Terug naar de indexpagina – Uitleg over tribunaalverslagen in de krant
G. de Ruiter-Gardenier te Puttershoek
Aanklacht 25 juli 1947
In de zitting van 3 Juli j.l. was voor de heren verschenen mej. G. de Ruiter-Gardenier, huisvrouw te Puttershoek. Haar werd ten laste gelegd, dat zij aan zekere H.N. Vera te Dordrecht gezegd zou hebben, dat haar buurman W. Boot, hem uitgescholden had voor landverrader en schoft. Naar aanleiding hiervan zou Vera zich tot de Feldgendarmerie gewend hebben, en ook besch. zou bij deze instelling nog een aanklacht tegen Boot ingediend hebben en wel, dat hij, tezamen met een hoofdonderwijzer, naar de Engelse radio luisterde. Dit zou tot gevolg gehad hebben, dat genoemde Boot daarop bij de Feldgendarmerie ter verantwoording werd geroepen. Mej. G. was het met deze beschuldiging helemaal niet eens en zij gaf een beschrijving van haar Dordtse reis, die echter wat tijdsduur betreft, helemaal geen Dordtse reis geweest zou zijn omdat alles zich binnen enkele uren had afgespeeld. Zij verklaarde, dat, daar haar dranktoewijzing voor de door haar gevoerde zaak steeds kleiner werd en Vera, haar sinds jaren bij het betrekken van dranken behulpzaam was, zij, zonder ervan op de hoogte te zijn, dat V. een berucht N.S.B.-er was, zich tot hem gewend had en hem had gevraagd te bewerkstelligen, dat haar rantsoen verhoogd werd. Zij had zich, aldus besch., daartoe telefonisch met V. in verbinding gesteld en deze had haar gevraagd naar Dordt te komen om de zaak af te handelen. Besch. had zich met haar dochter naar Dordt begeven en aan de kade stond V. haar reeds op te wachten. Al lopende naar de stad had hij haar gezegd, verklaarde besch. verder, dat een rantsoenverhoging alleen via de Duitse instanties te bereiken was en men besloot daar maar, direct op af te gaan. V. zou het woord wel doen. Daar besch. en haar dochter — die vier jaar op de industrieschool in deze stad ging — de weg buiten de gewone winkelstraten niet kenden, kon besch. niet bevestigen, dat zij in hotel Ponsen, waar de Feldgendarrnerie gevestigd was, terecht gekomen was, maar in elk geval was een kamer-en-suite het eind van hun wandeling geweest, Terwijl moeder en dochter — die geen woord Duits verstonden, en dus niet weten wat er besproken is — in de ene kamer wachtten, aldus besch., ging V., die als kind in huis bleek te zijn, naar de andere kamer, waar hij iets besprak met de Duitsers.’ Na enkele minuten was hij, zo zei mej. de R.-G. voorts, weer bij de dames gekomen en waren zij gedrieën weer vertrokken – terwijl hij niets zou hebben kunnen bereiken, zo hij zei en hadden de dames de thuisreis aanvaard. Verder zou het, zo vond beseft, toch wel erg dom van haar geweest zijn wanneer zij de heer B. aangebracht zou hebben, daar hij altijd in haar huis in tegenwoordigheid van haar familie, naar de Engelse zender luisterde. Verder leefde en leeft zij, aldus haar verklaring, op zeer goede voet met de heer B. De dochter, die de beruchte reis naar Dordt meegemaakt had, getuigde van een zelfde gang van zaken als door haar Moeder beschreven. Er had zich echter iets vreemds afgespeeld bij haar verhoor door, zekeren heer Jansen in een Dordts ziekenhuis in tegenwoordigheid van Vera, die daar in verpleging lag. Deze Jansen had n.l. tegen V. zoiets gezegd als: en als jullie daar dan eerst al een aanklacht ingediend hebben, waarom deed je het dan enige dagen daarna nog eens alleen? De raadsman, Mr. Beernink, bracht naar voren dat uit het dossier van Vera bleek, dat hij na het bezoek met de beide dames schriftelijk een aanklacht ingediend had tegen Boot. De raadsman beschouwde Vera als een persoon, die heel wat op zijn kerfstok heeft en van zijn misdaden er vele bekent, maar toch niet na kan laten in zijn val nog enkele onschuldige mensen, mee te slepen, zoals in dit geval. Dat besch. zich tot Vera wendde om verhoging van haar rantsoen, vond spr. helemaal niet vreemd, daar zij 25 jaar zakenrelaties had met Vera en zij helemaal niet wist dat V. ,,van de partij” was. Nadat de verdediger er nog op gewezen had, dat de verhouding Boot-besch. heel goed was en is en die van Boot-Vera aan prettigheid zeker niet overhield, verzocht hij, daar hij meende, dat het tribunaal ook overtuigd moest zijn van de onschuld van besch., vervallen-verklaring van de beschuldiging. Het tribunaal meende echter de zaak voor nader onderzoek te moeten uitstellen en gisteren werd H. N. Vera als getuige gehoord, welke verklaarde, dat hij op ‘n dag opgebeld werd door besch., die hem om een onderhoud vroeg. ‘s Middags was zij met haar dochter gekomen en had hem verteld, dat zij zo’n last had van Boot en eveneens dat Boot zo vaak op Vera schold en hem landverrader noemde. Dit zou hem in woede ontstoken hebben en hij zou besch. en haar dochter mee naar de Feldgendarmerie genomen hebben en de dames in het Hollands — de Duitser verstond dit — hebben laten vertellen datgene, wat zij van Boot wisten. Later had Vera alles nog eens schriftelijk ingediend bij de Feldgendarmerie omdat men dit wenste. Het was zijn bedoeling geweest, dat Boot een ernstige waarschuwing zou krijgen maar het was nu eenmaal iets anders gelopen. Er zou geen woord over drank gesproken zijn, doch het doel van de Dordtse reis van de dames zou louter en alleen geweest zijn om over Boot te klagen. Besch. en haar dochter bleven bij hun verklaringen van de vorige maal, wat de voorzitter deed opmerken dat er „hard gelogen werd, hetgeen Vera en mej. De Ruiter resp. weer deed zeggen „zij liegt” en „hij liegt”. De voorzitter deed nog verschillende vragen aan de getuigen maar veel schoot men er niet mee op. De raadsman, Mr. Beernink, merkte op dat de getuigenissen van mej. de Ruiter en Vera geheel met elkaar in tegenstelling zijn, waardoor het tribunaal zich een moeilijke positie geplaatst ziet. Het wilde er bij de advocaat niet in, zo hij zeide, dat Vera de brief in een opwelling van woede heeft geschreven, want dan zouden er zeker fouten in het Duitse geschrift moeten zijn. Verdediger veronderstelde, dat Vera waarschijnlijk een en ander gezegd heeft tegen de P.O.D. ambtenaar om zijn eigen zaak enigszins te verbeteren of een ander mee te slepen in zijn ongeluk. Vera had 4 jaar gekregen voor deze zaak alleen. Daar de raadsman veronderstelde, dat het tribunaal de beschuldiging met de tot haar beschikking staande stukken niet bewezen geacht kan verklaren vroeg de verdediger vervallenverklaring ervan en wanneer het tribunaal hiertoe niet meende te kunnen overgaan een uitstel van de behandeling van deze zaak, voor een nader onderzoek tot welk laatste het tribunaal besloot, terwijl het tevens mej. de Ruiter-Gardenier zolang in bewaring stelde.
Vervolg aanklacht 12 september 1947
Thans diende wederom de zaak tegen mej. G. de Ruyter-Gardenier, caféhoudster te Puttershoek. Zij werd ervan beschuldigd zekeren Boot van Puttershoek bij de Feldgendarmerie te Dordrecht aangeklaagd te hebben, omdat hij naar de Engelse zender luisterde. In Juli had deze zaak reeds gediend. Toen had besch. verklaard, dat zij weliswaar met zekeren Vera, een reiziger in dranken uit Dordt, naar een Duitse instantie ge-weest was, maar dit zou geweest zijn om verhoging van het drankrantsoen te verkrijgen. Besch. had toen met haar dochter in een wachtkamer gezeten, terwijl Vera het woord deed, aldus haar verklaring. Vera. had echter verklaard, dat mej. De Ruyter met hem de aanklacht bij de Feldgendarmerie had ingediend. Mej. De Ruyter bleef bij haar verklaring van de vorige keer, waarna de voorzitter mededeelde, dat ook Boot in deze zaak verhoord was. Deze heeft verklaard eens bij de Feldgendarmerie geroepen te zijn. Daar had men hem gevraagd of hij mej. De Ruyter kende en toen hij bevestigend antwoordde, had men hem verteld, dat deze tezamen met Vera een aanklacht ingediend had tegen hem, Boot, aldus diens verklaring. Mr. Van Marwijck Kooy, de verdediger, gaf een geheel nieuwe uitleg van de gang van zaken. Volgens hem was Vera een slechte en gemene N.S.B.-er die tot veel in staat was. Daar mej. De Ruyter toendertijd niet wist, dat Vera N.S.B.-er was, waren de gesprekken nog al eens over de politiek gegaan en had zij eens verteld hoe angstig zij het vond, wanneer haar man en de buurman Boot tezamen naar de Engelse zender luisterden, waarbij het toestel dan nogal luid afgestemd werd. Vera, die Boot wel kende en een reuze hekel aan hem had, vond dit een pracht gelegenheid om Boot een hak te zetten. Hij zou toen, aldus de raadsman, juffr. De Ruyter naar Dordt gekregen hebben met het smoesje van de rantsoenverhoging. Bij de Duitsers, waar hij heel goed bekend was en stond, zou hij een en ander over Boot verteld hebben en gedaan hebben alsof mej. De Ruyter de aanklacht indiende; omdat zij geen Duits kende, had Vera voor haar gesproken. Mej. De Ruyter, niets vermoedend, had met haar dochter in de nevenkamer gezeten, wachtende op een uitslag aangaande het drankrantsoen, maar in werkelijkheid had Vera hen als getuigen meegevoerd, aldus de veronderstelling van de raadsman. De Duitsers hadden het echter niet noodzakelijk geacht om de dames te horen, omdat zij Vera, een goede bekende van hen, wel geloofden. De raadsman was er van overtuigd, dat de toedracht van de zaak zo geweest was en vroeg onmiddellijke invrijheidstelling. Het tribunaal achtte het voor het onderzoek niet nodig mej. De Ruyter langer in hechtenis te houden en bepaalde de uitspraak op 24 September.
Uitspraak 29 september 1947
Mej. G. de Ruiter-Gradenier, caféhoudster te Puttershoek: int. tot 10 Sept. ’47. Verder werden den delinquenten de rechten van kiezen of verkiesbaar zijn, dienen bij de gewapende macht en bekleden van ambten ontzegd.