Terug naar de indexpagina – Uitleg over tribunaalverslagen in de krant
Wilhelmus Johannes van Hees te Oud-Beijerland
Aanklacht en uitspraak 14 mei 1948
De tenlastelegging tegen Wilhelmus Johannes van Hees, ambtenaar te Oud-Beijerland, verluidde, dat hij: in Augustus 1940 lid werd van de N.S.B., werkzaam was als groepbeheerder, groepsadministrateur, groepsvertegenwoordiger, materiaalbeheerder, kring penningmeester en vertegenwoordiger van arbeidszaken; 15 September de belofte van trouw aan Mussert aflegde; lid van de W.A. is geweest en oefeningen meemaakte; lid was van het N.A.F. en de N.V.D.; geabonneerd was op VoVa, het Nationaal Dagblad en Storm; financiële bijdragen gegeven zou hebben aan Frontzorg; actief medewerker geweest is van Winterhulp; in Oct. ’42 vrijwillig bij de vrijwillige hulppolitie zou zijn getreden; in een schrijven van 9 November 1941 aan het hoofdkwartier vin de N.S.B. te Utrecht er de aandacht op heeft gevestigd, dat de joodse bankier H. Koopman optrad als correspondent van de Nederlandsche Bank waarbij hij verzocht deze bank zo spoedig mogelijk te ariseren; in: Juni ’42 inspecteur werd van de Ned. Landstand waarvoor hij f 250.- per maand kreeg en werkzaam was als bureauleider van de afdeling Recht en Pacht van het Provinciaal kantoor Zuid-Holland; als inspecteur van de landstand Dirk Mol van ‘s-Gravendeel zou hebben gedreigd met arrestatie door de S.D. wanneer Mol aan Van Hees geen arbeiders wilde afstaan voor het snijden van koolzaad; in Maart ’44 bij de Vrijwillige Hulp-landwacht trad en dienst gedaan zou hebben met een jachtgeweer; tegenwoordig was bij een razzia in de Beerpolder bij Oud-Beijerland; deelgenomen zou hebben aan een huiszoeking bij J. J. van Willigen te Oud-Beijerland; van 7 tot 30 September 1944 in actieve dienst geweest zou zijn bij de beroepslandwacht; er de oorzaak van geweest is, dat J. A. Mast door de S.D. werd gearresteerd op 12 Juli 1941, welke Mast tot het einde van de oorlog in een concentratiekamp gezeten heeft; in Augustus 1941 J. M. Groeneveld, in een twistgesprek onder bedreiging gelast heeft de door G. van het belasting-kantoor verwijderde V’s, nog diezelfde dag weer op te plakken; in Aug. ’43 burgemeester Van Heesen van ‘s-Gravendeel bedreigd zou hebben met de Sicherheits Polizei, omdat burgemeester Van Heesen weigerde om medewerking te verlenen aan de Nederlandse landstand, waarvan besch. inspecteur was; blijk gaf van nationaal socialistische gezindheid, doordat hij op 26 Mei 1941 aan D. Verschoor te Strijen o.m. het volgende schreef.: „Met terreur gaat het hier wel. We trede nogal direct op als er een beetje brutaal gedaan wordt of de leden nageroepen worden Direct groepsleider met burgemeester spreken en politie in kennis stellen is je winnaar. Als het niet helpt gaan we zelf de belhamels bezoeken en delen mede, dat we hen zullen laten halen door de Ord. polizei. Dan is het zo afgelopen. Wij hebben daarom ook reeds enige malen een bezoek op het Westplein 12 te Rotterdam gebracht en deze zeggen ons alle medewerking toe”; en in zijn agenda over 1941 onder meer had opgeschreven de volgende gegevens: 27 Mei ’41, mej. de Corver vorige maal met een uitgezaagd dubbeltje, nu oranje sjaal; tweemaal over de distributie gezegd: nieuwe orde, lege borden; 1 Juli ’41, Kruis, voorheen vaandrig bij het voormalige Nederlandse leger, nu ondergedoken bij P. van den Berg, Schenkeldijk 143 en A. v. d. Giessen, Wieldrecht E 245, in November koolzaad gezaaid, omgeploegd, opdracht tot maanzaad zaaien, voert dit niet uit en zegt nu tegen alle boeren: Ik kan zonder die 9 H.A. ook wel leven, schept nu tegen de boeren op: dat durf ik nu; 10 Juli ’41 schrijven Rotterdam Districtsblad betr. Geuzenvendel, betreffende geheim zender Klaaswaal bij Notaris Boer, burgemeester de Zeeuw, Fonkert K; 17 November ’41, betreffende waarschuwing personeel L. A. Omtrent uitdrukking rotmof door de heer of mevrouw Temminck in de tram; voordeel heeft getrokken of getracht heeft te trekken van maatregelen van de vijand of dienst handlangers doordat hij bij de Ambo, Algemeen Nederlands Beheer van Onroerende goederen, prijsopgave gevraagd heeft van onder dit beheer staande jodengoederen; omstreeks November ’41 een aanvrage ingediend zou hebben voor deelneming aan een burgemeesterscursus; in Febr. ’43 een aanvrage tot de secretaris-generaal van Justitie gericht heeft met het verzoek om wapens te mogen dragen, teneinde zijn eigen veiligheid en die van zijn kameraden te verzekeren en als lid van de NSB gebruik gemaakt heeft van de voor deze categorie geldende ontheffing van inleveringsplicht van de radio.
Het verhoor.
De voorzitter, mr. J. van Konijnenburg, begon zijn verhoor met te vragen hoe besch. er toch toe kon komen, zo kort na de verraderlijke overval van Duitsland op Nederland lid te worden van die organisatie, waarin de (Duitse) nationaal socialistische geest hoogtij vierde, waarop besch. antwoordde verleid geworden te zijn door de propaganda. Besch. erkende verder de verschillende functies, in de tenlastelegging genoemd, vervuld te hebben. Ook was hij lid geweest van de diverse nationaal socialistische instellingen, eveneens genoemd in de beschuldiging. Bij de W.A. had besch. niet veel gepresteerd. De oefeningen, waaraan hij deelnam, waren binnenshuisoefeningen en het gezelschap, dat daaraan deelnam was meer een gymnastiekclub te noemen geweest, dan oefenende W.A.-ers. Aan Frontzorg, zo verklaarde besch. verder, had hij nooit iets gegeven, waarschijnlijk had besch.’s vrouw wel eens iets in het collectebusje gedaan, waarmee men voor dit doel rondkwam. Bij de Vrijwillige Hulppolitie was besch., zo hij zeide, niet vrijwillig geweest. Hij had een oproep gekregen voor deze dienst en had zich in Rotterdam te melden gehad, wat hij gedaan had. Daar informeerde men, aldus besch.’s verklaring, naar zijn beroep en toen hij verteld had ambtenaar te zijn, had men hem een administratieve functie gegeven. Terwijl de andere, eveneens opgeroepen personen gedrild werden, deed besch. bureauwerk, doch na twee weken moesten allen aantreden en werd hen medegedeeld nu te moeten deel gaan nemen aan razzia’s, aldus beschuldigde. Wanneer men hier niet aan mede wilde doen, was men een lafaard, zo werd gezegd, doch besch. had zich, zo hij verklaarde aan de zijde der lafaards gesteld. De brief aan het hoofdkwartier in Utrecht over de bank van de heer Koopman herinnerde besch. zich nog wel, doch hij zeide de aanleiding tot het schrijven van deze brief vergeten te zijn. Zijn raadsman en de president van het tribunaal brachten besch. echter de naam Temminck in herinnering en toen de raadsman besch. had aangemoedigd gerust de waarheid te zeggen vertelde deze, dat de heer Temminck hem gezegd had moeilijkheden te hebben met de eigenaar van het huis, dat hij bewoonde de heer Koopman. Besch. had toen een hem toegezonden circulaire, waarin hij verzocht werd Joodse zaken uit zijn rayon op te geven, aangegrepen om eens speciaal op de heer Koopman te wijzen, hiertoe aangemoedigd door de heer Temminck. Voordat besch. echter genoemde brief had verzonden; had hij er de heer Koopman mede op de hoogte gesteld, die hem, aldus besch., gezegd had de brief gerust te kunnen verzenden daar hij, K., er toch geen last van zou ondervinden, daar de Nederlandse Bank in Oud-Beijerland al een andere correspondent had aangesteld in de plaats van de heer Koopman. De voedselvoorziening was een mooie organisatie om daar zijn medewerking aan te verlenen, vond besch., toen hij door de heer Hoogenboom aangezocht werd inspecteur voor de landstand te worden. Hij gaf zijn baan, bij de P.T.T. eraan. Het was in die functie, dat hij werd opgebeld door buurtboerenleider Huisman van ‘s-Gravendeel. Deze was met de voedselcommissaris overeengekomen dat arbeiders, die in de vlasindustrie werkten niet naar Duitsland uitgezonden zouden worden indien deze arbeiders dan ook een handje wilden meehelpen bij de oogst van andere gewassen. De arbeiders waren, aldus besch., niet naar Duitsland gegaan. Maar toen Huisman bij D. Mol kwam om diens arbeiders voor de oogst van koolzaad zou Mol gezegd hebben daaraan niet mee te willen doen. Tenslotte was besch. erbij gehaald. Hij had besch. zo verklaarde hij, met Mol en zijn arbeiders gesproken, maar men wilde niet toestemmen en had allerlei uitvluchten o.a. van geen vervoer, hoewel besch. gezegd had daar dan wel op een of andere manier voor te zorgen. Toen had besch., zo verklaarde hij, gezegd, pas toch op mensen, want dit komt beslist de voedselcommissaris ter ore, en deze heeft weer contact met de Duitsers. Wanneer dit voorval bij zo’n samenkomst ter sprake komt zou het niet zo prettig zijn, omdat u de voedsel-voorziening tegenwerkt. U kon dan wel eens naar Scheveningen gebracht worden en uw arbeiders op transport gesteld naar Duitsland, althans woorden van dergelijke strekking, waaruit, aldus besch., men opgemaakt heeft een dreigement, doch het was eigenlijk een waarschuwing. Ten tweede male viel besch. ten prooi aan het zoet gefluit van de vogelaar, om met de woorden van de president te spreken, toen besch. door propaganda overgehaald werd bij de hulplandwacht te gaan. Hij werd aangezocht rond dolle Dinsdag een groep personen van het Westen naar het Oosten van het land te begeleiden waartoe hij instemde, doch toen men hem, zo verklaarde besch. verder, een papier onder de neus duwde waarop hij verklaren moest vrijwillig bij de landwacht getreden te zijn, maakte besch. van dit vrijwillig eerst „gedwongen” alvorens hij tot het tekenen overging, aldus besch. Overigens vond beschuldigde het maar een „lullige uitrusting” die men hem als landwachter gegeven had. ‘t Was een jachtgeweer! Van de razzia op de Beer verklaarde besch. vooraf niet anders geweten te hebben, dan dat het hier een nachtelijke oefening van de landwacht betrof. Hij was, zo verklaarde hij, ‘s nachts het hele eiland rondgelopen en tegen de morgen ontdekte hij eerst wat er aan de hand was. Hij had toen verschillende landwachters, die appels stalen en brutaal optraden tegen de bewoners, een vermaning gegeven en had verder niets gedaan dan de landbouwer Hollaar gerustgesteld, wat deze als getuige kon bevestigen. ‘s Avonds thuis, zo verklaarde besch. voorts, had hij direct ontslag gevraagd bij de Landwacht. Ook aan de huiszoeking bij J. J. van Willigen te Oud-Beijerland, had besch. geen enkel aandeel gehad, zo hij zeide. Hij had slechts Van Willigen gerustgesteld en gezegd, dat alles wel goed aflopen zou. Ook getuige Van Willigen kon zijn bevestiging op de verklaring van besch. laten volgen. In overleg met C. C.. Kool was hij er toe overgegaan Mast te laten arresteren om bekende redenen. Enkele uren nadat papieren met “V’s op stoepen en huizen geplakt waren, kwam besch., zo hij verklaarde, langs het belastingkantoor waar de heer Groeneveld bezig was het papier te verwijderen. Besch. had toen gezegd, dat het stom was zo te handelen, waarop een twistgesprek tussen beide personen was ontstaan. Besch. ging, zo ging zijn lezing over het punt voort, voor hij naar zijn kantoor ging even bij K. Hoogenboom aan om deze op, de hoogte te stellen van het voorgevallene, die ‘s avonds bezoek kreeg van een propagandist, die in Oud-Beijerland zou spreken. Deze was later door een ander op de hoogte gesteld van het voorval en had Groeneveld bezocht. Wanneer er een boerenraad geïnstalleerd moest worden was daarbij de betrokken burgemeester meestal aanwezig, aldus besch., doch toen dit te ‘s-Gravendeel zou plaats vinden kwam burgemeester Van Heesen niet opdagen. Beschuldigde had hem toen opgebeld en laat op de avond was de burgemeester verschenen. Hoogenboom, welke ook aanwezig was bij deze installatie en besch. hadden de burgemeester toen gewezen op het gevaar, waaraan de heer Van Heesen zich blootstelde, indien hij zich van deze organisatie niets aantrok, waarbij zij spraken, aldus spr., over arrestatie door Sicherheitspolizei. De heer Van Heesen zelf, als getuige opgeroepen, zeide, dat beide heren op een minder fatsoenlijke manier waren uitgevaren tegen hem onder het uiten van bedreigingen. Get. had zijn beklag ingediend bij de commissaris voor Zuid-Holland, welke besch. en Hoogenboom toen een ernstige berisping gestuurd had. De brief naar Strijen, aldus besch., was het beschrijven van een normale gang van zaken. Wanneer iemand nageroepen of lastig gevallen werd wendde men zich tot de politie, zoals altijd. Zelf was hij, zo verklaarde besch., nooit op het Westplein geweest, doch Speelman had daar, zo hij zeide, connecties. De aantekeningen in de agenda waren aantekeningen gemaakt tijdens bezoeken, die mensen — meestal niet N.S.B.-ers — die in moeilijkheden verkeerden ‘s avonds aan hem brachten, omdat men wist dat hij, besch., wellicht iets bereiken kon. Wanneer men hem dan iets vertelde schreef hij het op om de indruk te maken nota te nemen van diverse opmerkingen zodat men niet met die gegevens naar een ander zou gaan die er, aldus besch., in tegenstelling met mij, vaak wèl werk van maakten. Ook de prijsopgave van de Joodse goederen had hij gevraagd omdat er vaak personen bij hem naar kwamen vragen of een pand te koop was en wat het kostte, aldus besch. Het was dus louter en alleen om anderen van dienst te zijn, verklaarde hij, want zelf had ik niet de middelen een dergelijke transactie te doen. Sprekende over de z.g.n. burgemeesterscursus merkte besch, op, dat hij helemaal niet de bedoeling had gehad om een burgemeestersplaats te bemachtigen. De cursus echter heette eigenlijk opleiding Nationaal Socialistische Ambtenaren en daar besch. ambtenaar was leek dit hem een mooie gelegenheid het geheugen inzake de vreemde talen e.d. weer eens op te frissen.
Foutieve verklaring.
In het dossier was vervolgens nog een verklaring, welke Th. Remmers, timmerman te Oud-Beijerland, afgelegd zou hebben. Als getuige verschenen verklaarde Remmers echter geen verklaring afgelegd te hebben in het gesprek, dat hij met twee P.R.A. ambtenaren gehad had, en in dat gesprek ook zeker niet gezegd te hebben, dat hij eens in de schuur bij de landbouwer Hollaar op de Beer was, toen hij enkele landwachters, waaronder Van Hees, zag, waarschijnlijk op zoek naar onderduikers, omdat hij dit helemaal niet gezien heeft.
De verdediging.
Nogmaáls wees besch., evenals hij dit gedurende de zitting al enkele malen gedaan had, op de bedoeling van de buurt-boerenleiders en hun organisatie om zoveel mogelijk uit handen van de Duitsers te houden voor het Nederlandse volk. Ook de verdediger, Mr. Van Eijk, wees hier nogmaals op, terwijl hij verschillende verklaringen overlegde van personen wie het bekend was, dat Van Hees op de hoogte was van het opgeslagen liggen van goederen waarvan de Duitsers niets mochten weten, en wat besch. ook niet verraden heeft. In dit verband werd besch.’s aandeel aan de werkzaamheden bij de Centrale Keuken eveneens aangestipt. Dat besch. vele mensen, die in moeilijkheden verkeerden, doordat hun zoon gevangen genomen was of hun echtgenoot was weggevoerd, geholpen heeft vond pleiter wel bewezen door de vele verklaringen welke hij in dit verband het tribunaal kon overleggen. Als getuigen à décharge had pleiter laten oproepen de heren C. J. Schouten en L. Peters te Oud-Beijerland, die beiden bevestigden, dat Van Hees voor anderen en voor henzelf een en ander in dit opzicht had gedaan. Ook van burgemeester De Jong was een verklaring aanwezig waarin deze in herinnering bracht de treurige geschiedenis van de ter dood veroordeelden, nadat zij Engelse vliegeniers, die hier in ’41 waren neergekomen, geholpen hadden. Ook Mr. De Jong zelf was gevangengenomen en zijn echtgenote had zich teneinde raad tot Van Hees gewend om diens bemiddeling in te roepen voor de vrijlating van de burgemeester. Van Hees zou daartoe alles in het werk gesteld hebben, daarbij zelf gevaar lopend. In December was Mr. De Jong plotseling vrijgelaten. Echter voordat de burgemeester van Mijnsheerenland gevangen genomen was naar aanleiding van de landing en de hulp-verlening aan de Engelse vliegeniers, zo vervolgt de verklaring van burgemeester De Jong, heeft besch. in samenwerking met de burgemeester een request opgesteld tegen Rauter om de ter dood veroordeling van de vijf ingezetenen van Westmaas en Mijnsheerenland, te herroepen. Dit had Van Hees, aldus de verklaring, tegen de zin van zijn groepsleider gedaan. Deze verklaring spreekt voor zichzelf, vond verdediger. Vervolgens wees pleiter erop, dat zijn cliënt gepleit heeft bij de Duitse instanties voor de verschillende mensen, die zijn hulp, zo ‘s avonds tegen donker kwamen inroepen. Ook voor Elie Rood zou besch. het voor hem mogelijke gedaan hebben en toen het hem niet gelukte zou hij zelfs deze Rood aangeboden hebben bij hem in huis onder te duiken, wat jammer genoeg niet na te gaan is, aldus pleiter. Voorts wees de verdediger erop, dat besch. veel mensen uit Duitsland heeft weten te houden, o.a. de arbeiders van de suikerfabriek. Hij heeft zich beklaagd over het optreden van burgemeester Roodzant, meerdere malen; hij heeft het steeds weten tegen te houden dat deze een vaste aanstelling als burgemeester kreeg; toen Ds. Rijnsburger zijn fiets kwijt geraakt was aan de Duitsers had Van Hees er achter heen gezeten dat deze fiets weer in handen van de dominee kwam; voor allerlei boodschappen van de burgerij begaf Van Hees zich naar Rotterdam omdat hij toestemming had om over de brug te gaan. Hij kende vele onderduikers en wist ook waar zij verbleven, doch hij gaf er nimmer een van aan bij de instanties; toen iemand hem er op opmerkzaam maakte dat Mr. van den Berg een Joodse advocate, van de vervoersgelegenheid van de tram gebruik maakte, had hij gezegd: laat haar stil zitten; enz. Pleiter noemde zo meerdere voorvallen en uitte er zijn verontwaardiging over, dat deze zaak eerst na drie jaren berecht wordt, daar er toch naast de fouten die Van Hees gemaakt heeft, ook zoveel goede dingen staan. Pleiter vroeg onmiddellijke in vrijheid stelling, waarmede het tribunaal, na in raadkamer overlegd te hebben, zich kon verenigen zodat het dit advies zal doorgeven aan de instanties. Besch. werd in vrijheid gesteld.