Wij bevonden ons in een poollandschap in de omgeving van Wieldrecht. Mijn broer Sjaak en ik waren’s morgens om zeven uur uit Rotterdam vertrokken met een oude fiets, zonder luchtbanden – in plaats daarvan een oude rubberslang. Wij hadden ons, weekrantsoen, 400 gram brood, in een gonjezak bij ons. Het doel van onze tocht was om op de een of andere manier de Oude Maas over te komen en daar te proberen wat aardappelen te kopen” Met deze woorden begint de Rotterdammer. J. F. Berberich (ijkmeester bij Wilton Fijenoord en woonachtig in de Finsestraat) zijn beschrijving van een hongertocht in de koude januarimaand van 1945. Een hongertocht,. zoals er in die dagen duizenden – ondernomen zijn door de vrouwen en (nog niet naar Duitsland gevoerde) mannen van de grote bevolkingscentra. Rotterdam en omliggende plaatsen had zijn wingebied voor voedsel op de Zuidhollandse eilanden. Met fietsen zonder banden of anti-plof banden, met kinderwagens, handkarren of gewoon met een zak op de rug ging men de eilanden op om dagen later met wat aardappelen, wat tarwe of een zak uien of – niets terug te komen. En dan was daar nog het gevaar dat de Duitsers, die op post stonden bij ‘ bruggen of belangrijke wegen, de buit afnamen, zodat de hongertocht op een paar kilometer van huis vergeefs was gebleken. Over een van die hongertochten schrijft de heer Berberich. Op 35 pagina’s van een dictaatcahier geeft hij de lijdensweg weer die afgelegd moest worden voordat hij na dagen met een partijtje aardappelen bij zijn hongerende gezin terugkwam. „Een variant op ‘t Turfschip van Breda,” zo noemt de heer Berberich de beschrijving van zijn avontuur.
Haast van uur tot uur heeft hij de gebeurtenissen van vier dagen hongerwinter neergeschreven. De heer Berberich is geen schrijver, maar hij is een goed verteller. Het zijn de details van zijn verhaal dit het tot een document maken dat men geboeid leest. We zijn blij dat hij het ons toezond; ruimte om het in zijn geheel te publiceren is er niet. Wel kunnen wij de lezer via fragmenten uit zijn verhaal meenemen op de barre tocht over de koude eilanden van Zuid-Holland. De Hoeksche-Waard was spergebied. In Wieldrecht, op de kop van het Eiland van Dordrecht, stonden de twee broers en waren wanhopig. Een poging om met de pont over te steken naar s-Gravendeel was mislukt — twee man van de Grüne Polizei hadden de gebroeders Berberich de wal weer op gejaagd.
POOLTOCHT
„Daar stonden wij in de barre kou, geen levend wezen in de Omtrek. De hele streek was geëvacueerd en onder water gezet. Het was een ijs- en sneeuwvlakte, als in een Poolgebied. We mochten ons na zes uur niet meer op. straat, bevinden. Teruglopen naar – Dordrecht durfden we niet. We zijn toe maar op goed geluk over een spiegelgladde dijk in de richting Dubbeldam gegaan. Hoe lang we gelopen hebben, weet ik niet, maar het was een troosteloze tocht woningen -en boerderijen alle verlaten en eenzaam.
De honger knaagde. Maar op een boerderij, na lang zoeken ontdekt, worden de twee broers Berberich — tegen hun verwachting in — goed ontvangen. Ze kunnen er slapen en ze krijgen er eten. Eten! „Het was of we in de hemel terechtgekomen waren. In de keuken hing een lucht die we in jaren niet geroken hadden. De huishoudster was bezig varkensvlees te braden en op het fornuis stond bok nog een grote pan erwtensoep. We kregen van de boer een glas melk en een boterham en hij zei tegen ons: als jullie je verwarmd hebt, ga dan maar aan de overkant, In die boerderij slapen. Daar ligt nog wel wat hooi. Maar ik zei tegen mijn broer: hij heeft ‘ons met een strootje naar binnen gehaald, maar hij krijgt ons er met geen handspaak meer uit…
Na verloop van een kwartier kwam de boer de keuken in en vroeg ons: Lusten jullie erwtensoep, want er is nog over. We kregen beide een lepel en toen begon er iets waar ik me nu voor zou schamen. Het was geen eten meer, het was een tweekamp! Een tweekamp om maar geen lepel minder naar binnen te krijgen dan je broer. Binnen een ogenblik was de pan leeg…..”
De broers’ overnachtten op de boerderij en de andere dag — na een rijk ontbijt „zes boterhammen en een glas warme melk” — gaan ze op weg om de Hoeksche Waard te bereiken. „We besloten met levensgevaar de Maas over te steken. Ik ging als eerste op het ijs en ik was nog geen meter uit de wal of ik zakte tot aan mijn middel door ‘t ijs. Mijn broer haalde mij eruit en daar stond ik kletsnat in’ een temperatuur van zeven, acht graden onder nul.”
ONDER ‘T HOOI
“Ze gaan terug naar de boerderij en daar mogen de kleren gedroogd worden. De boer kwam bij ons zitten en vroeg of ik wel eens van het Turf schip van Breda had gehoord. Ik ben niet zon kei in de vaderlandse geschiedenis, maar dit wist ik wel. De boer zei: „Datzelfde kunnen jullie presteren als je er de moed voor hebt. Een van mijn arbeiders moet om twaalf uur met een wagen hooi met de pont van Wieldrecht naar ‘s-Gravendeel. Als jullie nu met je fietsen onder het hooi gaan liggen, maak je een grote kans dat je over komt.” De gebroeders Berberich besluiten om het waagstuk te ondernemen. Bij de pont aangekomen meldt de knecht op de bok echter dat de boot net weg is. Het was twaalf uur, pas vijf uur die middag zou de volgende gaan. De mannen moeten onder het hooi blijven, omdat er bij de oprit naar de pont Duitse soldaten staan. De heer Berberich schrijft: „Normaal vliegt een dag om, maar op zon manier duurt het een eeuwigheid. Doordat : Sjaak mij steeds moed inpraatte, heb ik het kunnen doorstaan. Hij zei een keer: Dadelijk komen de Duitsers met hun bajonetten in het hooi prikken om te controleren of er geen verstekeling in zit. Eindelijk hoorden we enige geluiden in de wagen, de voerman was bezig zijn paard weer In te spannen en hobbelend reden we de pont op”. De overtocht is voorspoedig. Op een dijk in ‘s-Gravendeel mogen de mannen onder het hooi vandaan komen. Sjaak klom de wagen af en stond op mij te wachten. Ik wilde opstaan, maar kon geen beweging in mijn benen krijgen. Ik hoorde hem roepen: „Kom er nu toch af!” Maar ik zat in het hooi en zei: „Help mij eens, ik kan niet lopen. De voerman en Sjaak hielpen mij eraf en toen ik op de grond terecht kwam, zakte ik door mijn knieën, ik ‘ben toen gaan zitten en heb m’n benen door wrijven weer enigszins warm proberen te krijgen. In die tijd kwam de boer, waar het hooi voor bestemd was, naar buiten. De voerman vertelde hem hoe wij hier gekomen waren en dat er twee fietsen onder het hooi lagen. Toen de boer dat hoorde, werd hij wit van kwaadheid, want die fietsen hadden ruimte voor ‘t hooi in beslag genomen.
WARM ONTHAAL
De broers brengen de nacht door in een ruime stal, waar een vriendelijke boer logies verleent aan nog meer stedelingen op hongertocht. Het was er zo heerlijk warm in die stal. Trots dat het buiten zo koud was, had je geen dekking nodig. Er brandden twee rode lampen in de stal, zodat je iets kon zien. We lagen al half te slapen toen we gerinkel hoorden, we dachten dat ze de beesten gingen verzorgen. Ik kwam overeind en daar stonden twee mannen met een blinkende ketel en een mand met brood. Een van de mannen vroeg: „Mag ik jullie persoonsbewijs hebben, dan krijgen jullie een bord erwtensoep en een boterham.” Ik vermoed dat zij door het innemen van het persoonsbewijs zekerheid wilden krijgen, dat wij geen ongerechtigheden zouden begaan. Na de nacht in de warme stal gingen de mannen verder. Het regende en de sneeuw was daardoor een zachte brij geworden. Ze droegen schoenen, die men ‘ tegenwoordig niet eens in een vuilnisbak kan vinden. Iedere boerderij, die ze passeerden, werd aangedaan. Aardappelen kregen ze nergens, maar alle lof voor de Hoeksche-Waarders, want er was niet één boerderij, waar ze zonder brood vandaan kwamen.
‘T LUKT
De avond kwam en de mannen vonden onderdak in een school in het dorpje Westmaas. „We werden bij daglicht wakker en zijn toen met onze fietsen aan de hand op pad gegaan. We belden bij iedere boerderij aan om wat brood of aardappelen te kopen. Toen zagen wij een boer bij een aardappelkuil enige zakken vullen. Wij erop af. Ik had een paar leren handschoenen bij me en vroeg aan die boer of ik voor die handschoenen wat aardappelen kon krijgen. We gingen met hem marchanderen en kwamen overeen dat we elk een mud aardappelen konden krijgen voor vijftien gulden plus de handschoenen. Dolgelukkig maakten we de zakken vol en gingen lopend naar de Barendrechtse brug. Het was Iaat in de middag dat we daar aankwamen. De brug werd zwaar bewaakt door Duitse soldaten. Er kwam een jonge soldaat naar ons toe en snauwde met zo’n commandostem, waar we vandaan kwamen? En hoe we op het eiland waren gekomen. Ik vertelde hem dat wij in ‘s-Gravendeel waren overgevaren met toestemming van de Wehrmacht. Hij geloofde ons niet en zei: gaan jullie dan maar terug en ga daar maar over! Ik zakte haast in mekaar, want dat zouden we nooit halen en we zouden daar gepakt worden en onze aardappelen kwijtraken. We wachtten even en toen kwam er een onderofficier op ons toe, een flinke robuuste kerel. Hij zei: „Wat is er loos en wat hebben jullie in die zakken?” Ik vertelde hem dat wij uit honger aardappels waren gaan halen en dat we van die soldaat opdracht hadden gekregen om terug te gaan. De onderofficier keek even naar de soldaat, wees toen naar de brug en zei: „Fahren!” Afgemat gingen we de brug over en daar stond een groep mensen te wachten op een gelegenheid om de brug over te gaan. Er stond ook een welgevoerde kerel met een half mud aardappelen bij zich. Hij vroeg mij of hij die zak op mijn fiets mocht zetten. Ik zei hem: „Dat is goed, maar dan zul je die fiets moeten rijden.” We legden de zak erop en hij haalde een pakje sigaretten, uit zijn zak en gaf ons er een. Dat was een traktatie! Onderweg vroeg ik hoe hij aan de aardappelen was gekomen. Hij vertelde dat hij elke week met een halve fles jenever bij de Duitsers een half mud ging halen. Ik nam mijn fiets uit zijn hand, trapte de zak aardappelen eraf. Hij zei: „Wat ga je nou doen?” Ik zei hem dat die aardappelen in beslag genomen waren, van arme mensen. „Omdat hij als zwarthandelaar aan jenever en sigaretten kunt komen, vind ik het schunnig om bij die moffen in beslag genomen aardappelen te gaan halen.” Die vent werd woedend en nam een houding aan om te gaan vechten. Ik zei: kom maar op dan ben je heus je aardappelen kwijt. Want er kwamen al een paar mannen, die bij de brug naden staan wachten, op ons af. Mijn broer was al een eind doorgelopen en riep: Wat is er aan de hand? Ik riep: Loop maar door, ik kom wel. Hij wachtte op mij en ik vertelde hem wat er gebeurd was. Hij ze: Waarom deed je dat? Ik zei: Sjaak, wat hebben wij in die vier dagen meegemaakt en nu zou ik dan zon zwarte handelaar met jenever gaan helpen. Hij gaf ma groot gelijk en we staken toch maar de sigaret op, die hij ons had gegeven.’
UITGEPUT
‘We moesten nog drie kilometer lopen,’ zo besluit de heer Berberich zijn verhaal, om thuis te komen en ik had geen fut meer om verder te gaan. Af en toe stopte ik en ging langs de weg zitten en zei tegen Sjaak: ik laat mijn fiets hier staan; want ik haal het niet meer. Maar mijn broer praatte mij weer moed in en dan gingen we weer enige honderden meters verder en dan rustten we weer even uit. Eindelijk kwamen we voor de deur van mijn huis en mijn fiets met de vracht viel om en ik zakte in elkaar en lag daar voor de deur. Mijn vrouw kwam naar buiten en hielp me naar binnen en zette eten voor me op de tafel. Het waren gekookte suikerbieten, die ik toen niet weg kon krijgen.” ‘Ze was wel blij dat we aardappels hadden meegebracht, maar ze had zich die dagen wel ongerust gemaakt over wat er met ons gebeurd was. We hebben van die aardappelen enige weken kunnen eten, want onze kinderen waren in Groningen, die hadden daar geen gebrek aan eten. Ik zou er nog wel een boek over kunnen schrijven, over wat we nog verder hebben meegemaakt. Maar ik vind deze vier dagen al erg genoeg. Alles wat ik hier heb geschreven is de totale waarheid — zonder enige fantasie of bijvoegsel.’
Het Vrije Volk – 4 mei 1965
Goedemiddag
Dit verhaal is geschreven door mijn familie. In het begin staat dat het totaal uit 35 pagina’s bestaat. Graag zou ik die krijgen als dat mogelijk en nog bewaard is.
Mijn moeder was inderdaad in Groningen en zou ook graag het volledige verhaal hebben.
Is dat mogelijk?
Met vriendelijke groet,
Peter Berberich
Hallo Peter, het verhaal is in 1965 gepubliceerd in het Vrije Volk. De journalist mocht klaarblijkelijk het schrift inzien van Dhr. Berberich. Op basis daarvan is het artikel geschreven. Wat er daarna met het schrift is gebeurd weet ik uiteraard niet, je kunt alleen maar hopen dat het ergens in een archief terecht is gekomen. Succes met je zoektocht!
Beste Peter
Het artikel gaat over mijn opa en ik zou graag met je in contact komen om meer te weten te komen over mijn opa en of het schriftje al boven water is.
Grt.Frans Berberich