een wijze moesten doen, waaruit kon blijken dat Nederland weer een Rechtsstaat moest worden. Dat dit waarachtig erg moeilijk was, kunnen we nu wellicht niet meer zo makkelijk begrijpen, doch wij kunnen er weer inkomen als wij ons nog even in herinnering brengen de vele haatgevoelens die er tegen sommige personen waren. Er kwam waarachtig heel wat kijken om deze haatgevoelens te beteugelen. Toen enkele burgers op eigen gelegenheid maar begonnen waren enkele meisjes kaal te knippen is daar door enige commandanten op een hardhandige wijze een eind aan gemaakt. Op aanwijzing van het commando hebben deze meisjes in de onmiddellijke na-oorlogse weken prachtig werk verricht door de door de Duitsers uitgewoonde huizen weer schoon te maken. De diverse manschappen deden bewakingsdiensten in de nog onder water staande gebieden. Hiervan konden de meeste bewoners nog niet naar hun haardsteden terugkeren en zoals altijd in een tijd van ellende en schaarste zijn er slagveldhyena’s die zich aan de eigendommen van medemensen vergrijpen. Hiertegen trad de SG en ook de OD, waarvan Den Broeder en Mateau de commandanten waren, met succes op. In heel veel gevallen werden personen die er niet thuis hoorden of zich niet deugdelijk konden legitimeren, uit het natte gebied verwijderd.
Ook werd de verwijdering van achtergebleven springstoffen, granaten en ander wapentuig met veel levensgevaar aangepakt. Ook veel blindgangers werden uit de Numansdorpse huizen verwijderd. Geweldig veel oorlogstuig, dynamiet en andere springstof werd in het zogenaamde spergebied gevonden. Zelfs landmijnen en tankmijnen moesten onze jongens opruimen. Dat laatste weliswaar toen het meeste al met behulp van de bommenpolitie uit Rotterdam was opgeruimd. Al die gevonden springstoffen werden verzameld in Klaaswaal in een houten gebouw bij de Christelijke School waar de BS was gelegerd. Dit gebouw bevatte later zoveel springstoffen dat er genoeg was om het hele eiland op te blazen. Dit later overdenkend moeten we wel tot de overtuiging komen dat dit een zeer gevaarlijke plaats was. Het voordeel was evenwel dat er altijd een wacht aanwezig was en er dus geen onbevoegden en zeker geen kinderen mee in aanraking konden komen. Later is het met een grote vrachtauto weggehaald.
De dagelijkse omgang met allerlei ontploffingsmiddelen bracht met zich mede dat van lieverlede het grote gevaar dat hieraan verbonden was wel wat werd onderschat. Zo zijn op een zekere dag twee groepscommandanten gewond geraakt bij het tot ontploffing brengen van een partijtje mortiergranaten. Het moet gezegd worden dat zij op een te korte afstand van de ontploffing opgesteld waren. Al doende leert men en het is dezelfde ervaring als van iemand die dacht met een goedaardige hond te maken te hebben en dan onverwacht door het dier wordt gebeten. Zo lopen er nu van het voormalig commando Klaaswaal, nu jaren na de oorlog, twee leden met granaatscherven in hun lichaam en één met een halve duim. Een ander loopt met twee scherven als souvenir in zijn portemonnaie. Deze waren uit zijn hoofd gepeuterd.
Deze activiteiten hebben er toch toe geleid dat reeds na enige weken het voormalige natte gebied betrekkelijk veilig betreden kon worden. Helaas zijn toch nog enkele burgers door het ontploffen van landmijnen om het leven gekomen. Een ander, die ook op een mijn liep, kon bijtijds door één der onzen uit het mijnenveld worden gehaald en met behulp van dokter Philippi met een sneltreinvaart naar het ziekenhuis worden gebracht. Deze burger heeft dit ongeluk mede door deze snelle hulp kunnen overleven. Veel bemiddeling en hulp werd verleend bij het weer bewoonbaar maken van de gemeente Numansdorp. Aan commandant Jack was in die dagen niet alleen de taak toebedeeld als commandant BS, hij was in feite ook burgemeester, terwijl hij ook moest optreden als maatschappelijk werker, sociaal werker en bemiddelaar in geschillen. Het scheen dat de burgemeester ter plaatse zijn ziel in lijdzaamheid bezat of het te druk had met zijn privé-aangelegenheden. Een vaststaand feit is, dat er van officiële zijde weinig of geen initiatief tot herstel en vernieuwing uitging. Dit verdroot het commando in Klaaswaal en zeer terecht verschillende vooruitstrevende burgers van Numansdorp danig. Na een korte bespreking is er toen door de BS een grote reinigingsactie uitgevoerd, waar ook door de manschappen van de groepen in Klaaswaal de handen uit de mouwen zijn gestoken en voor het vervoer van het afval en vuilnis werd gezorgd. Als echte leden van een gemeentereinigingsdienst hebben zij zich geweerd.
Aan alle burgers van Numansdorp’s voornaamste straten was vooraf bekend gemaakt dat al het afval langs de straat gezet of gelegd moest worden. Daar is het door de BS met behulp van enkele Numansdorpers opgeladen. In de tussentijd werden de bewakings- en patrouillediensten onbeperkt gehandhaafd. Ook was er een controledienst bij de diverse oversteekplaatsen aan het Hollands Diep. Dit met het oog op het feit dat er nog veel ongewenste vreemdelingen rondzwierven. Later is een gedeelte der SG naar Puttershoek gegaan om zich bij de Compagnie te voegen. De commandant is toen in Klaaswaal gebleven om nog verschillende zaken af te handelen. In zijn plaats is de groepscommandant Kors pelotonscommandant geworden. Dit echter ook maar tijdelijk, daar ook hij kort daarna zijn plaats in het burgerleven weer heeft ingenomen.
Uit deze, allerminst complete, beschrijving van wat zich tijdens en vlak na de oorlog in Klaaswaal heeft afgespeeld, moge enigszins blijken welke grote verantwoordelijkheden Jaap Koster op zijn schouders had genomen en hoe hij die waarmaakte. Dat hij naast die omvangrijke en verantwoordelijke taak ook nog oog had voor kleine menselijke aspecten, illustreert het volgende verhaal dat ik pas lang na de oorlog van Kees van Brakel, kort voor zijn overlijden, hoorde. Dat verhaal betrof mijn oom Arie (Aai) Andeweg, die een hartstochtelijk jager was. Zijn jachtgeweer had hij vanzelfsprekend in de oorlog moeten inleveren. Dat betekende heel wat voor hem maar veel droeviger was natuurlijk het verlies van zijn enige zoon die vanwege de Arbeitseinsatz naar Duitsland was afgevoerd en daar al spoedig was overleden. Toen de bevrijding was aangebroken en nog maar enkele dagen oud, zei Jaap tegen Kees van Brakel: “We moeten even naar de boerderij van Kees v.d. Hoek aan de Boomdijk. Daar is een Duits officier die een prachtig jachtgeweer heeft. Dat gaan we in beslag nemen”. “In angstige spanning ging ik met hem mee”, vertelde Kees, “er was nog in geen velden of wegen een Canadees of Engelsman te bekennen en de Duitsers waren nog niet ontwapend. Maar het viel mee, de Duitser gaf zonder veel problemen zijn jachtgeweer af en Jaap bracht het bij Aai Andeweg”. Zo deed Jaap Koster dat, enige verklaring over zijn beweegredenen kreeg Kees niet en men ging over tot de orde van de dag.
BS, poserend voor het gymlokaal van de Christelijke School te Klaaswaal.
Bovenste rij van links naar rechts: G.J. Luyendijk, Teun Dekker, H. den Hartigh, Jo Vos, Adr. de Groot, Jan Huisman, Dirk Dekker, Alfred Fiedler, Aart de Groot. Tweede rij van links naar rechts: Piet Hoek, C. Reedijk, Toop Notenboom, C. Luyendijk, Simon de Vries, Jack Koster, C. van Brakel, Nic de Ruiter, Piet v.d. Jagt, Arie van der Linde. Onderste rij (knielend) van links naar rechts: D. Schop, Andr. van der Linde, Marinus Schop, Teun Andeweg, Jan ‘t Jong, Piet Bijl, Jan Tuk Azn, Ai de Groot, Jan Tuk Wzn,
11.DE NASLEEP
De bevrijding werd niet uitsluitend een vreugdevolle gebeurtenis. Velen maakten de bevrijding niet mee en in vele gezinnen werd getreurd om het verlies van dierbaren. Teleurstellingen bleven ons niet bespaard, de zuivering werd een farce en menigeen die in de oorlog een slappe of soms zelfs een twijfelachtige houding had aangenomen stond nu weer vooraan. Vooraanstaande verzetsmensen werden genegeerd of terzijde geschoven en van enige vernieuwing waarop met name in verzetskringen was gehoopt kwam weinig of niets terecht. Maar, na de vernietigende werking van de oorlog moest het land worden opgebouwd. Jonge mensen hervatten de afgebroken studie of zochten een baan en stichtten een gezin. Zij zetten de schouders eronder en probeerden die vreselijke oorlogsjaren te vergeten. Voor anderen die zich meldden om de Jap uit Indië te verjagen ging de oorlog nog even door. Voor Jaap Koster is de oorlog nooit geëindigd. Van zijn idealen, een betere wereld zonder oorlog en armoede, kwam niets terecht. Hij werd lid van de Wereldfederalisten, zette in zijn tuin een wit duifje op een sokkel maar het bleef oorlog, in Indonesië, in het Midden-Oosten en in Korea.
Een dieptepunt in zijn leven was een conflict met de burgemeester van Klaaswaal in het najaar van 1960. Hij zat toen voor de Partij ven de Arbeid in de Gemeenteraad. Zijn relatie tot de burgemeester was, als gevolg van de gebeurtenissen rond de bevrijding, uitermate slecht.
(zie 1961 – Vete Koster – De Zeeuw tot uitbarsting)
Jaap beschrijft hoe het tot een uitbarsting kwam: voorzitter van de tentoonstelling voor Handel, Industrie en Nijverheid, de “Hinka”, heb ik begin september de burgemeester gevraagd die tentoonstelling te willen openen. Het antwoord was: “Neen, ik ben na de oorlog niet meer in je zaal geweest en ik zal er ook niet komen. Jullie B.S. na de oorlog was groter tuig dan de Duitsers in de oorlog”. Dat was, volgens Jaap, het antwoord van Klaaswaal’s burgemeester. Volgens de burgemeester heeft hij het woord “tuig” nooit gebruikt. “Ik heb”, zegt hij, “wel een woordspeling gemaakt: B.S. betekent waarschijnlijk Binnenlands Schuim tegenover het Buitenlands Schuim van de Duitsers. Met het woord schuim heb ik hoofdzakelijk Koster bedoeld”. In het voorgaande hoofdstuk werd uitvoerig stilgestaan bij de inspanningen van de B.S. om Numansdorp weer zo gauw mogelijk bewoonbaar te maken. De burgemeester weigerde de rekeningen van arbeidsloon en waterleidingbuizen te betalen omdat hij geen opdracht voor de te verrichten werkzaamheden had gegeven. Het was Jaap Koster die ook de financiële afwikkeling voor zijn rekening nam. Het spreekt vanzelf dat de opmerkingen van de burgemeester bij de voormalige verzetsdeelnemers kwaad bloed hebben gezet. Ik veroorloof mij dan ook uit dit incident een conclusie te trekken, die, naar ik aanneem, door al mijn verzets-vrienden zal worden onderschreven: HANDHAAF, ALS HERINNERING AAN WAT HIJ VOOR DE GEMEENTE HEEFT BETEKEND, IN KLAASWAAL DE JAAP KOSTERSTRAAT EN DOOP DIE ENE STRAAT IN NUMANSDORP OM.
De heer J.H. Scheps, destijds lid van de Tweede Kamer voor de Partij van de Arbeid, heeft op 11 april 1961 aan de minister van Binnenlandse Zaken over deze kwestie vragen gesteld, waarvan de laatste luidde: “Is de minister bereid, indien denigrerend over de B.S. is gesproken de burgemeester te doen verstaan, dat het Nederlandse gevoel niet verdraagt op deze wijze door een burgemeester publiekelijk gesproken te zien over een van onze nationale instellingen van verzet? Het antwoord op deze vraag zal ongetwijfeld in het Gemeente-archief zijn terug te vinden.
In januari 1975 nam Jaap Koster vrijwillig afscheid van het leven. Hij deed dat precies dertig jaren nadat bekend was geworden dat Dies Sanderse en Ad Swenne waren doodgeschoten. Voor mij was de reden waarom volstrekt duidelijk; hij koos niet voor niets het Hollands Diep. In alle gesprekken die ik in de na-oorlogse jaren met hem heb gehad is deze gebeurtenis nooit meer ter sprake gekomen. Korte tijd voor zijn overlijden vertelde hij het hele verhaal aan zijn kinderen. Tot hun grote verwondering overigens, want dat had hij nog nooit gedaan. Schuldgevoelens over de dood van twee mensen, dachten wij toen nog. Tot in september 1977 Ken Dugdale naar Nederland kwam en via een advertentie in de Dordtenaar contact zocht met mensen die bij de mislukte crossing betrokken waren geweest. Toevallig hoorde ik van zijn bezoek en maakte kennis met hem. Zo ontstond pas een volledig beeld van de hele gebeurtenis. Toen pas hoorden wij, wat Jaap Koster altijd had geweten, dat er twee mensen op een vlotje waren overgestoken en dat deze onderneming niet aan twee, maar aan zes mensen het leven had gekost. Met een grote mate van zekerheid kunnen wij aannemen dat hij zich voor de dood van deze mensen, vanzelfsprekend geheel ten onrechte, in belangrijke mate verantwoordelijk voelde. Klaaswaal verloor met hem één van zijn meest verdienstelijke burgers.
Aan Jacob N.C. Koster werd op 29 februari 1982 het Verzetsherdenkingskruis posthuum toegekend.
Op 16 augustus 1982 besloot de gemeenteraad van Klaaswaal met algemene stemmen de straat, waaraan het N.L.S.-gebouw is gelegen, de naam “Jaap Kosterstraat” te geven. Ter gelegenheid daarvan zei burgemeester Korstanje o.a.: “Het is goed de herinnering aan het verzet tegen de dictatuur van het fascisme of welke andere dictatuur dan ook, levendig te houden, juist in een tijd dat wij weer symptomen horen en zien van een veranderende mentaliteit, waarbij onderdrukking, geweld en terreur weer aan de orde zijn. Al is het dan laat, zoals een dagblad schreef, 23 oktober 1982, ik ben toch dankbaar dat ik namens en met het gemeentebestuur van Klaaswaal aan de naamgeving van de “Jaap Kosterstraat” heb mogen meewerken. Dat de naam van “Jaap Koster” ook voor de jongeren onder ons een teken zal mogen blijven als symbool van de vrijheid”.
************
De mannen van de B.S. hadden wapens die ware als oud eizer gekocht van de Amerikanen voor 6 cent per kilo en dat waren van die Lenetfields , negen milimeter patronen . Als ze goed afgesteld zonden dan waren ze op 800 meter dodelijk
Foto dansorkest onderste rij 2e van links was mijn opa Adrie Boot smid van zwartsluisje getrouwd met Marie balde.
Bedankt Adri, ik heb zijn naam toegevoegd.
Op de foto voor de christelijke school staat mijn vader. Zijn naam staat verkeerd aangegeven. Moet zijn H. Den Hartigh en niet H den Hartog
Bedankt Leen, ik heb het aangepast.