Terug naar de indexpagina – Uitleg over tribunaalverslagen in de krant
H. Brussaard te Heinenoord
Aanklacht 8 november 1946
H. Brussaard, hoofdonderwijzer te Heinenoord, had zich voor een heele wasehlijst van onvaderlandschlievende gedragingen te verantwoorden. Vanaf Januari 1943 was hij sympathiseerend lid van de N. S. B. en vanaf Februari 1944 lid. Voorts was hij lid van Winterhulp en van den Volksdienst, bij welke laatste instelling hij de functie van wijkhoofd heeft bekleed. Hij was lid en kring-vertegenwoordiger van het Opvoedersgilde, las Volk en Vaderland en heeft geholpen een klacht te formuleeren, die werd uitgebracht over den oud-burgemeester van Heinenoord, De Zeeuw. Hij heeft gesolliciteerd naar het ambt van burgemeester en zou den onderwijzer Contant aangeklaagd hebben bij den N. S. B.-burgemeester Roodzant, als gevolg waarvan deze zaak bij den Sicherheitsdienst terecht zou zijn gekomen, Contant genoodzaakt zou zijn ge-weest onder te duiken en diens echtgenoote en kinderen door de Duitschers naar het gevangenenkamp te Vucht waren vervoerd. De beschuldigde zette uiteen hoe hij er toe gekomen was zich als symp. lid van de N.S.B. op te geven en later lid te worden. Naar hij verklaarde, nam hij voor en tijdens den oorlog in Heinenoord een vooraanstaande plaats in het openbare en kerkelijke (hij was ouderling) leven in. Hij had zijn eigen oordeel over bepaalde misstanden en daardoor kreeg hij mede- en tegenstanders. De laatsten plaatsten hem in den reuk van N.S.B-er te zijn, ofschoon hij het niet was. Blijkbaar mede daardoor kreeg hij nationaal-socialistische lectuur toegestuurd, welker geest hem, doordat hij in een geïsoleerde positie werd gedrukt, naar het N.S.B. dreef. Hij stelde zich op het standpunt, dat men zich aan de over zich gestelde overheid diende te onderwerpen en meende, dat, waar voor den oorlog geen politiek op den kansel werd verkondigd, daarvoor ook, na de capitulatie geen plaats mocht zijn. Niettemin was de beschuldiging, die destijds tegen hem was uitgebracht, als zou hij bezwaar, hebben gemaakt tegen den herdenkingsdienst, gehouden ter gelegenheid van den verjaardag van H. M. de Koningin, naar hij verklaarde, onjuist. Op de vraag van den president, waarom besch., die krachtens zijn ontwikkeling toch de consequenties had moeten begrijpen van het ongemotiveerde binnenvallen der Duitschers in Nederland en die toch moest hebben ingezien, dat de N.S.B. koerste in het kielzog van de Duitschers, toch symp. lid geworden was, zeide besch. dat hij als Duitsch gezind bekend stond, zonder dat hij het nochtans was, althans in staatkundig-politieken zin. Wel was hij voor economische aansluiting bij Duitschland. Hij wees voorts op het propaganda-materiaal, dat op hem inwerkte en op de geïsoleerde positie, waarin hij gedrongen was en zeide, dat de tegen hem uitgeoefende terreur een N.S.B-.-er van hem had gemaakt. Voorts had de oude burgemeester hem verzocht medewerker te worden van Winterhulp, waardoor hij al vroeg met de N.S.B. en den N.V.D. in aanraking was gekomen. Hij werd tenslotte overtuigd nationaal socialist. Nu zag hij in, dat hij verkeerd had gedaan en dat het goed was, dat de Duitschers den oorlog verloren hebben en de N.S.B. niet aan de macht gekomen is. Hij had evenwel teveel vastgehouden aan het program van Mussert, dat, naar hij zeide, aan de kerk een plaats in de maatschappij had toegekend en zuiver nationaal was. Besch. gaf aan deze gedachte den volgenden vorm: de samenleving zou steunen op twee pilaren: de kerk en den staat, die een ten goede beïnvloedende werking op elkaar zouden hebben. Daartusschen begon zich echter de slang van de Germaansche S.S. te kronkelen, die de kerk trachtte te vergiftigen door haar heidensche doelstellingen en den staat poogde te ondergraven door haar onnationaal program. Besch. deelde voorts mede, dat hij zich in de school van elke propaganda onthouden heeft en dat de ouders, die hun kinderen niet aan de school onttrokken, hem graag mochten; hij had het echter zelf verbruid. Hij was verplicht zich als abonnee van Vova op te geven; deze verplichting sproot voort uit het symp. lidmaatschap. Wat de gewraakte klacht over burgemeester De Zeeuw betreft het betrof hier een brief, die aan het hoofd van W.H.N., Piek, gezonden werd en waarin de burgemeester werd afgeschilderd als iemand, die W.H.N. tegenwerkte en die pro-Engelsche en anti-Duitsch was — hierover vertelde Br., dat Van Asperen — degene, die den brief verzonden heeft — bij hem gekomen was met het verzoek den brief op te stellen. Dit was op zich zelf niets bijzonders, want hij was aan den Blaakschendijk, als een der weinige ontwik-kelden, zoo ongeveer de vraagbaak voor iedereen. Van Asperen had hem een aantal aanteekeningen gegeven en hem verzocht daaraan vorm te geven. Wat het punt van de klachten over Contant aangaat, verklaarde Br. dat hij met C. meermalen moeilijkheden had. In 1944 had hij echter geen enkele maal een geschil met C. gehad en de geschillen, die hij tevoren had gehad, had hij steeds zelf opgelost. Hij had zijn klachten aan den burgemeester medegedeeld op diens verzoek. Omtrent de aanleiding tot de moeilijkheden tusschen C. en den burgemeester deelde Br. mede, dat laatst genoemde aan het onderwijzend personeel gevraagd had nog eenmaal voor Winterhulp te collecteeren. De- onderwijzeres mej. Hoogenboezem, had daarover nogal hooge woorden gehad met den burgerneester en de laatste zou dreigementen hebben geuit, die Contant aanleiding gegeven zouden hebben naar den secr.- gen. van onderwijs, opvoeding en cul-tuurbescherming te schrijven, dat hij bedreigd werd met ontslag, indien hij niet voor Winterhulp collecteerde. Via Binnenlandsche zaken had de burgemeester een uitbrander gekregen en deze had daarop C. geschorscht wegens het ageeren tegen hem. Contant ging in hooger beroep bij Ged. Staten en voor de behandeling van dit beroep moest R. inlichtingen verstrekken, waarvoor hij bij Br. zijn licht kwam opsteken. Deze had hem van verschillende dingen op de hoogte gesteld, maar geen van de feiten, die hij vertelde, waren, zoo hij verklaar-de, van politieken aard. Bij de verdere behandeling van de zaak, bleek, dat de S.D. van het geval Contant op de hoogte was gesteld en dat, juist toen Ged. Staten een uitspraak ten gunste van C. zouden doen, men daar de mededeeling kreeg, dat de S.D. het geval in handen had genomen. Dit leidde uiteindelijk tot het onderduiken van C. en de gevangenneming van diens echtgenoote en kinderen. In gesloten zitting werden in deze zaak als getuige gehoord, de onderwijzer Contant en diens echtgenoote, meergenoemde Van Asperen en Roodzant. Blijkens mededeelingen, die de voorzitter over de daarbij afgelegde verklaringen deed, heeft Br. de hem door Van A. verstrekte gegevens nog met eigen mededeelingen aangevuld, en waren de in-lichtingen, die hij aan Roodzant verstrekte, uitsluitend van zakelijken aard. De raadsman, mr. Van Bochove, meende, dat uit de getuigenverklaringen is komen vast te staan, dat het hier niet ging om een verraadzaak, maar om een ordinair N.S.B. geval, van iemand, die evenals vele duizenden anderen, reeds op vrije voeten zou zijn gesteld, ware het niet, dat er twee complicaties waren: Van Asperen en Contant. Wat het eerst betreft was spr.. van oordeel, dat zijn client beter zou hebben gedaan Van Asperen van zijn voornemen om een brief, als de hierbedoelde, te schrijven, af te brengen, dan hem daarbij te helpen. Overigens wees hij er op, dat het niet de bedoeling was om het burg. De Zeeuw lastig te maken, want men had den brief met opzet aangeteekend verzonden, opdat hij alleen maar in de handen zou komen van Piek. Als men den burgemeester kwaad had willen doen, hadden daarvoor wel andere wegen opengestaan, aldus spr. Ten aanzien van het punt Contant, meende spr., dat daarvan totaal niets was overgebleven na de getuigenverhooren en dat elk causaal verband tusschen het optreden van zijn cliënt en de moeilijkheden, waarin C. was komen te verkeeren, ontbrak. Ten overvloede wees spr. er nog eens op, dat de mededeelingen, die Br. verstrekt had uitsluitend een zakelijk karakter hadden gedragen. Na de figuur van zijn cliënt belicht te hebben en hem te hebben afgeschilderd als een heerschzuchtig en ijdel mensch, die er niet tegen kon, dat men tegen hem ageerde en daarom naar den kant van de N.S.B. ging, wees spr. op de achttien maanden, die Br. reeds in detentie heeft door gebracht, alsmede op de straf, die hij reeds gekregen heeft door het verlies van zijn betrekking en zijn pensioen. Hij vroeg tenslotte onmiddellijke invrijheidstelling. Het tribunaal willigde het verzoek niet in en bepaalde de uit-spraak op 21 November.
Uitspraak 22 november 1946
H. Brussaard, hoofdonderwijzer te Heinenoord, interneering van 2 1/2 jaar met aftrek van voorarrest met ontzetting uit de kiesrechten en het recht ambten te bekleeden.