Van POD naar tribunaal: Het ontstaan van de tribunaalrechtspraak
Begin 1946 was Nederland langzamerhand rijp voor terugkeer naar een burgerlijk bestuur. Het Militair Gezag – en daarmee de staat van beleg – werd op 1 maart 1946 opgeheven en daarmee verdwenen ook de POD’s. De taken van opsporing en arrestatie zouden weer in handen komen van de, inmiddels gezuiverde, politie. Nog steeds echter kampte Justitie met een ernstig tekort aan capaciteit. Daarom werden die taken niet naar de politie maar naar de procureurs-fiscaal van de vijf Bijzondere Gerechtshoven (Amsterdam, Den Haag, Den Bosch, Arnhem en Leeuwarden) overgeheveld; door hen moest het nieuwe opsporingsbeleid worden uitgevoerd. De politieel geschoolde opsporingsambtenaren werden nu georganiseerd in Politieke Recherche Afdelingen (PRA’s), de POD’s werden opgeheven. Bovendien werden in juni 1946 nog PRAC’s (PRACollaboratie) opgericht; deze hielden zich bezig met de opsporing van economische collaborateurs.
Mede door de hoge kosten die het opsporings- en vervolgingsbeleid met zich meebracht, ging de regering er toe over een versneld einde te maken aan de instanties die zich met de problemen, voortkomend uit de bezetting, bezighielden. In 1948 werd het aantal PRA’s teruggebracht tot vijf (per Bijzonder Gerechtshof één) en werden de Tribunalen en de PRAC’s opgeheven. In de loop van dat jaar werden de taken van de PRA’s overgeheveld naar de gemeentepolitie. In 1950 werd het laatste Bijzonder Gerechtshof (dat van Amsterdam) opgeheven. Aan de Arrondissementsrechtbanken werden nu Bijzondere Strafkamers verbonden, die zich bij gelegenheid met zaken betreffende politieke delinquenten bemoeiden.
Het tribunaal Dordrecht (en daarmee ook de kamer Hoeksche Waard) werd per 1 juni 1948 opgeheven.