Knipsel ‘Toen de oorlog begon – deel 14 (Hongertocht naar het eiland)’ – AD Rotterdams Dagblad, editie Hoeksche Waard, 5 mei 2015
Jan van Es (84) maakte in zijn jeugd hongertochten naar de Hoeksche Waard. Op de fiets vertrok de Vlaardinger, die destijds in Rotterdam-West woonde, richting familie in ‘s-Gravendeel. Het gezin waar Jan van Es deel van uitmaakte woonde in de Weizichtstraat. Kostwinner Cor van Es was beschuitbakker en werkte bij Paul Kaiser aan de Rechter Rottekade. „Vader was zwaar astmatisch, hij kwakkelde altijd met de gezondheid. Als oudste nam ik veel taken over.” Al in 1943 kampte de stad met voedseltekorten. Bij gaarkeukens haalde Jan onder meer soep, maar de voedingswaarde was miniem. „Soms leek het ergens op. Het eten werd uitgedeeld vanuit gamellen. Toen ik werd betrapt op het uitlikken van zo’n ketel kreeg ik met mijn eigen klomp een klap op mijn kop.” Op het moment dat de honger steeds erger werd, ging hij op pad, op de fiets van zijn vader. Tochten richting bijvoorbeeld Bleiswijk leverden niets op, er moest betaald worden en geld had het gezin niet. Jan besloot daarom om naar ‘s-Gravendeel te gaan, richting familie. „Dan reed ik de Maasbruggen over, daarna over de Dordtsestraatweg naar Barendrecht. Via de brug reed ik de Oude Maas over en langs de Blaaksedijk en Maasdam naar ‘s-Gravendeel.” In 1943 en 1944 fietste hij zeventien keer naar de Hoeksche Waard. Tien keer werd hij tegengehouden door de Duitsers, bij de Barendrechtse Brug. Er stonden daar altijd mensen te wachten, soms lieten de Duitsers er enkelen passeren. Het kwam daarbij ook aan op vindingrijkheid. „Zo piepte ik eens mee met een vrachtwagen, fietsend aan de rechterkant en ervoor, zodat de Duitsers me niet konden zien.” Ook op 1 januari 1944 lukte het, met de stamkaart van zijn moeder Pleuntje van der Wulp, geboren in ‘s-Gravendeel, langs de brugversperring te komen. ‘Ich möchte gerne meine Mutter besuchen, zu Neujahr’. Die Duitser stond te lachen, zo’n ventje met korte broek dat school-duits spreekt, dat vond hij wel leuk. Misschien dacht hij wel aan zijn eigen kinderen, ik mocht er door.” „De vier zussen van mijn moeder waren getrouwd met Frans Aardoom, Koen van Kleef, Kees van Twist en Pleun Sint Nicolaas,” vervolgt hij. „Deze familieleden in ‘s-Gravendeel probeerden altijd iets bij elkaar te schrapen voor ons. Ik nam aardappelen mee terug, soms worst. Naast kapucijners werden er ook suikerbieten geteeld. Ik zocht naar de resten die op het land lagen na het rooien en nam alles mee naar huis.” Eén keer werd Jan op de terugweg aangehouden. Zijn fiets mocht hij houden, de buit van die dag raakte hij kwijt. „Mijn aardappelen waren ineens ‘Kartoffeln’ geworden. Ik kwam zonder iets thuis, ik herinner me die dag nog goed.” Terugkijkend, vanaf de bank in zijn huis aan de Valeriusstraat in Vlaardingen, benadrukt Jan van Es dat de oorlog een bijzondere tijd was en dat hij angsten heeft moeten overwinnen. „Zo’n ventje in korte broek, wat gaat er allemaal in hem om? Achteraf begrijp ik niet hoe een jongen van 13 jaar aan die hongertochten is begonnen, het was bepaald niet niks.”
Andere artikelen over dit onderwerp:
De oorlogsherinneringen van Jan van Es: klik hier