Onderstaand artikel is toegestuurd als reactie op het artikel ‘Tranen in het Vuile Gat’, gepubliceerd in de krant Hoeksche Waard Exclusief in juli 2018. U kunt dat artikel hier lezen en downloaden: Scheepsramp 1945 (I) – Tranen in het Vuile Gat
Verhaal van een overlevende (Machiel Hoogendijk)
(door Johan Wisse)
Mijn zwager (Jan Pols, echtgenoot van Hermijntje Hoogendijk) had een vracht aangenomen in de Haarlemmermeer van de familie Van der Bout. Die waren in de oorlog geëvacueerd vanuit Zonnemaire en in de Haarlemmermeer terecht gekomen, maar die mensen wilden na de oorlog weer terug naar huis. Maar mijn zwager, Jan Pols vaarde in die tijd voor de Vebema. Hij had een vracht aardappels naar de Haarlemmermeer gebracht en hij kon toen wel terugvaren, maar hij had geen brandstof. Hij moest dus heen een vracht hebben, maar ook terug. Anders kon hij geen brandstof krijgen. Hij kreeg, omdat hij de vracht terug aan kon melden, brandstof om naar Zonnemaire te gaan.
Er waren ook koeien aan boord. Dat was de reden dat ik meegevaren ben. Mijn zwager wist niet of er een behoorlijke loswal was. Dan zouden de koeien met de giek over de muur gezet moeten worden. En daar zag hij tegenop. Toen zei hij tegen mij. Zaterdagmiddag was hij. Zou jij mee willen varen? Ik antwoordde: nou dat wil ik wel. Maar hij zei: er is mijnengevaar. Ik zei nou dat zul je dan wel merken, onverschillig als ik was. Maar hij ging ook van de veronderstelling uit dat je de mijnen zag drijven. Maar dat was niet het geval. Het was een magnetische mijn. Wij wisten ook niet veel van die oorlogshandelingen af. We hadden wel die explosies gehoord en veel bombardementen meegemaakt. Maar wat er nou precies voor oorlogstuig gebruikt werd wisten wij niet. Cor (mijn broer) was toentertijd als onderduiker en knecht aan boord. Hij wilde niet naar Duitsland. Cor en ik zijn dus meegevaren als hulp. Chiel was op dat moment net terug van drie jaren dwangarbeid in Duitsland (Hamburg).
Wij zijn vanaf hier op maandagmorgen om zes uur vertrokken van Schiemond, ingang van de Koushaven toentertijd. We zijn naar beneden gegaan, de Oude Maas opgegaan en zo zijn we terechtgekomen in Middelharnis. Dat moet door het Voorns Kanaal geweest zijn, bij mijn weten. We zijn overgestoken naar Middelharnis. Daar waren we tegen vieren in de middag. En toen zei Jan, ik ga ‘m hier vastmaken en hier informeren bij Rijkswaterstaat of er nog mijnengevaar is. En ik ga naar het distributiekantoor om een levensmiddelenkaart om te ruilen voor één van Zeeland Die waren maar plaatselijk geldig. Dus toen is hij aan de wal geweest. ‘t Was prachtig mooi weer. Rond 16.30 uur kwam hij terug. Hij was achteraf, zag ik nogal erg timide. Hij zei: Zullen we dan maar gaan Chiel?’ Ik zeg ‘Ja joh, ik kom wel mee, we zijn op pad en we moeten nu verder.’
Het was prachtig mooi weer. We zaten volop op dek. De vrouwen zaten op de luiken te breien. De luiken lagen er op, maar wel een beetje open. Ik was 24 jaar. Ik wist wel zo’n beetje wat er aan de hand was. Op water had ik echter weinig ervaring. Ik zei: ‘varen maar.’ Maar Jan zei: ja, maar we hebben de stroom tegen in ‘t Vuile Gat.’ Ik zei: ‘dan moeten we wat langzamer varen, er zit ook niets anders op.’ Dat is mogelijk één van de oorzaken geweest dat we zo langzaam over die mijn zijn gevaren. Toen zijn we op pad gegaan om 16.30 uur. Er zwaaiden nog enige mensen op het eiland Tiengemeten. Die stonden met grote ogen te kijken: daar gaat nog een schip doorheen door dat Vuile Gat. Maar mijn zwager had gehoord dat er geveegd was, mijnen geveegd, dus het was toegestaan om daar door te varen.
We waren even naar het vooronder gegaan om wat sigaretten te halen. Toen zei Jan tegen mij: ‘Jongens, voorop hoor, daar is de wacht!’ Dat zei Jan nog. De oudere familie Akkerdaas had plaatsgenomen achterop het roefje met de rug tegen de stuurhut. Ze zaten heerlijk in het zonnetje We zaten allemaal te genieten van het mooie weer. Toen voeren we langs de boerderij van schilder Vos, zo heette die man. Die woonde op het eiland Tiengemeten. Zijn vrouw stond naar ons te zwaaien. Te zwaaien als groet, niet als waarschuwing. Chiel en Cor zaten voorop om uit te kijken naar mijnen. Toen zijn we rechtdoor gevaren en toen zijn we recht voor Zuid-Beijerland aangekomen en daar gingen we de lucht in.
Het enige wat ik dacht toen ik boven water kwam was een mijn. Ik zie mijn broer Cor en zeg tegen hem: ‘Pak een stuk hout jongen, we moeten naar de kant.’ Hij was al drie keer onder geweest. Hij was min of meer de kluts kwijt. Pak een stuk hout. Daar hoor ik een vrouw aan de andere kant van het schip (het schip lag met z’n kiel naar boven). Ongeveer anderhalve meter van de voorsteven en zo naar beneden, dat stak boven water uit. Schip onderste boven helemaal, mast naar beneden, als die er dan op zat. Zo lag die in het water; anderhalve meter van de kiel van de voorsteven. De mijn was, bleek achteraf, achter op de machinekamer gekomen. Hij heeft hem achter geraakt. Dat hebben we naderhand kunnen constateren.
ik hoorde nog een vrouw. Dat was de dochter van de familie Akkerdaas, wiens kind beneden in het vooronder lag. Ik zeg: ‘Neem een stuk hout.’ Dat heb ik al, ze had al het luik. Ik zei: `houd vast wat je hebt.’ De stroom ging weer terug en ging weer terug naar de boerderij van De Vos toe. De vrouw had die klap gehoord en was naar buiten gerend. Ze ziet die vrouw eraan komen met het luik en zij duikt in het water en heeft die mevrouw Akkerdaas gered. Dus Cor en Chiel en mevrouw Akkerdaas. Dat waren de enige drie overlevenden. En ook nog een hond. Wij kwamen aan en stonden daar in het riet
Maar door die explosie kwamen er ook enkele arbeiders van het eiland erop af. Die hebben zich over ons ontfermd en we zijn meegegaan naar het punt van het eiland, Troost heetten die mensen geloof ik. En daar heb ik een sigaretje gekregen en ben wat op adem gekomen. Toen hebben zij een mand gehesen, konden ze zien dat er een veerman naar de overkant moest. Het veer voer toen van Zuid-Beijerland naar Tiengemeten en zo naar Willemstad. En het sein was een paal met een mand omhoog, dan moest het veer komen. Zodoende zijn wij met het veerbootje weer naar de andere kant gevaren, onder biddend opzien. Toen zijn we gekomen bij de heer Evertse. Die veerman durfde wel te varen. Die vaarde dagelijks. Die wist dat het kon. Maar die ging natuurlijk ook niet zo diep; licht bootje. Bij de heer Evertse zijn we aan land gekomen en op verhaal kunnen komen. We konden niet naar huis. Er was geen vervoer. Toen heeft de heer Evertse contact gezocht met de Binnenlandse Strijdkrachten. Maandagmiddag is het ongeluk gebeurd, woensdagmiddag zei hij gaat er een auto naar Rotterdam van de Binnenlandse Strijdkrachten. Ik zei: ‘dat wachten we dan maar af’. Daar zijn we mee naar huis gegaan. Daar wisten ze nergens van. Ik moest het vertellen. Er was haast nog geen telefoon. Ik had al heel wat meegemaakt in Hamburg en ik dacht het dringt toch niet tot die mensen door.
Dus ik kom thuis en m’n zus Riet kijkt uit het raam en ziet ons aankomen en zegt tegen mijn moeder: daar komen Cor en Chiel aan. ‘0’ zegt mijn moeder: ‘Dat is fout! ‘ Dus ik kom naar boven. Ze zegt: Mijntje weg?? “Ja ‘ zeg ik, ‘ze zijn allemaal weg’. Dat was natuurlijk paniek en ach en wee. Ze waren allemaal weg. Toen ben ik thuis gebleven. Ik had met die veerman Troost afgesproken: als er wat bijzonders is bel dan naar het telefoonnummer van de fietsenmaker. Al heel gauw kreeg ik bericht dat er iemand aangespoeld was. Dat was Jan. Heel kort daarna zijn er nog meer aangespoeld. Zeven personen zijn niet aangespoeld. Chiel heeft zelf het lichaam van zijn zwager Jan Pols gekist en helpen begraven. Twee jaar later was hij er ook bij toen het schip gelicht werd. Veerman Troost had hem gebeld dat de bok inmiddels was gekomen, dus Chiel ging er als een haas heen samen met zijn broers Hans en Cor. De schuit bleek net achter de mast te zijn geknakt. Nadat het wrak op een zandplaat was geplaatst op de kop van Tiengemeten konden ze op zoek naar hun geliefde zus. Zij kon makkelijk worden geïdentificeerd aan de hand van de littekens van een operatie aan haar hoofd. De kinderen werden in één kistje gelegd.
Bijna twee jaar na het ongeluk werd Hermijntje Pol -Hoogendijk, samen met haar drie kinderen, bijgezet in het graf van haar man. In goed overleg met de familie Pols zijn de overige twee plaatsen in dit familiegraf uiteindelijk beschikbaar gekomen voor de bijzetting van de stoffelijke resten van Hermijntje’s ouders. Op onderstaande foto de drie kinderen Pols met hun neefjes Cees (links) en Teun (achteraan). (Collectie C. Pols)
Toen Hans Hoogendijk vervolgens verder zocht vond hij in de kuil van het schip een opgerolde matras met daarin een kist. Daarin zat volgens Chiel zilvergeld en gouden snuisterijen ter waarde van 85.000 gulden van de familie v/d Bout. De gewaarschuwde politieman schijnt deze kist in beslag genomen te hebben als onderpand voor nog niet-betaalde rekeningen van de familie van der Bout. Hoe dat precies zat kon Chiel zich niet meer herinneren, maar hij wilde zelf in ieder geval niets met de kist te maken hebben.
Chiel vertelde in het interview dat hij slechts één officieel document (een rapport van de Marechaussee) bezat waaruit blijkt hoe het schip van zijn zwager en schoonzuster ten onder was gegaan. Inmiddels heb ik uit de collectie van het Nationaal Archief nog wat meer documenten boven water weten te toveren. Johan Wisse vond na lang zoeken de verloren gewaande geluidsopname terug waarop Chiel omstreeks het jaar 2000 zijn verhaal vertelde. Daaruit bleek ook hoe de familie met het verlies van dit gezin was omgegaan. Chiel: “Zalig zijn de doden die in den Heere sterven, van nu aan. Ik heb er geen traan om hoeven en kunnen laten. Jaren naderhand, toen kwam het allemaal weer terug. Kijk dat is een ander troostboek als dat de psychiater kan brengen. Dat geloof hebben ze beleden. En ze zijn niet beschaamd geworden. Ze zijn gewoon thuisgehaald, gauwer dan wij hadden gedacht”.
Chiel’s jongste dochter Anne-Margriet sprong bij wijze van spreken een gat in de lucht toen zij hoorde van de geluidsopname. Nadat ik haar het betreffende bestand had gestuurd kwam al snel de reactie: “Geweldig mooi zeg; allebei m’n ouders te horen. Ik ben sprakeloos”. Kijk, daar doe ik het voor!
De familie Pols-Hoogendijk had in de oorlog noodgedwongen moeten varen ten behoeve van de voedselvoorziening. Ondanks de gevaren van beschietingen (uit de lucht) hadden ze de oorlog overleefd. Des te wranger is het feit dat het hele gezin na afloop van de oorlog alsnog omkwam als gevolg van de oorlog.
Cornelis Pols schreef bij het verschijnen van de concept-tekst van dit hoofdstuk: “Hallo Cees; Allereerst een geweldig compliment voor het uitzoeken en het opstellen van de stamboom van de Hoogendijk familie. Er zullen er weinigen zijn die zo uitgebreid en gedetailleerd zijn als deze. Petje af hoor. Wat je schrijft in je mail zo heb ik het ook altijd horen vertellen. Misschien nog een kleine aanvulling. Het was voor mijn ouders een erg moeilijke tijd. Het was namelijk een broer van mijn vader en een zus van mijn moeder en ze trokken erg veel met elkaar op. Mijn vader is samen met Oom Chiel Hoogendijk de gevonden lichamen wezen identificeren.”
Hoogendijk – Polderbewoners
Bovenstaand verhaal is gepubliceerd in het familieboek Hoogendijk – Polderbewoners. De scans van de betreffende pagina’s staan hier onder.
Ben in het bezit van het procesverbaal en andere gegevens betreffende deze scheepsramp in het Vuile Gat. Vijf slachtoffers zijn eerst in Zuid Beijerland begraven en later overgebracht naar Zonnemaire en Kerkwerve.
Het procesverbaal en andere gegevens zijn in mijn bezit. Vijf slachtoffers zijn in Zuid Beijerland begraven geweest en later overgebracht naar Zonnemaire en Kerkwerve.
Beste Arie, ik ben de auteur van bovenstaand boek. Zou ik van dat procesverbaal en de andere gegevens een scan mogen hebben?