Terug naar de indexpagina – Uitleg over tribunaalverslagen in de krant
J. Schipper te Oud-Beijerland
Aanklacht en uitspraak 9 oktober 1946
Den voormalig leider van den Distributiedienst te Oud-Beijerland, J. Schipper, werd lidmaatschap van de N.S.B. gedurende de periode 1940-1942 ten laste gelegd, alsmede lidmaatschap van den N.V.D. en het volgen van een nationaal-socialistisch ingestelden cursus. Beschuldigde ontkende lid van den N.V.D. te zijn geweest. Hij zeide f 0.50 per maand te hebben bijgedragen, omdat hij in zijn omgeving zag, dat de instelling goed werk deed. Om lid te kunnen zijn moest hij een bijdrage afstaan van f 1.— per maand. Dit was hem gezegd, maar hij had daarop geantwoord, dat hij in het geheel geen prijs stelde op liet lidmaatschap, maar dat hij alleen wilde steunen om het goede doel. Den cursus had hij gevolgd om zich als ambtenaar beter voor zijn werk, waaraan hooge eischen werden gesteld, te bekwamen. Van een nationaal-socialistischen inslag had hij bij de lessen weinig gemerkt en hij had juist deze lessen genomen, omdat zij zoo goedkoop waren, hetgeen met het oog op zijn financieele omstandigheden doorslaggevend was geweest. Hij was korten tijd kringadministrateur geweest, maar hij was weer van die functie ontheven, omdat er geen werk uit zijn handen kwam. Desgevraagd verklaarde hij, dat hij tot, de N.S.B. was toegetreden, omdat hij de koers geheel kwijt was. De financieele moeilijkheden, waaronder hij gebukt ging, waren buitengewoon groot en de verhoudingen op den distributiedienst, waren destijds gespannen. Hij had om verhooging van zijn veel te laag salaris gevraagd, maar om die verhooging doorgevoerd te kunnen krijgen, moest hij leider worden, hetgeen hij had kunnen worden als de ambtenaar, die het leiderschap als nevenambt bekleedde, de paar honderd gulden, die hij daarvoor ontving, had willen laten vallen ten gunste van S.. die toen een salaris had van even duizend gulden per jaar. Om in de moeilijkheden, die om die kwestie waren ontstaan, eenigen ruggesteun te hebben, was hij lid van de N.S.B. geworden. Hij zeide voorts wel steeds sympathieker tegenover het Duitsche volk te hebben gestaan, dan tegenover het Engelsche, omdat de geschiedenis hem geleerd had, dat Engeland ons het meest benadeeld heeft. Na schorsing van de zitting teneinde getuigen te kunnen hooren, kreeg de raadsman, mr. Bochove, het woord, die betoogde, dat zijn cliënt bekend staat als een fatsoenlijk man. die uitsluitend werkt voor de belangen van zijn gezin. Spr. gaf toe, dat zijn cliënt bij zijn werk — de getuigen hadden n.l. verklaard, dat S. door de controle, die hij hield, niet meewerkte aan het clandestien verstrekken van rantsoenkaarten aan onderduikers — geen held was, maar dat mag men hem niet verwijten, aldus spr.; een verrader was hij evenmin, en hij is niet banger geweest, dan duizenden anderen. De verdediger wees er verder op, dat zijn cliënt geweten moet hebben, dat via zijn kantoor onderduikers aan bonkaarten geholpen werden, omdat het nu eenmaal onmogelijk is, aldus spr. dat men vierhonderd man clandestien aan het eten houdt zonder dat de verantwoordelijke persoon daarvan iets merkt. Spr. schetste vervolgens de moeilijke omstandigheden, waaronder zijn cliënt leefde en die bepalend zijn geweest voor zijn geheele houding. Zijn positie als leider was niet gemakkelijk en hij moest wel den schijn van een streng chef aannemen, uit welken schijn sommigen, die onder hem werkten, afleidden, dat zij bij hun illegaal werk tegengewerkt werden. Als bewijs dat het zijn cliënt niet te doen was om den Duitschers voedsel- en andere voorraden in handen te spelen, gewaagde spr. van het feit, dat S., toen de Duitschers begonnen met de werkmanspakketten op te vorderen, kans had gezien nog vierhonderd pakketten te distribueeren. Na er nogmaals de aandacht op gevestigd te hebben, dat zijn cliënt het clandestien verstrekken van bonnen stilzwijgend had getolereerd, omdat hij dit, indien hij gewild had, had kunnen voorkomen, en gewezen te hebben op de omstandigheden, die bepalend waren voor de houding van S., vroeg de raadsman het Tribunaal rekening te willen houden met de gezinsomstandigheden van zijn cliënt en de detineering, die deze reeds heeft ondergaan, en voorts de uitspraak zoo te doen zijn, dat de mogelijkheid, dat S. in zijn oude betrekking terugkomt, open blijft en hij als een volwaardig Nederlander in de maatschappij zal kunnen terugkeeren. Het Tribunaal, onmiddellijk uitspraak doende, veroordeelde S. tot interneering gelijk aan den tijd in detentie doorgebracht en ontzetting uit de beide kiesrechten.