1946 – Bunkerbouwertje

Terug naar de indexpaginaUitleg over tribunaalverslagen in de krant

J. Versendaal te Nieuw-Beijerland

Aanklacht en uitspraak 11 december 1946

Als eerste verscheen Maandag voor de heren van het tribunaal J. Versendaal, aannemer te Nw.-Beijerland. Hem werd ten laste gelegd, dat hij bunkers, stellingen en andere versterkingen gebouwd heeft in de omgeving van Oud-Beijerland en Willemstad en op Flakkee. Voorts zou hij een tankgracht gemaakt hebben bij het vliegveld Valkenburg en egalisatie-werk verricht hebben aan het vliegveld te Bergen op Zoom en aan de schijnvliegvelden te Tilburg en Poortvliet. Verd. voerde aan, dat hij, voor hij zich meldde bij het arbeidsbureau, reeds enkele maanden zonder betrekking was. Op het arbeidsbureau had men hem toen verwezen naar de fa. Knijf te Rotterdam, welke aanneemster was van werk voor de Duitsche Weermacht, wat verd. toen echter nog niet wist. Wanneer de werken klaar waren werden de werklui in de gelegenheid gesteld hun ontslag te nemen. Wanneer ze dit echter deden werden ze direct opgeroepen voor nieuw Weermachtswerk en als ze dan niet vrijwillig kwamen werden ze wel gehaald. Wilde men niet meer in de handen van deze aannemers vallen dan moest men onderduiken, en deze luxe kon verd., die getrouwd was en zes kinderen had, zich niet permitteeren, zoo verklaarde hij. Zoo kwam hij van de eene firma bij de andere en tenslotte richtee hij met enkele personen het bouwbureau Holland op om wat meer baas te zijn over eigen doen en laten. Na een paar maanden bleek verd., dat dit toch niet de juiste oplossing was en hij trok zich terug als firmant. Hierna stichtte hij, weer met enkele andere menschen, het bouwbedrijf Holland met het doel gereed te zijn bij de capitulatie om direct aan het werk te kunnen gaan voor den wederopbouw. Ook deze instelling kreeg telkens opdracht om in te schrijven op groote Weermachtswerken. Verd. gaf dan bedragen op die 7 á 8 maal zoo hoog waren als den werkelijken kostprijs, om het werk toch maar niet toegewezen te krijgen. Dit is hem echter niet altijd gelukt, vandaar het egaliseeren. De raadsman, mr. Van Tricht, sprak er zijn verbazing over uit, dat een zaak als deze niet door den officier-fiscaal was afgehandeld, maar aan den procureur-fiscaal ter behandeling was doorgegeven. Spr. vergeleek in dit verband de zaken van groote aannemers, die sommen verdiend hadden aan den bezetter en welke zaken reeds lang waren afgehandeld, met deze kruimelzaak. Verd. had geen werk, ‘t was voor hem onverantwoord onder te duiken, dus bleef hem niets anders over dan naar het arbeidsbureau te gaan, aldus spr. De verdediger herhaalde nogmaals in ‘t kort met welke moeilijkheden verd. na zijn werk bij de fa. Knijf te kampen had gehad om toch maar zoo veel mogelijk te saboteeren in zijn werk voor den vijand en tevens zijn gezin te onderhouden. Spr. haalde in verband met de aannemers-maatschappijen en de arbeidsbureaux het feit aan dat zoovele bankiers, die voor tonnen crediet gegeven hebben aan weer-machtswerkers, vrij uitgingen en dat de heeren van de arbeidsbureaux, die indertijd zooveel menschen naar Duitschland of in weermachtsdienst zonden, nu nog achter hun bureaux zitten, terwijl zij naar spr.’s meening, in feite oneindig veel meer verkeerds deden dan spr.’s cliënt, die nu al 19 maanden geinterneerd is. De verdediger zeide nu eenmaal niet In zoodanige regionen te leven, dat hij evenals het hoofd van de P.R.A., deze interneering kon zien als een reclasseering. De rommel, die spr. in de kampen Zag hield hem daarvoor te stevig staande op beganen grond. Met de meeste klem verzocht mr. Van Tricht in dit geval dan ook om onmiddellijke invrijheidstelling. Het tribunaal, na in raadskamer vergaderd te hebben, deed onmiddellijk uit-spraak: interneering tot 9 December ’46 en een verbeurdverklaring van het vermogen tot f 6000.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *