1947 – Geen vrijwillige handel met de Duitschers

Terug naar de indexpaginaUitleg over tribunaalverslagen in de krant

Leendert van Leenen te Oud-Beijerland

Aanklacht 21 maart 1947

Leendert van Leenen, koopman te Oud-Beijerland, werd ervan beschuldigd, dat hij geheel vrijwillig handel met leden van de Duitsche weermacht gedreven zou hebben. P. Vos van Mijnsheerenland, die enkele jaren besch.’s boekhouder geweest is, had verklaard, dat hij, wanneer hij ‘s Maandagsmorgens bij besch. kwam, daar dan meestal Duitschers vond, die met Van Leenen onderhandelden over allerlei goederen tegen hooge prijzen. Anth. Vink, tuindersknecht te Oud-Beijerland, zou destijds tegenover den P.O.D. ambtenaar Niehoff verklaard hebben, bij een bezoek aan Van Leenen in Dec. ’43, in diens pakhuis als tolk dienst gedaan te hebben bij een handeltje tusschen v. L. en een Duitscher. Toen hij op Nieuwjaar ’44 bij v. L. kwam gelukwenschen zou hij daar eveneens Duitschers aangetroffen hebben. Verder zou Vink toen verklaard hebben, dat Duitschers hem in de tram telkens vroegen, waar Van Leenen ergens woonde. Ter zitting zeide getuige zich niets meer te herinneren van de beschreven voorvallen, noch van het verhoor en de president meende Vink in hechtenis te moeten nemen, opdat nader uitgezocht worden of er sprake kan zijn van meineed. Staande de zitting werd proces-verbaal opgemaakt; de zaak zal in handen van de politie gegeven worden. De getuige á décharge Kemp, wachtmeester 1e klasse der Rijkspolitie te Oud-Beijerland, verklaarde dat in den tijd, dat niemand wilde reizen, besch. vrijwillig tochten naar Bodegraven en omstreken had ondernomen om als grossier voor de gemeente Rotterdam en Oud-Beijerland kaas te halen. Hij had hierbij protectie gevraagd van de marechaussee, welke hem verleend was. Op een van zijn reizen, waarbij Kemp aanwezig was, was v. L. toen ….met vordering van den wagen. Hij had het echter zoover weten te brengen, dat hij eerst thuis mocht uitladen maar dan moest hij den volgenden morgen den wagen in Dordt leveren. Tot zoover de verklaring van wachtmeester Kemp. Besch. voegde aan het relaas nog toe, dat hij den wagen niet had willen leveren. De Duitschers zouden toen zelf gekomen zijn en den wagen, die geheel afgetakeld was, op sleeptouw mee naar Dordt genomen hebben, nadat ze besch. verschillende malen met revolvers gedreigd zouden hebben. Get. C. C. Kool, voormalig onderluit. der marechausse, kon verklaren, dat Van Leenen voor de R’damsche en Oud-Beijerlandsche bevolking door het vervoeren van kaas e.a. veel goeds had gedaan. Verder hadden de Duitschers een kaas meegenomen van v. L. zonder dat ze daarvoor bonnen of geld hadden gegeven en toen get. daarover sprak met den Ortskommandant had deze gezegd: Houd op over die kaas anders laat ik heel de boel weghalen. Mr. Van Marwijck Kooy merkte op, dat deze zaak meer thuis hoort bij den fiscalen rechter dan bij den politieker, daar, naar zijn meening, mede uit getuigenverklaringen, wel gebleken . is, dat besch. niet, zooals in de beschuldiging staat, vrijwillig handel heeft gedreven met de Duitschers. Wanneer hij er immers geen geld voor gevraagd had, zouden de Duitschers de levensmiddelen zonder meer wel hebben meegenomen en besch. had tenminste zoo nog iets terug voor z’n waar, aldus spr. Uitspraak 3 April.

Zaak geschorst 2 april 1947

Leendert van Leenen, kaashandelaar te Oud-Beijerland: zaak voor onbepaalden tijd geschorst, daar het onderzoek niet volledig is geweest. 

Uitspraak 9 juli 1947

De koopman L, van Leenen te Oud-Beijerland werd ervan beschuldigd, dat hij geheel vrijwillig handel met Duitsers zou hebben gedreven. Deze beschuldiging was gebaseerd op verschillende getuigenverklaringen. Ter zitting op 20 Maart j.l. kwamen echter verschillende getuigen op hun verklaringen terug, waarom de zaak voor nader onderzoek werd uitgesteld. Het is thans gebleken, dat vrijwel in alle getuigenverklaringen een onjuistheid was en, nadat men in raadskamer vergaderd had over het verzoek van Mr. Van Marwijck Kooy om vervallen-verklaring van de beschuldiging, deelde het tribunaal, bij monde van de voorzitter Mr. J. van Konijnenburg, mede, dat de beschuldiging vervallen verklaard was, omdat er niet voldoende bewijs was om haar staande te houden.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *