1947 – Slachtoffer van verschillende factoren

Terug naar de indexpaginaUitleg over tribunaalverslagen in de krant

P. Breure te Oud-Beijerland

Aanklacht 31 januari 1947

Den landbouwer P. Breure te Oud-Beijerland werd ten laste gelegd dat hij geweest zou zijn: sympathiseerend lid van de N.S.B.; lid van den Nederlandschen Landstand, voor welke instelling hij buurtboerenleider was en den boerenleider voor den pachtkamer Oud-Beijerland kon vertegenwoordigen; lid van het Agrarisch Front waarvoor gemachtigde van de buurt Oud-Beijerland; lid van den Nederlandschen Volksdienst. Voorts zou hij den Fachbewerber te Vlaardingen een brief geschreven hebben waarin de volgende zinsnede voorkwam: ,,Daarop hoopt ondergeteekende en met hem zeer vele anderen, dat met kracht tegen Van Reemst opgetreden zal worden en hij gelijk met de zwarthandelaren zoo spoedig mogelijk op transport gesteld wordt naar Duitschland, want deze „anti’s” hooren niet in onze maatschappij thuis”; voorts zou hij een verklaring hebben afgelegd aangaande de …. besproken werden in verband met de uitlatingen van Ds. Fokkema, en met een zekeren L. een lijst hebben opgesteld van 40 á. 50 personen, die uitgezonden moesten worden naar de Oekraïne. Beschuldigde vertelde, hoe hij in zijn omgeving zag, dat zwarthandelaren voor straf tewerkgesteld werden in den Noord Oostpolder maar die binnen enkele weken weer lustig in hun eigen woonplaats rondliepen. Dit stuitte verd. tegen de borst en hij ging daarover spreken met den arbeidsbemiddelaar Van Reemst, die hem verschillende toezeggingen deed. Na verloop van eenigen tijd gevoelde B. zich echter bedrogen en had in een opwelling toen bedoelden brief geschreven. Hij had er spijt van het gedaan te hebben, zoo zesde hij. Wat betreft het rapport over de vergadering waarin Ds. Fokkema gesproken had, kon mede aan de hand van getuigenverklaringen het volgende worden vastgesteld: Vrijwel overal in het dorp kwam bedoelde vergadering ter sprake en de S. D. had Van der Tholen opdracht gegeven een rapport over deze bijeenkomst samen te stellen. Van der Tholen zou hierop een gesprek gehad hebben met Breure over deze vergadering, waarin Breure, geheel ter goeder trouw, zou hebben verteld wat er voorgevallen was. Van der Tholen zou toen Kool opdracht gegeven hebben een rapport samen te stellen; de laatste zou getracht hebben zich er vanaf te maken door te zeggen dat hij nogal eens de zaal uit geweest was, maar Van der Tholen zou daar voor wel een oplossing geweten hebben; hij zou Kool verwezen hebben naar Breure, „want die wist er alles van”. Kool had toen met Breure een en ander besproken en Kool had gerapporteerd datgene wat dan S. D. toch al bekend zou zijn. De lijst met namen, waarvan in de dagvaarding sprake was, zou volgens Breure niet een lijst geweest zijn van personen voor uitzending naar de Oekraine, maar van personen, die, wanneer de Arbeitsinzet doorgevoerd zou worden, wat toentertijd spoedig te verwachten was, naar Duitschland gevoerd zouden worden. De bedoeling van L. en hem zou geweest zijn deze personen vast een zoodanige functie te doen bekleeden, dat zij niet voor uitzending in aanmerking zouden komen. Teneinde juiste gegevens te verkrijgen waren L. en hij naar de gemeentesecretarie gegaan om inzage van het bevolkingsregister, wat Van Strien, de betrokken ambtenaar, hen geweigerd. L. zou toen in een opgewonden toestand gezegd hebben dat het voor uitzending naar de Oekraïne was, wat echter heelemaal niet waar geweest was, volgens Breure. De raadsman, mr. Van Bochove, teekende zijn client als men man met een felle natuur, die lastig was voor zich zelf. Voor den oorlog was hij reeds een overtuigd socialist en hij werd het slachtoffer van verschillende factoren o.a. dat het met Van Hees in aanraking gebracht was, aldus pleiter. Spr. was verder van oordeel, dat de brief aan den Fachbewerber op geen enkele manier helemaal goed te praten was, het was een domme, onbehoorlijke daad, vond spr. maar het was begrijpelijk, vond pleiter, daar B.’s felle natuur zich kantte tegen het onrecht dat zwarthandelaren op een manier gestraft werden, die geheel niet afdoende was. Hij had daarvoor met Van Reemst gesproken, die hem in zijn toezeggingen bedrogen had en spr. kon zich gezien het karakter van zijn client, indenken, dat Breure toen dien onvergeeflijken brief geschreven had. Aangaande de Oekrainelijst merk-te spr. op dat er in den tijd, waarin dit geval zich afspeelde, geen sprake was van een verplichte uitzending naar de Oekraïne. Verplicht, aldus spr., is ze trouwens nooit geweest, wel vrijwillig. Pleiter legde nog verschillende verklaringen over van menschen, welke door Breure geholpen waren aan landbouw-ausweisen om niet naar Duitschland te moeten en dit waren lang niet allemaal landbouwers, merkte mr. v. Bochove op. De kwestie Ds. Fokkema was, althans in dit geval, opgelost, meende de raadsman te mogen aannemen aan de hand van de verklaringen van Kool. Breure’s mentaliteit verzette zich ertegen iemand te verraden en met Kool werd overleg gepleegd teneinde zoo weinig mogelijk slachtoffers te maken. Vervolgens legde spr. er nog den nadruk op, dat B. reeds lang geinterneerd is en vroeg hij in vrijheidsstelling voor zijn dient. Het tribunaal, na in raadskamer te zijn geweest, willigde dit verzoek in en bepaalde de uitspraak op 13 Febr. a.s.

Uitspraak 14 februari 1947

P. Breure te Oud-Beijerland: Interneering tot 3 februari 1947; ontzetting uit de beide kiesrechten en het recht ambten te bekleeden. 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *