De voortekenen van een oorlog begonnen voor de suikerfabriek in Puttershoek eigenlijk al in 1939, als zes medewerkers op 29 augustus onder de wapenen werden geroepen. Dit veroorzaakte veel beroering onder de andere mensen op de fabriek. Het betekende een algehele mobilisatie in het land en ongerust door de berichten in krant en radio over de gebeurtenissen elders in Europa, voorspelde dit niet veel goeds. De toenmalige regering zag er echter nog geen groot gevaar in en deed de bevolking nog geloven in neutraliteit. Ook Koningin Wilhelmina zei met stelligheid voor de radio, dat de strijdende partijen Nederland niet in het conflict zullen betrekken.
Zie ook: document downloaden
10 mei 1940
Duitse troepen trekken Nederland binnen. Duizenden parachutisten landen bij verschillende markante plaatsen in het Westen van het land, vooral bij de belangrijkste bruggen en vliegvelden
Ondanks fel verzet van de mariniers in Rotterdam hebben de Duitsers de Maasbruggen, evenals de bruggen bij Dordrecht en de Moerdijk, in handen gekregen.Rondom en bij de Barendrechtse brug zijn door Nederlandse gevechtstroepen en Duitse parachutisten felle gevechten gevoerd. Bij Barendrecht en Heerjansdam stonden stukken luchtafweergeschut opgesteld, die verscheidene Duitse vliegtuigen hebben neergehaald. In de polder de Zomerlanden, op de lijn tussen de voormalige vetsmelterij (“het vetfabriekje”) en de suikerfabriek stortte een aangeschoten jachtvliegtuig neer, waarvan de nationaliteit betwist wordt als een Engelse- of een Duitse jager. Er waren immers ook Engelsen bij de luchtoorlog boven Nederland betrokken.
Na de gevechten bij de Barendrechtse brug werden een aantal gewonden naar Puttershoek vervoerd en werden ondergebracht op de fabriek onder het suikermagazijn NSM waar een veldhospitaal was ingericht door manschappen van het Rode Kruis en hospitaalsoldaten. Ook werkten vrijwilligers uit de omgeving mee.
Vanaf de fabriek kon men op 14 mei de hevige branden zien en de dreunen waarnemen van het afschuwelijk bombardement op Rotterdam, waarna ook de capitulatie op 14 mei om 16.00 uur het gevolg was, na de Duitse dreiging om ook Utrecht te bombarderen.
Mei 1940 De oorlog bracht voor de fabriek al gelijk moeilijkheden met zich mee. Er is nauwelijks materiaal te verkrijgen voor het gereed maken van de fabriek voor de campagne, vooral de levering van de benodigde kolen gaf grote problemen. Uiteindelijk werd de gehele bestelling in zijn geheel in een keer geleverd, wat weer opslag problemen gaf.
In de garage onder het NSM werden twee olietanks weggewerkt en gevuld met een voorraad olie en benzine.
Uit voorzorg wordt een brandspuit met een pompcapaciteit van 2500 l/m gekocht en tevens worden langs de gebouwen standpijpen gemonteerd. Voordat de campagne een aanvang kon nemen moest de gehele fabriek verduisterd worden, om de “vijandelijke” vliegtuigen het spioneren te beletten. Met zwart geverfde houten schotten en zwart zeildoek werden de ramen, deuren en andere openingen afgedekt. Hierdoor was er nauwelijks luchtdoorstroming in de fabriek, zodat er een hoge, feitelijk onwerkbare temperatuur heerste. Ook buiten was er nauwelijks een lichtpuntje, zodat de kolentremmers daarbij ook nog gehinderd door de dampen uit de lage schoorstenen van de pulpdrogerij die neersloeg op het terrein, hun toch al lastige werkzaamheden met moeite konden verrichten. Zij moesten vette en magere kolen mengen en werken met dikwijls slechte weersomstandigheden en moesten voortdurend door de chef ketelhuis aan gespoord worden om voor voldoende brandstof voor de ketels te zorgen. De toegang naar alle afdelingen van de fabriek ging over de weg langs het ketelhuis, maar door bovengronds liggende rails van het smalspoor, ontstonden er nogal eens valpartijen.
De campagne die 9 oktober 1940 begon kende in de eerste dagen wat storingen. Op 12 oktober slaat de stoomzuiger van altenator III stuk. Een gedeelte van de belasting kan worden overgezet op de turbogenerator en de altenatoren I en II. In de nacht van 24 op 25 oktober is het erg onrustig in de lucht met Engelse vliegtuigen, die met lichtfakkels probeerden de Duitse troepenverplaatsingen waar te nemen die in die nacht plaats vonden. Duitse zoeklichten onderschepten de vliegtuigen en beschoten deze met hun luchtafweergeschut. Om kwart voor zes in de morgen van de 25e oktober stonden er al veel auto’s en boerenkarren voor de poort te wachten om het terrein op te komen om hun lading bieten te kunnen lossen. Van uit de lucht leek dit erg op een colonne militaire voertuigen. Omstreeks 7 uur keerden enkele vliegtuigen om, vlogen laag over en wierpen hun bommen uit. De gevolgen waren verschrikkelijk. De eerste bom viel in de kolenhoop voor het ketelhuis, de volgenden in de valwaterbak boven in het ketelhuis, één viel achter de stoomketels precies op de 13 ato stoomleiding. Gelukkig werden de stoomketels niet direct geraakt, anders zou de catastrofe nog veel groter zijn geweest. Vervolgens viel er een bom op de klein/kilo- verpakking, dan één in de afzaksilo van de witsuiker en een aantal brandbommen op de suikerzolder. De chef stoker had de tegenwoordigheid van geest om de veiligheidskleppen van de stoomketels te lichten. De uittredende stoom gaf een enorm lawaai en de stofwolken verhinderden de mensen die te hulp snelden om direct de gebouwen binnen te komen. Door de sirene van de fabriek werden de mensen van de bedrijfsbrandweer opgeroepen die met de gelijk gealarmeerde brandweer van de gemeente zich toegang verschafte in het ketelhuis en aan het bluswerk begonnen. De brandspuiten stonden aan de haven opgesteld en de aan de gevel gemonteerde stijgpijpen bewezen gelijk hun dienst. De aanvalsslangen werden hierop aangesloten en kon men zo de branden op de suikerzolder bestrijden. Ook kwamen er van de omliggende gemeenten de brandweer bijstand verlenen en uit Rotterdam kwamen er ambulances en een bergingsploeg. Het was een inferno van geluiden van de sirene’s van de hulpdiensten en het snerpende lawaai van de veiligheden van de stoomketels en de in paniek vluchtende mensen uit de fabriek. Ooggetuigen hebben gezien hoe sommige mannen de ruiten van gewapend glas insloegen van de pulpbrug over de weg naar het PSM en naar beneden wilden springen.
Om 6 uur in de ochtendwacht opgekomen vonden om 7 uur, vol aan hun werk 23 mensen de dood, waarvan de jongste 19 jaar en de oudste 60 jaar oud was. De bom die in de suikersilo(buil) was gevallen had veel van de daar onder werkende wegers, tappers en zakkennaaiers gedood. Door dat de kap -het dak- van de suikerzolder hevig brandend naar beneden kwam, dreigden de daar onder liggende dode lichamen te verbranden. Deze werden in allerijl geborgen en met de zwaar- en lichtgewonden afgevoerd naar de garage onder het NSM, wat al eerder als lazaret (veldhospitaal) dienst had gedaan in mei 1940. Om 10 uur v.m. was men de brand meester en kon men de gevolgen van het bombardement overzien en de schade bepalen, die materieel gezien meeviel. (Er is een overzicht “Molestschade ten gevolge van bombardement en brand op 25 October 1940”). De Duitsers hebben nog getracht uit het gebeurde voordeel te trekken, door bij de begrafenissen kransen te geven namens de “Reichskommissar”, maar daar liep men toch niet in. De vliegtuigen die het bombardement uitvoerden, waren vermoedelijk de Engelse Bristol Blenheims of de Bristol Beaufighters. Twee dagen later, nadat men van de ergste schrik bekomen was, werd er direct begonnen om zo spoedig mogelijk de ravage te verhelpen. Er werd bij vier stoomketels vuur ingebracht om warm water te maken. De meeste stoomketels waren nog in orde. Kalk en koolzuur werden aangemaakt. Er kon weer een altenator draaien voor opwekking van de elektrische stroom. Verschillende ondernemingen van buitenaf kwamen helpen om de hoognodige herstellingen te verrichten. De gebombardeerde builen werden gerepareerd, het dak van het ketelhuis en suikerzolder gerepareerd met het aanbrengen van een nooddak. De malaxeurs die nog vol stonden moesten worden leeg gemaakt door al naproduct te maken die in 275 zakken onder een afdak werden afgevuld.
6 november: alle ketels staan dan onder stoom en op 7 november om 06.00 uur gaat de fluit en de campagne kan weer beginnen.
Op 9 november komen de gerepareerde ketels 24-25-26-27 onder stoom en kan de pulpdrogerij ook weer beginnen.
Op 15 november start men met de productie van witsuiker.
Een zeer grote moeilijkheid was echter, dat een deel van het personeel, zeker die op de getroffen plaatsen moesten werken, niet weer terug kwamen naar de fabriek. Met veel moeite werd vervangend personeel aangetrokken, maar de schrik bleef er in. Er werd een luchtalarmpost ingesteld op het dak van de kantine. Die dag en nacht was bemand. De post stond met een telefoon in verbinding met de portiersloge. Wanneer de post op het dak een vliegtuig hoorde, gaf hij door middel van lichtsignalen aan het personeel in de fabriek een waarschuwing. De regeling gold: groene lamp = veilig, rode èn groene lamp = vliegtuigen op komst, groene lamp uit, rode lamp brand= wordt kritiek. Sirene = luchtalarm.
Tijdens de nacht mocht de persoon die dienst had in de lucht¬post op het dak, niet de gehele nacht daar zijn, hij werd dan om het uur afgelost door een portier; dus werd die dienst door twee man vervuld, één uur dienst in de portiersloge, één uur dienst in de luchtwachtpost enz.
Als gevolg van de oorlog kwamen er moeilijkheden met het verwerven van materialen voor het weer op orde brengen van de aangebrachte noodvoorzieningen aan de gebouwen en machines, maar met de hulpstoffenvoorziening viel het wel mee, zij het mondjesmaat.
Op 29 mei 1942 worden door de Duitse bezetter 7 mannen gevorderd om in Duitsland te gaan werken de z.g. “Arbeidseinzats”. Dit bracht ook weer onrust onder het vaste personeel te weeg.
Ares den Tuinder, Bram van der Stel, Bas van Oudheusden, Arie Gravendeel en Huib Hitsert werden in de stad Haage in het Ruhrgebied te werk gesteld.
De campagne van 1942 begint moeizaam door aanvoerproblemen die in zich in de loop van de campagne blijven voortzetten. Op 27 november van dat jaar kwamen er 20 man van de opsporingsdienst – de CCD- op bezoek en werd de gehele fabriek doorzocht naar goederen die niet op vergunning verstrekt waren. Ze vonden de onder in het NSM de verborgen tanks olie en benzine en ook nog een flink voorraadje lood en koper. Ook kwam er nog een controledienst voor ijzer en staal langs, wat inhield dat veel van deze materialen weer ingeleverd moesten worden. Men probeerde nog wat te redden door verduistering van het materiaal, maar het was lastig werken, versterkt door onwilligheid van sommige personeelsleden.
Op 30 april 1943 wordt het werk neergelegd, omdat door de bezetter maatregelen zijn genomen waar het personeel het niet mee eens was. De staking duurde tot 3 mei. De campagne werd gekenmerkt door een gebrek aan los personeel, diefstallen en luchtalarm.
In het begin van 1943 begon de directie met het uitgeven van pasjes aan de vaste werknemers, voor het zoeken naar sintels op de ashoop. Men mocht ééns in de twee weken 50 kg sintels rapen, welke nauwkeurig door de portier werden afgewogen. Het teveel aan deze brandstof verdween daar in een bak en waar deze sintels bleven laat zich raden. De sintels werden meestal geraapt door de kinderen en/of vrouwen van de werknemers. Vooral in de campagne als de askar verse as naar buiten bracht, was het een gedrang van jewelste, waar de volwassenen de kinderen opzij duwden. De stokers hadden zo hun kennisjes waar zij alvast een paar zakken sintels voor gereed zetten. Het was echter een zeer welkome aanvulling voor het alom heersende brandstof gebrek.
Om diefstal van suiker tegen te gaan, mocht men – de vaste werknemer – om de zoveel tijd langs de portier gaan om daar een schep suiker van ca. 2 ons in ontvangst te nemen. Bij de ene portier was het een afgestreken schep en bij de andere er een met een kop erop. Zo was de functie van portier er een met veel macht geworden. De vrouwen thuis hadden van linnen een zakje gemaakt om de suiker in te doen, maar de mannen kwamen al snel tot de ontdekking dat deze zakjes ook gemakkelijk onder de jas of kleding te verbergen was en er buiten “de schep” nog wat onsjes méér te halen waren.
Een gebeurtenis die nog al wat van bevolking en de werknemers van de fabriek vergde, was de aanleg van een waterkerende dijk die in allerijl opgeworpen moest worden. Het moest een dijk zijn evenwijdig aan de Reedijk en strekkende van de Blaaksedijk tot aan de Westdijk, op de grens van de gemeenten Heinenoord en Mijnsheerenland. De aanleg van deze dijk was noodzakelijk geworden, toen de Duitse weermacht op korte termijn, behalve van vele andere polders in de Hoekse Waard, ook de inundatie van de polder ,,Oud Heinenoord” gelastte. Aangezien de zuidelijke grens van deze polder n.l. de Reedijk, geen dijk doch slechts een weg was en als zodanig dus geen water kon keren, zagen de burgemeesters van Mijnsheerenland, Westmaas, Puttershoek, en Maasdam, in overleg met de dijkgraaf van de polder ,,Moerkerken” zich genoodzaakt om op zaterdagavond 26 februari 1944, alle mannelijke ingezetenen van die gemeenten, van alle rangen en standen, die daartoe in staat waren, op te roepen, om op zondag 27 februari 1944, ’s morgens om half acht aan de Reedijk te zijn, om daar over een lengte van ongeveer 3 km een waterkerende dijk op te werpen, welke dijk uiterlijk zaterdag 4 maart 1944 gereed moest zijn en waardoor kon worden voorkomen dat de polder ,,Moerkerken” met de daarin geheel of gedeeltelijk gelegen bovengenoemde gemeenten zouden worden overstroomd.
Ook het voltallige personeel van de suikerfabriek moest zich kompleet met schop op zondagmorgen aan de fabriek melden.
Vanuit de keuken van de fabriek en andere grote keukens werden de werkers dagelijks voorzien van een portie erwtensoep, die in grote gamellen per vrachtauto werden aangevoerd..
Dank zij de medewerking van de ruim 1300 personen werd het karwei op tijd geklaard en mochten deze allemaal in april 1944 een oorkonde ontvangen, ondertekend door de burgemeesters van Mijnsherenland/ Westmaas, Puttershoek en Maasdam, alsmede door de dijkgraaf van de polder ,,Moerkerken”.
Er zijn nog wat regels bekend van een spotliedje dat op het dorp gezongen werd:
“ Vader nam de kolenschop, kolenschop,
ging er de Reedijk op, ging er de Reedijk op
Vader nam de kolenschop en ging
ermee de Reedijk op.
Toen hij op de Reedijk kwam 2x
Reedijk kwam
kwamen ze met erwtensoep an”. 2x
Op vrijdag 3 maart 1944 ging al een gedeelte van de werknemers van de fabriek terug naar Puttershoek om daar een dijk te leggen rond het pulpmagazijn PSM en op maandag 6 maart 1944 werd begonnen om met 30 man een dijk te leggen om de hoeve Rustenburg. Op 23 maart 1944 was iedereen weer op de fabriek aan het werk en was de episode dijken leggen voorbij.
In 1944 wordt “Sonnevanck” gevorderd door de Duitsers voor het inkwartieren van officieren. Vader Sepmeyer, geholpen door onder andere de nog jonge Dirk Vos, brengen allerlei zaken naar het huis van Sepmeyer in ’s gravendeel waar van der Made voor langere tijd zal logeren.
Op 17 september 1944 worden de Duitse Schnellboten die in de fabriekshaven lagen door een Engels vliegtuig beschoten, dat de bezetter op één dode en vier gewonden kwam te staan.
Op 24 september komen de Duitsers bij de portier om de auto van de fabriek op te halen. “De auto is er niet” word gezegd. Een paar dagen later komen zij terug en vorderen zij alle auto’s. Leen Batenburg moest een vrij nieuwe vrachtauto wegbrengen naar Rotterdam. Hij nam onderweg een andere route en belandde zo in de mariapolder, nabij Strijensas. Daar heeft de auto, samen met Leen, onder het hooi het einde van de oorlog afgewacht.De Duitsers gebruiken zo van alles wat los en vast zit, vooral het hout uit het magazijn van de timmerwinkel en stellingpalen. De beide ondergrondse tanks worden door de Duitsers met benzine gevuld.
Op 18 november werd bekend gemaakt dat er munitie op de fabriek zal worden opgeslagen. De fabriek werd hierop door het eigen personeel leeg gehaald. Er wordt veel suiker en andere goederen gestolen. Door de Duitsers wordt alle suiker in beslag genomen en kwamen de eerste wagens met munitie. Een klusje suiker (6 ton) zou worden verdeeld onder de bevolking van Puttershoek en de medewerkers. De suiker werd opgehaald door Hollanders en verdween spoorloos. Er wordt ca. 300 ton munitie opgeslagen en op 25 november wordt de elektriciteit in het dorp afgesloten.
De accu’s van de elektrische trekkers die in het suikermagazijn reden, waren een gewild object. Door een loting werden deze accu’s onder het vaste personeel “ter leen” aangeboden, zodat zij niet in de handen van de Duitsers zouden vallen. Op het dorp waren verschillende windcharters op gesteld ondermeer bij Leen van Roon aan het Schouteneinde en bij Kees Zilverschoon z.g. Keessie Radio. Ook op het Zand bij Kees de Krom kon men terecht. Zijn zoon werkzaam bij een autobedrijf, wist een 6 Volts dynamo op de kop te tikken en Arie Nagtzaam, – later bouwkundige op de fabriek- maakte er van een bepaald soort hout een propeller voor. Er werd een 15 meter hoge mast opgericht en de dynamo met vrijtrekmechanisme daarop gemonteerd. Vele accu’s zijn hiermee opgeladen. De vraag naar 6 Volts lampen was zeer groot en deden goede prijzen. De Duitsers hebben de laadinrichtingen bij van Roon en Zilverschoon onttakeld en in beslag genomen. Die op het Zand vonden ze te hoog en durfden zij niet omlaag te halen, maar de accu’s moesten wel verstopt worden.
Op 5 december 1944 worden de meeste medewerkers op wachtgeld gezet. De maandweddes, de lucht- en brandwacht en de kolenploeg blijven nog in dienst voor het verrichten van bijzondere werkzaamheden. Er mag zonder speciale toestemming niemand meer op het terrein. Er gaat 300 ton gevorderde kolen in een schip en 600 ton wordt het ketelhuis binnen gereden. Aan gepensioneerden en aan weduwen wordt per gezin 200 kg vette kolen verstrekt. Door alle oorlogsomstandigheden konden de boeren in dit jaar niet voldoende bieten leveren omdat deze voor menselijke consumptie gereserveerd waren zodat er deze herfst geen bietencampagne meer mogelijk was.
De lonen en salarissen, – men sprak toen van uurloners en maandgelders – konden niet meer op de gewone wijze via het kantoor worden uitbetaald . Men kon toen terecht bij de heer van de Griendt, van beroep belastingconsulent e.v. woonachtig in het Schouteneinde. Daar werd het loon uitgekeerd aan de mensen met een weekloon. Naar men zegt, moesten de mensen buiten bij een opgeschoven raam hun geld in ontvangst nemen. De ,,maandgelders” mochten binnen komen of die van een ,,hoger echelon” kregen hun salaris thuis gebracht. Hoe een en ander door de salarisadministratie werd geregeld, is onduidelijk. Naast de vordering de van het fabriekscomplex werden ook het administratiekantoor, de huizen van de directie en bedrijfsleiding erbij betrokken en moesten worden verlaten. Op zaterdag 13 januari 1945 deelt een Wehrmachtsoldaat aan de bewoners van Het Zand mede dat zij hun huizen uiterlijk op 15 januari verlaten moesten hebben. Het Zand omvatte twee rijen huizen, waar van de voorste rij uit 12 plus 2 en de achterste rij uit 12 plus 4 woningen bestond en bestemd voor werknemers van de suikerfabriek.
Alleen de bewoners van de achterste rij woningen werden verplicht hun huizen te ontruimen en elders een onderdak zoeken. Het lukte enkele kleine gezinnen om bij hun overburen in de voorste rij te mogen intrekken. Anderen trokken bij familie in het dorp in. Vanuit deze huizen van de achterste rij konden kon men namelijk uitkijken op een stukje weiland, het suikermagazijn en een berg kalksteen, gelegen achter het NSM en met enige moeite kon men een stuk van de haven zien, wat voor de plannen die de Duitsers hadden, niet gewenst was. Rond de fabriek aan de straatkant en afbuigend naar het Weegje en het Zand werden metershoge dichte rietmatten geplaatst, zodanig dat enig zicht op het fabrieksterrein niet meer mogelijk was en zou er een gaatje in vinden zijn geweest, dan werd loeren onmogelijk gemaakt door de regelmatig patrouillerende wachten, die bestonden uit een groep SS-ers. Het af en aan rijden van hoge Duitse officieren in hun auto’s en van vrachtwagens met materialen liet het aanzien dat er een grote bedrijvigheid op handen was en werd men nieuwsgierig wat de Duitsers uitvoerden op het fabrieksterrein. Het was maar gissen wat het doel zou zijn, maar er gingen toch geruchten over nieuwe wapens of ander oorlogstuig.
Na enige tijd kwam er een einde aan de geheimzinnigheid op het fabrieksterrein. Op 27 januari 1945 om 23.18 uur was het of de wereld verging. Een onvoorstelbare herrie van motorgeronk schudde Puttershoek en omgeving wakker. Velen dachten aan een vloot engelse bommenwerpers die overvlogen, maar het geluid was vele decibel’s meer. Op “het Zand” gingen verschillende bewoners naar de van oude vuurgangen en diffusieketels gemaakte schuilkelders. Men zag in de verte een vuurstraal van de wat later bleek een V1 raket te zijn, richting het zuiden verdwijnen. Er volgden die nacht nog enkele lanceringen. Men kon toen het dag was geworden pas goed zien, wat het geheel voorstelde, een projectiel vormige romp, met daarop een soort kachelpijp die naar achter gericht was en waar een vuurstraal uit ontsnapte.
De Puttershoekse V1’s werden door de 2e Batterie afgeschoten. De Batterie stond onder bevel van Hauptmann Schwennesen. De naam van deze Einsatz was “Mulleimer”, (vuilnisbak).
Het Duitse ministerie van Propaganda gaf de raket de naam “Vergeltungswaffen Eins” (V1). Voor de constructeur Fiesler was het project Fi 103. Jonge jongens wisten ongezien de geblindeerde verlaten huizen van “Het Zand” binnen te dringen. Vanuit die huizen konden de jongens op het z.g. weitje kijken. Daar zagen ze dat er wagens met daarop casco’s van de raketten werden aangevoerd naar een gedeeltelijk houten en met camouflage canvas bedekte loods. Daar werden de raketten vermoedelijk verder geassembleerd en van springstof en brandstof voorzien.
Via nog een sluipweg door de tuinen van de twee niet door de Duitsers bewoonde woningen was het mogelijk om een gedeelte van de startbaan waar te nemen, althans een stalen balken constructie die op de dragers van de asbaan ruste. De casco’s en verdere grondstoffen kwamen per schip in de Rotterdamse haven aan en werden vermoedelijk met een ander schip naar Puttershoek vervoerd. De frequentie van de lanceringen was nogal ongeregeld. Soms tien stuks per dag, met daarna enkele dagen niets. Kennelijk schortte het dan aan de aanvoer van de raketten of was er onderhoud nodig aan de lanceerbasis. Ook kwamen niet alle V1’s op hun bestemde doel terecht. Men kon zien, dat als de raket niet goed horizontaal met de vleugels van de basis vertrok, deze een bocht maakte en van zijn koers afweek. Verschillende malen dook er een achter het PSM het land in, of nog erger in de gemeente Maasdam en Numansdorp waar zij flinke verwoestingen aanrichten. Ook heeft er een V1 naar men toen vernam, een zodanige koerswijziging ondergaan dat deze in Den Haag is neergestort. De eerste V1 die in het land, ongeveer ten oosten van waar nu de specialiteitenfabriek gevestigd is neerstortte, verwekte bij de bewoners op Het Zand enige hilariteit, welke al heel snel door de Duitsers de kop werd ingedrukt. Zij bliezen namelijk die V1 op, met gevolg dat alle ramen van de huizen sprongen en de deuren ontwricht werden en was er de grijnslach op de gezichten van de Duitsers.
Spannend was het dat men door verrekijkers kon zien dat als de V1 zo ongeveer boven Numansdorp of nog wat eerder vlogen, er Engelse jachtvliegtuigen probeerden met hun vleugeltippen onder de vleugel van de raket te komen en die daardoor van koers te doen wijzigen. Liefst zag men de V1 in het Haringvliet neerstorten maar er doken er ook neer in verschillende plaatsen in West-Brabant. Een gebed in vooral Bergen op Zoom, luidde:
“Ons Lief Vrouwke,
gift dat dienk een douwke
dat ie zo in’t Scheld neer valt”.
Opmerkelijk was dat er, echter niet bij elke lancering, een soort haltervormig voorwerp door de V1 meegenomen werd en vervolgens neerviel in het land achter het PSM. De Duitsers haalden dit onderdeel met een rupsvoertuig weer snel op. Dit voorwerp bleek een plunjer te zijn, wat een onderdeel was van het katapult afvuurmechanisme. Anderen spreken over een lorrie die door de zuigkracht van de V1 werd meegezogen. (Opm: dat kan niet, het zou als en rem werken en dat is niet nuttig).
Er werden er in de periode van 27 januari tot 25 februari, 75 tot 100 V1’s gelanceerd. In het rapport van het Bureau Inlichtingen van het Netherlands Intelligence Department komt men met deze schatting, compleet met de datum en de lanceertijden, maar er ontbreken enkele begindata in de lijst. Natuurlijk bleef deze raketbasis bij de geallieerden niet onopgemerkt. Na vroegtijdige (half januari) waarschuwingen van de plaatselijke verzetsmensen werden de Engelsen geattendeerd op de startbaan op het terrein van de suikerfabriek.
Pas op 16 februari 1945 werden de eerste beschietingen en een bombardement uitgevoerd, welke een jammerlijke mislukking ten aanzien van de lanceerbasis betekende. De door de Canadese Wing uitgevoerde aanval met Hawker Typhoons 134, vielen de bommen grotendeels in de rivier de Oude Maas en op een berg kalkstenen die op het z.g. “weitje” lagen. In de officiële rapporten wordt over deze mislukte aanval nauwelijks gesproken. Er werd zo’n 24 ton brisantbommen afgeworpen op het doel. De Wildcats startten als eerste om 13.35 uur vanaf de vliegbasis Eindhoven, gevolgd door de Westmounts en de Beavers, allen bewapend met twee 1000-ponders. Als excuus kan gelden dat de lanceerinstallatie tussen de fabrieksgebouwen en staalconstructies (asbaan en transportbanden e.d.) was geplaatst, waardoor deze vanuit de lucht moeilijk waarneembaar was. S/Ldr. Hogg, commandant van het squadron, rapporteerde dat er een grote kolom rook boven het gebied hing en zij heen en weer werden geslingerd door een grote explosie. Hij dacht dat er een V1 of andere explosieven was geraakt. De lanceerinrichting was niet geraakt maar wel in takt gebleven.
De Duitsers hervatten vroeg in de morgen van 18e februari de lanceringen van de V1’s.
Op 25 februari 1945 krijgt de Wing te Eindhoven opnieuw bevel Puttershoek aan te vallen. Het 439e en
440e Squadron kwamen om 12.30 uur, met het zelfde aantal vliegtuigen als op de 16e en lieten hun 1000 ponders op de fabriek en lanceerbasis terecht komen. Nu was de aanval wel doeltreffend. Een enorme ravage werd aangericht, voornamelijk het fabrieksgebouw werd zwaar getroffen. Verder het suikermagazijn NSM waarin de auto’s en V1’s ondergebracht waren, de loods achter het NSM waarin een voltreffer een V1 geladen met springstoffen deed ontploffen. Het pulpmagazijn PSM waarin munitie was opgeslagen werd getroffen en de twee woningen waar het bedieningspersoneel van de lanceerbasis gehuisvest waren.
De startbaan stond voor zover zichtbaar nog overeind. Door de ontploffing van de V1 in de loods op het “weitje”werden de huizen van de achterste rij van het Zand geheel vernield en van de voorste rij de daken een halve meter opzij geschoven en ontzet en daardoor onbewoonbaar. Onder de burgerbevolking zijn wonderlijk genoeg geen slachtoffers gevallen en over de Duitse slachtoffers is weinig bekend. Nadien hebben er geen lanceringen meer plaatsgevonden en hebben de Duitsers vermoedelijk de basis ontmanteld en zijn op 11 maart 1945 vertrokken. De huizen op het Zand werden weer vrijgegeven, maar de achterste rij was onbewoonbaar geworden. De voorste rij huizen werden door de bewoners weer zo goed mogelijk bewoonbaar gemaakt. De Duitsers kwamen echter na een week weer terug en toen moesten de mensen hun huizen weer verlaten. Op 5 mei 1945 wordt de capitulatie getekend en op 10 mei vertrekken de Duitsers uit Puttershoek. De fabriek werd korte tijd door de Engelsen bezet, maar kon al snel weer betreden worden. De directie verkeerde in wanhoop toen zij de aangebrachte ravage zagen. Het was dan ook volkomen uitgesloten dat Puttershoek in 1945 een campagne zou kunnen hebben. De fabriek kon, na meer dan een jaar van reparaties, juist voor de campagne in 1946 worden voltooid. Dat de campagne in dat jaar op 5 oktober 1946 na een kommervolle en bewogen tijd kon doorgaan, is het – dankbaar – resultaat ge¬weest van de uiterste inspanning van de toenmalige directeur, de heer Van der Made, en diens medewerkers. Op de voorgrond ziet met de resten van de koeienstal van direkteur Van der Made, op de achtergrond ziet men de zwaar beschadigde woningen van “Het Zand”. Alle ruiten waren stuk en de daken waren ernstig ontzet.
Bron (en met dank aan) : Werkgroep Historie Suikerfabriek Puttershoek
Foto’s ‘Schade aan de suikerfabriek’ – 1945
Een luchtfoto van net na het bombardement, foto’s van de schade aan de suikergabriek en de omgeving.
De lanceerbaan staat op de luchtfoto, maar niet in die witte cirkel. Ik heb de foto zelf gevonden in de jaren ’90 bij de topografische dienst in Emmen, tijdens een bezoek voor Stichting Oudheidkundig Bodemonderzoek Hoeksche Waard. Ik vond de lanceerbaan doordat de schaduw van de stellage te zien is. Hij staat links naast het fabrieksgebouw, iets schuin boven die witte cirkel, net voor de twee kleinere gebouwtjes en voor een leiding. Net zoals trouwens in het verhaal beschreven staat. Op YouTube is een BBC documentaire te vinden waar de hele opstelling met een computersimulatie is nagemaakt. Over de omgekomen Duitsers moet nog wel iets te vinden zijn in het archief in Berlijn, mogelijk zijn ze begraven op het terrein. Als de Britten er nog even gezeten hebben, zijn daarover ook in de Britse Archieven gegevens te vinden. Verder hebben de Amerikanen een enorm archief over de oorlog, inclusief al het Duitse archiefmateriaal wat ze maar in handen konden krijgen. De originelen zijn later teruggegeven aan het Duitse Bundesarchiv. Nederland heeft ‘zijn’ geallieerde luchtfoto’s ook zelf, deels bij de Topografische Dienst in Emmen en deels bij de landbouwuniversiteit in Wageningen. Een nog weinig gebruikte bron zijn Duitse luchtfoto’s van voor 10 mei 1940 van Nederland.
Die animatie staat ook op deze site Arnold: https://wo2-hoekschewaard.nl/puttershoek/1944-1945-v1-installatie-in-puttershoek/