Onderstaand artikel is gepubliceerd in de krant Hoeksche Waard Exclusief in juli 2018. U kunt het artikel hier downloaden: HW-Exclusief-TraneninhetVuileGat-juli2018
Naar aanleiding van dit artikel is er een reactie gekomen m.b.t. de schippersfamilie Pols. Het artikel daaromtrent kunt u hier lezen: Scheepsramp 1945 (II) – Verhaal van een overlevende
Tranen in het Vuile Gat
,,Wat een diep verdriet.” Met deze woorden sloot burgemeester Servaas Stoop van Korendijk het verhaal af. In zijn toespraak tijdens de dodenherdenking 2017 in Korendijk haalde hij een ernstig naoorlogs incident in zijn gemeente uit de vergetelheid. Vierenveertig dagen na de bevrijding van Nederland verloor de Zeeuwse moeder Nel van den Bout-van der Wekken alles wat haar lief was. In het Vuile Gat, het water tussen Zuid-Beijerland/Nieuwendijk en het eiland Tiengemeten.
Naar huis, maar wel ‘op eigen risico’
Eindelijk naar huis. In de vroege morgen van 18 juni 1945 zet schipper Jan Pols met zijn motorschip ‘Verandering’ koers richting Zonnemaire. Met deze laatste etappe vanuit de Leuvehaven in Rotterdam komt voor zijn passagiers, veertien leden van de families Van den Bout en Van der Wekken, een einde aan een reeks van gedwongen verhuizingen. De vervoersopdracht voor het jonge Noord-Hollandse schippersgezin Pols (met drie tussen 1942 en 1944 geboren kinderen) voelt als een geschenk, direct na de oorlog zijn de mogelijkheden om in levensonderhoud te voorzien beperkt. Maar de reis is niet zonder gevaar, zo weet Jan. Miljoenen mijnen in duizenden mijnenvelden moeten nog worden geruimd, diverse waterwegen worden als gevaarlijk geclassificeerd. Zijn zorgen deelt hij met zijn vrouw Hermijntje en de twee ingehuurde knechten, zijn zwagers Machiel en Cornelis. Bij instanties in Hellevoetsluis en Middelharnis wordt informatie ingewonnen en de reis aangekondigd. De route wordt toegestaan, maar wel ‘op eigen risico’. De opwinding bij vertrek is groot, de huisraad van de Zeeuwen wordt vergezeld door vijf koeien, twee paarden, een veulen, zeventien kippen en een hond.
Inundatie – evacuatie – bevrijding
In maart 1944 werd Schouwen-Duiveland, net als delen van de Hoeksche Waard, onder water gezet door de bezetter. Dit om een eventuele invasie te bemoeilijken. De volksverhuizing bracht Nel van der Wekken met haar echtgenoot Frans van den Bout onder meer naar het dorpje Slootdorp, in de Wieringermeer. In de Noord-Hollandse polder aan de Klieverweg woonde en boerde sinds 1939 Cor, de oudste broer van Frans. Daarheen uitgeweken omdat voor alle broers uit het nest niet voldoende plek was in Zeeland; de lage pacht en het vooruitzicht van een mooie nieuwe polder deden de rest. Op dit evacuatieadres kwamen Nel en Frans aan met hun tweejarige zoontje Rientje. Vergezeld door Antonius en Grietje (de ouders van Nel), Geertje (een zus van Frans) met echtgenote Jacob Akkerdaas en hun dochters Janny (6 jaar) en Corry (1 jaar), Leendert (een broer van Frans) met echtgenote Wilhelmina Viergever en hun kind Rientje (7 jaar). Het geëvacueerde gezelschap van 14 personen bestond verder nog uit twee ongehuwde broers van Frans (Adriaan en Jan) en zijn ongehuwde zus Krijn. In eerste instantie vonden de families onderdak in Terbregge. Geregeld door een zus van Frans, in de stad werkzaam als verpleegster. De veilige maar saaie omgeving werd graag ingeruild toen in juli 1944 vanuit Noord-Holland het verzoek kwam om te helpen bij de oogst. Het verblijf daar werd door de agrarische families als prettig en nuttig ervaren. De afgesproken termijn van zes weken werd ruim overschreden, vanaf september viel het treinvervoer stil en een strenge winter volgde. In april 1945 volgde weer een onheilstijding, vanwege het opblazen van de Wieringermeerdijk door het terugtrekkende Duitse leger moest weer voor het water worden gevlucht. Op het laatste evacuatieadres, in een afgelegen bollenschuur in Nieuwe Niedorp, kwam pas een dag na de bevrijding het goede nieuws aan. Enkele mannen uit het gezin vertrokken meteen naar Zeeland, om te kijken hoe hun bezit uit de inundatie was gekomen. De overige gezinsleden moesten wachten op nieuws en werden getroffen door een uitbraak van dysenterie, een ziekte die de Duitse soldaten hadden meegebracht.
De jankende hond
Wanneer de mannen na enkele weken terugkomen zijn ze resoluut: ‘Inpakken en wegwezen’. Op donderdag 14 juni wordt ingescheept op het schip van de familie Pols, een dag later wordt aangemeerd in Rotterdam. In Terbregge wordt de huisraad opgehaald, ook de daar nog verblijvende ouders van Nel besluiten om meteen mee naar huis te varen. Op maandag 18 juni is het prachtig weer. Vroeg varen, dan zijn we in de avond thuis. Zo is de gedachte. Tot aan het eiland Tiengemeten verloopt de reis voorspoedig. Daar liggen schepen voor anker en er wordt druk gediscussieerd. De mijnen zijn hier nog niet geveegd, alleen op eigen risico wordt een doortocht toegestaan. Nadat enkele waaghalzen het ‘voorbeeld‘ hebben gegeven vindt overleg plaats. Hier nog dagen blijven wachten is geen optie, de heimwee is sterker dan de angst. De kinderen worden te bed gelegd, de zonnebadende volwassenen op het dek weten dat ze bijna thuis zijn. Plotseling doorbreekt het gejank van de hond de serene stilte. Aan de Nieuwendijk worden Klaas Beijer en Henk Jongkoen opgeschrikt door een luide explosie, het is omstreeks vijf uur in de middag. Ze zien hoe een schip in de hoogte wordt geslingerd en daarna in het water verdwijnt. Ze springen in een roeiboot om hulp te verlenen, ter plaatse aangekomen is geen levend wezen meer te bekennen.
Tranen
Op het moment van de ontploffing van de mijn bevinden zich drie personen aan de voorkant van het schip. Ze worden omhoog geslingerd en zakken daarna diep in het water. De twee knechten Machiel en Cornelis komen boven en zien ook een vrouw. Vanwege de stroming kunnen ze haar niet bereiken. Ze roepen haar toe om zich vast te klampen aan wrakhout. De vrouw is Nel van den Bout-van der Wekken. In haar proces-verbaal, opgetekend door wachtmeester Evertse en marechaussee Van Belois, wordt haar relaas vastgelegd. Ze ziet de hond en de twee broers richting het eiland zwemmen. Vastgeklampt aan een luik en komt in het riet terecht. Schilleman de Vos en echtgenote, bewoners van Tiengemeten, trekken haar uit het riet en nemen haar mee naar hun boerderij. Nel wordt geplaatst op een bed in het midden van de kamer. Haar instructies zijn ijzig kalm. Neem contact op met het ziekenhuis Eudokia in Rotterdam; daar werkt mijn schoonzus. Wanneer gevonden spullen worden binnen gebracht, waaronder de in Nieuwe Niedorp gemaakte pasfoto’s van haar zoontje Rientje, rollen de tranen voor het eerst over haar wangen. Haar man. Haar zoontje. Haar ouders. Haar veertien familieleden komen nooit meer thuis.
In Memoriam, 17 juni 1945
Frans van den Bout (24 april 1914)
Marinus Antonius van den Bout (20 september 1942)
Antonis van der Wekken (7 april 1877)
Grietje van der Wekken – de Vlieger (3 april 1876)
Leendert Cornelis van den Bout (10 juli 1907)
Wilhelmina Van den Bout – Viergever (17 maart 1913)
Marinus van den Bout (18 februari 1938)
Geertje Akkerdaas – van den Bout (14 juli 1911)
Jacob Adrianus Akkerdaas (25 mei 1908)
Cornelia Saartje Akkerdaas (17 september 1943)
Jannetje Cornelia Akkerdaas (3 april 1939)
Kriena Geertje van den Bout (14 juni 1910)
Adriaan van den Bout (2 oktober 1912)
Jan Adriaan van den Bout (7 november 1915)
Het schippersgezin:
Jan Pols (15 december 1904)
Hermijntje Hoogendijk (29 oktober 1914)
Maria Pols (circa 1944)
Cornelis Pols (circa 1943)
Marrigje Pols (circa 1942)
Klaaswaalse roots
Het gezin Van den Bout vertrok in 1917 uit Klaaswaal. Marinus van den Bout en Jannetje Ganzeman verkochten hun hoeve (Voorstraat 9 in het ‘Westmaas Nieuwland’) en vestigden zich in Zonnemaire. Van hun vijf zoons en vier dochters kwamen er zes om het leven op 17 juni 1945: Frans, Leendert Cornelis, Geertje, Kriena, Adriaan en Jan Adriaan.
Boerderij Klaaswaal
Het Parool, 23 juni 1945
Begraafplaats Kerkwerve: ‘Hier rusten mijn geliefde man zoontje en ouders’ (8 mei 2018)
Familiegraf Zonnemaire (8 mei 2018)