1947 – Moffenkecht of geallieerde spion?

Terug naar de indexpaginaUitleg over tribunaalverslagen in de krant

A.J. Mast te Oud-Beijerland

Aanklacht 31 januari 1947

De volgende zaak droeg een zeer bijzonder karakter, omdat de tenlastelegging den beschuldigde teekende als een moffenknecht van de ergste soort, terwijl de verdediger hem schetste als iemand, die voor de geallieerden heeft gespionneerd en zich, om aan gegevens te kunnen komen en om zich eenigszins vrij te kunnen bewegen, met de Duitschers had moeten inlaten. Het betrof de zaak van de privaat-secretaris A. J. Mast te Oud-Beijerland. Hem werd ten laste gelegd in het begin van de bezetting lid van de N.S.D.A.P, te zijn geweest en daarbij de functie van steunpuntleider te hebben vervuld; hulp of steun verleend te hebben aan den vijand of diens handlangers door menschen aan te werven voor arbeid voor het N.S.K.K. in Frankrijk; bemiddeling te hebben verleend bij inschakeling bij de Erganzungsstelle en andere instellingen; voordeel te hebben getrokken uit Duitsche relaties, door z’n schuldeischers te dreigen met den S.D.; hulp of steun verleend te hebben aan den vijand of diens handlangers door aan den burgemeester van Oud-Beijerland een brief te schrijven met de informatie, waar plakkaten voor de N.S.D.A.P. e.d. konden worden opgeplakt ; een brief te schrijven om deze plakkaten te kunnen aanbrengen, een brief te schrijven om verschillende personen paspoorten te verstrekken, omdat zij naar Duitschland moesten en al deze brieven te hebben onderteekend met „Heil Hitler” ; thuis een hakenkruisvlag te hebben uitgehangen en een propaganda-avond voor de N.S.D.A.P. georganiseerd te hebben en daarbij het woord gevoerd te hebben. Besch. gaf toe, dat er verschillende personen naar hem gekomen waren, die naar ‘t buitenland wilden om te werken, omdat er zulke goede loonen verdiend werden. Hij zou deze personen naar het arbeidsbureau verwezen hebben. Hij verklaarde, dat er van alle personen, die zich bij hem aangemeld hebben, slechts één — en dit nog later —naar het buitenland was gegaan. Hij ontkende schuldeischers bedreigd te hebben Ten aanzien van een met name genoemd geval verklaarde hij, dat hij drie flesschen whisky had gekocht in opdracht van de Duitschers en dat deze niet wilden betalen, terwijl hij ten aanzien van een ander geval — het ging hier om den toenmaliger boekhandelaar Van de Marel — zeide, dat hij deze op zijn verzoek, via een relatie in Soest aan papier geholpen had en toen v. d. M. niet betaalde, van zijn relatie de opdracht te hebben gekregen, indien hij (M) bij v. d M. eventueel een rekening had, deze ook niet te betalen. Eerst nadat v. d. M. zijn schuld aan besch’s relatie had betaald had hij (M.) v. d M, betaald. Besch. deelde mede, dat de, echtgenoote van v. d. M. daarover zeer ontsticht was geweest en tegen de Duitsche officieren, waarmede hij omging, gezegd had, dat hij met ‘n Engelsche vrouw getrouwd was en niet te vertrouwen was, terwijl zij daaraan nog de noodige scheldwoorden toegevoegd had. Wegens beleediging zou besch, toen een verbaal hebben opgemaakt, dat hij wilde laten voor wat het was, indien de echtgenoote van v. d. M. haar woorden wilde intrekken. Voor zoover dit een bedreiging was geweest, was dit alle bedreiging waar sprake van geweest was, aldusbbesch. Dat hij de brieven had geschreven, gaf besch, toe, maar hij ontkende thuis een hakenkruisvlag te hebben uitgestoken, Hij had, naar hij zeide, alleen een vlag over het bordes van Hotel „De Oude Hoorn” gelegd. Hierbij kwam de bovengenoemde propaganda-avond ter sprake. Besch. deelde mede, dat hij allerlei lidmaatschapskaarten had uitgeschreven voor menschen die in het geheel niet bestonden. Zoo kregen de leiders den indruk, dat er in Oud-Beijerland nogal wat aanhangers waren en zij vonden het noodig een propaganda-avond te beleggen. Toen men arriveerde was de zaal evenwel leeg en daar er zich veel publiek buiten verzameld had en aan het joelen was geslagen, was men op ‘t bordes gaan staan. Daar had besch, naast den leider gestaan. Toen deze begon te spreken en het publiek door gejoel zijn woorden onverstaanbaar maakte, riep hij : „Wat willen jullie dan?”, waarop iemand uit de menigte riep „de Koningin terug”. Hierop had de leider geroepen : „Ja, maar niet anders dan gebalsemd in een doodskist”. Besch. zeide, dat deze woorden ten onrechte aan hem waren toegeschreven, verschillende personen konden volgens hem bevestigen, dat hij niets gezegd had. Bij deze gelegenheid had de toenmalige loco-burgemeester een poging gedaan ‘t publiek te kalmeeren, zulks om ernstige gevolgen te voorkomen. Hij had gezegd : ,,Menschen ga naar huis, de tijd is nog niet rijp”. Dit had volgens besch. Van Hees bij den Ortskommendant aangebracht, die daarover hevig gebelgd was, maar op aandringen van Kool was besch, naar den Ortskommandant gegaan en had daar gezegd, dat Visser had gesproken in den zin van „Menschen jullie maken den tijd rijp voor moeilijkheden”. Hierop werden geen maatregelen tegen Visser genomen. De raadsman mr. Van Trigt begon zijn pleidooi met op te merken, dat zijn cliënt meent, dat hij alles kan, hetgeen hem naar spr.s meening, noodlottig geworden is. Spr. noemde deze zaak een bijzondere zaak, een zaak met een internationaal karakter, Het staat vast, dat Mast gesympathiseerd heeft met de Duitschers, maar waarom, zoo vroeg pleiter.  Uit eigen belang ? Uit volle overtuiging? Of om als spion voor de geallieerden te kunnen optreden? Met het beantwoorden van deze vraag staat of valt deze geheele zaak, aldus de raadsman. Is Mast een spion geweest, dan komt hem eer lof dan straf toe. Wanneer men de stukken leest, zoo vervolgde spr., dan staat men voor raadselen. Het is óf moffenknecht, óf spion. Spr. schetste dan het optreden van zijn cliënt tijdens het eerste oorlogsjaar en vertelde hoe hij in 1939 in Nederland terugkwam, met een Engelsche gehuwd was en Engelsch georiënteerd was, Ver-der betoogde hij, dat zijn cliënt lid werd van de partij van Van Rappard om een wit voetje te krijgen bij de Duitschers en daardoor zijn Fransche relaties allerlei belangrijke documenten in handen te kunnen spelen, Spr. zeide, dat het zijn cliënt gelukt is naar Parijs te gaan en aan zijn vriend, een hooggeplaatst persoon, belangrijke stukken te overhandigen. Dit lukte zelfs tweemaal en telkens betrof het belangrijke Duitsche documenten. Spr. vertelde vervolgens dat zijn cliënt de grootste moeilijkheden heeft gehad, omdat hij in de Ortskommandantur te Oud-Beijerland was binnengedrongen en daar belangrijke documenten had ontvreemd. Hij werd volgens spr. gearresteerd, omdat Van Hees aan de Duitschers verteld zou hebben, dat hij (M.) een verrader was van de Duitsche zaak. En als dit niet zoo was, aldus spr, waarom sloot men hem dan vier jaar in een concentratiekamp op ? Spr. schetste in het kort de ellende, die zijn cliënt in Orániënburg heeft moeten doormaken —o.m. werden er injectieproeven op hem genomen — en kwam tot de conclusie: deze man is geen verrader van de Nederlandsche zaak! Spr. wees er vervolgens op, dat zijn cliënt niet ontkent, dat hij zijn brieven met „Heil Hitler” teekende, terwijl hij ook andere dingen toegeeft. Hij moest zich, aldus spr. wel zoo voordoen om zijn spel te kunnen spelen. De verklaringen omtrent de bedreigingen noemde mr. Van Trigt niet steekhoudend en hij vestigde er de aandacht op, dat de echtgenoote van Van de Marel tegen de Duitschers had gezegd : „Denk er om, die man is niet voor jullie, maar tegen jullie”. En nu zou naar voren moeten komen, dat deze man verkeerd is geweest, zoo riep pleiter uit. Wat de hakenkruisvlag uithangen en het ronselen betreft, verwees spr. naar de verklaringen van zijn cliënt en hij voegde er aan toe, dat wanneer zijn cliënt met het ronselen kwade bedoelingen zou hebben gehad, hij er zeker voor had kunnen zorgen, dat de betrokkenen gedwongen zouden worden om naar het buitenland te gaan. Nogmaals betoogde spr. dat zijn cliënt, dit alles moest doen om zijn andere werkelijke bedoelingen er mee te camoufleeren; Spr. herinnerde er nog aan, dat M. op de plakkaten, waarop aangespoord werd tot aanmelding voor werk elders, zijn eigen adres inplaats van een adres in Den Haag had laten drukken. Dit had twee voordeelen : M. maakte er een zg. goede beurt mee bij de Duitschers en hij kon zorgen, dat er met eventueele gegadigden geen ongelukken gebeurden. Vervolgens sprak spr. nogmaals van het leven van zijn cliënt in Oraniënburg, waar hij o.m. als proefkonijn voor medische experimenten had gediend, met het gevolg, dat hij waarschijnlijk voor zijn leven ongelukkig is, en wees hij op de getuigenissen, die hij kon overleggen o.m. van Jan Schouten — waaruit blijkt, dat zijn cliënt in het kamp steeds voor anderen klaar stond. En toen hij terug kwam, aldus spr. werd hij door den P.O.D. gearresteerd, omdat hij den schijn tegen zich had. De man, die vier jaar mishandeld werd, aldus pleiter, werd 2 jaar opgesloten. Spr. zeide er van overtuigd te- zijn, dat zijn cliënt geen foute dingen heeft gedaan. Met klem verzocht spr. om onmiddellijke invrijheidsstelling op grond van drie overwegingen : 1. Omdat zijn cliënt naar zijn meening niet onvaderlandschlievend is geweest. 2. In verband met zijn gezondheidstoestand en 3. Omdat hij al zes jaar opgesloten is geweest. Hierna lichtte besch. uitvoerig zijn houding in 1940/1941 toe. Hij verklaarde o.m. dat hij direct na de capitulatie aan den Franschen consul-generaal zijn diensten had aangeboden; dat hij kans had gezien een schema van de zoeklicht-stellingen en luchtafweerbatterijen op de eilanden, alsmede recente luchtfoto’s van Soesterberg bij de Duitschers te ontvreemden en aan den Franschen in handen te spelen enz. Besch. besloot zijn uiteenzettingen aldus : „Ik mag misschien vroeger een losbol geweest zijn, ik heb deze maal op mijn manier gestreden voor een eerlijke zaak”. Na in raadkamer te zijn geweest, stelde het Tribunaal besch onmiddellijk in vrijheid. Uitspraak 13 Febr.

    

Uitstel 14 februari 1947

In de zaak A.J. Mast werd de uitspraak voor onbepaalden tijd uitgesteld in afwachting van een psychiatrisch onderzoek. 

 

Uitspraak 4 juli 1947

Het tribunaal heeft uitspraak gedaan in de zaak A. J. Mast te Oud-Beijerland. Destijds sprak het tribunaal al zijn overtuiging uit, dat beschuldigde weliswaar goede dingen heeft gedaan, maar dat deze niet opwogen tegen zijn foutieve daden. Het tribunaal gelastte, alvorens uitspraak te doen een psychiatrisch onderzoek. Blijkens dit onderzoek moet beschuldigde als ernstig psychopaat en verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Uitspraak doende heeft het tribunaal, de resultaten van dit onderzoek en het feit, dat beschuldigde 4 jaar in een Duits concentratiekamp heeft doorgebracht, als verzachtende omstandigheden aannemende, de straf voor beschuldigde bepaald gelijk aan de tijd in detentie doorgebracht, terwijl het hem tevens heeft ontzet uit de beide kiesrechten en het recht ambten te bekleden en bij de gewapende macht te dienen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *