Terug naar de indexpagina – Uitleg over tribunaalverslagen in de krant
Pieter Bijl te Strijen
Aanklacht 26 februari 1947
De laatste verdachte die terecht moest staan, Pieter Bijl, landarbeider te Strijen, had zich te verantwoorden wegens dienstneming bij de Waffen S. S., het afleggen van den eed van trouw aan Hitler en het vechten tegen de Russen. Verdachte vertelde hiertoe geprest te zijn omdat hij Hitler beleedigd had. Hij had, toen hij in Duitschland te werk was gesteld, in de cantine iemand gevraagd waarom er zooveel vlaggen wapperden. Toen men hem vertelde dat de Führer verjaarde, had hij geantwoord dat er weinig varkens zijn die zoo oud werden. Hij had die uitlating gelanceerd om te tarten, doch toen eenigen tijd later S. S.-ers in het „lager” verschenen, werd hij in zekeren zin voor de keus gesteld, of dienst nemen bij de S.S. of opzending naar een concentratiekamp. De eerste maal was hij voor die dreiging niet bezweken doch toen die S. S. lieden terugkeerden had hij geen anderen uitweg gezien dan te teekenen. Verdachte was zich zeer wel bewust geweest van het verkeerde van zijn handeling, maar zeide niet anders te hebben gekund, daar zijn leven op het spel stond. Vluchten was onmogelijk, alleen had hij zich geruimen tijd aan den dienst kunnen onttrekken door zich te verwonden, waardoor hij in een hospitaal moeste worden opgenomen. Nooit had hij een schot gelost. In tegenstelling met een vroeger afgelegde verklaring verklaarde hij ook niet in dronkenschap tegen de Russen te hebben gevochten: nimmer was hij dronken geweest. De eed was compagniegewijze afgelegd, niets had hij zelf behoeven te doen. Een officier had iets in de Duitsche taal voorgelezen en later was hem verteld wat dit alles te beteekenen had gehad. Op een desbetreffende vraag antwoordde verdachte dat er nooit veel onder elkaar gesproken werd over den gang van zaken. Want de een vertrouwde den ander niet. Pres.: „Hoe dacht je over de N.S.B. voorheen?” Verd.: „Niet best. Ik zag wel dat ze tegen ons waren”. Pres: „En toch ging je er zelf aan meedoen”. Verd.: „Mijn leven stond op het spel”. Pres.: „Bij de S.S. toch ook?” Verd.: „Daar was de kans kleiner”. Getuige T. Danen legde een verklaring af, die een vurig pleidooi was voor besch.’ Hij zeide in Offenbach met Bijl te hebben samengewerkt, waar zij zoo weinig mogelijk uitvoerden zulks om de Duitschers tegen te werken en voorts trachtten op alle mogelijke manieren sabotage te verrichten. Hij had besch. steeds als een goede Nederlander beschouwd. Voorts verklaarde hij, dat hij zelf had meegemaakt, dat enkele weken, nadat B. gezegd had: „Er zijn weinig varkens, die zoo oud worden”, dwang op hem (B.) werd uitgeoefend, om tot de S. S. toe te treden. Get. had het B. af-geraden, maar hij was onder de pressie bezweken uit angst. Get. zeide verder, dat hij B. enkele weken later uit het oog verloren had, maar dat hij brieven van hem had gekregen, waaruit bleek, dat hij berouw had en diep in de put zat. Naar get. tenslotte nog mededeelde, was het wel eens gebeurd, dat alle jongens in het lager er mee gedreigd werden, dat zij voor de S. S. moesten tekenen, of anders zoo naar het front zouden moeten, maar die bedreiging was nooit uitgevoerd. Getuige A. Fortuin, die eveneens met besch. in Offenbach had samengewerkt, legde een gelijkluidende verklaring af als get. Danen. De raadsvrouwe van besch., mr. Jager, begon haar pleidooi met te wijzen op de ellendige toestanden, waarin de jongens in Duitschland leefden en betoogde, dat men in dit geval de omstandigheden — pressie, den nog jeugdigen leeftijd van besch., de angst waarin hij leefde en het feit, dat hij elken steun van het gezinsverband of een ouderen raadsman miste — in aanmerking moet nemen: bij het beoordelen van besch.’s daad. Zij wees er op, dat er bij haar cliënt angst was ontstaan door de wetenschap, dat arbeiders, die anti-Duitsche daden hadden verricht, naar een Vernichtungslager werden gezonden. Het toetreden tot de S. S. noemde spr. in dit geval dan ook een wanhoopsdaad. Wat het afleggen van de eed betreft, merkte mr. Jager op, dat deze en masse werd afgelegd; dat er maar wat voorgelezen en gepreveld werd en dat de ceremonie in het geheel geen beteekenis had. Met het oog op het feit, dat haar cliënt reeds 1,5 jaar gedetineerd is, vroeg zij onmiddellijke invrijheidsstelling en voorts, zoo mogelijk, onvoorwaardelijke buiten vervolgingstelling. Na in Raadskamer te zijn geweest bepaalde het Tribunaal de uitspraak op 11 Maart en voldeed niet aan het verzoek der raadsvrouwe.
Uitspraak 12 maart 1947
P.Bijl, landarbeider te Strijen: interneering tot 4 November 1947, ontzetting uit de beide kiesrechten, alsmede het recht ambten te bekleeden en bij de gewapende macht te dienen