Knipsel ‘Toen de oorlog begon – deel 1 (inleiding)’ – AD Rotterdams Dagblad, editie Hoeksche Waard, 7 februari 2015
In 1939 zijn de voorbodes er al. Maar als het oorlogsgeweld in mei 1940 losbarst, is dat voor veel mannen in de Hoeksche Waard hun eerste kennismaking met een strijd op leven en dood. Huis en haard wordt verlaten, om elders het land te verdedigen. Cees van ‘t Hof, een toen 32-jarige Heinenoorder, is zo iemand. ‘Toen Cornelis van ‘t Hof op den avond van Hemelvaartsdag 1940 met de laatste reisgelegenheid Heinenoord verliet, was het moeilijk te vermoeden dat we hem na zijn verlof niet meer zouden zien noch spreken,’ zo schrijft dominee Schiebaan later over hem. Ook Hendricus Baars uit Nieuw-Beijerland komt niet meer thuis. Hij overlijdt op 12 mei 1940 bij de Slag om de Afsluitdijk, waar Nederlandse militairen bij Kornwerderzand een brug opblazen om de oprukkende Wehrmacht tegen te houden. Baars wordt getroffen door rondvliegend metaal. Arie Griffioen kwam juist in de Hoeksche Waard terecht, in ‘s-Gravendeel. De dienstplichtig soldaat uit IJsselstein hoort bij het 23e regiment artillerie, „Ik stond achter een vlasschuur en zag hoe de loopgraaf door een bom in elkaar werd geperst. We keken naar de volkomen vernielde loopgraaf. Onze kameraden waren levend begraven?
Voor de meeste Hoeksche Waarders gaat het leven in die eerste oorlogsjaren gewoon zijn gangetje. Al is in ’40-’45 niets gewoon en niets zonder risico. De wereld is niet zwart-wit: zo voerde een Piershilse timmerman werkzaamheden uit voor de Duitsers, terwijl zijn echtgenote Engelandvaarders in huis verstopte. Opmerkelijk is het verhaal van Jacob Oprel. Bij de inkwartiering had de toen 17-jarige ambtenaar op het gemeentehuis van Nieuw-Beijerland een bizarre rol: „Bij elk geschikt geacht huis moest ik als eerste naar binnen en als eerste de trap op. Ze waren als de dood voor boobytraps.” Wie het over de bezetting heeft, heeft het over dwangarbeid, verzet, landverraad. Zo keren de Goudswaardse boezemvrienden Cor Groenenberg en Lau Andeweg niet meer samen naar huis, na hun dwangarbeid in de Maschinenfabrik Esslingen. Het nieuws komt hard aan bij het thuisfront: „Moeder viel meteen flauw. De zondag daarop heeft ze de hele dag gehuild, met een foto van Lau in haar handen. Binnen een week was ze helemaal grijs,” weet Teuntje Andeweg, de toen 13-jarige zus van Lau.
Beter doen het in de overlevering verhalen over het verzet. Over Johannes (Jo) Kolf bijvoorbeeld, uit Westmaas. ‘Jodocus, denk er goed om! Cel nummer 10. Bakker. Moet het eerst vrij…’ De zinnen worden uitgesproken in ‘De overval’, een speelfilm uit 1962. Jodocus was de verzetsnaam van Kolf. Een stichting in Klaaswaal houdt zijn herinnering levend, in Leeuwarden is een plein naar hem vernoemd. Als het gaat om feiten en verzinsels, is de bijna 80-jarige Cor in ‘t Veld een expert. Dertig jaar deed hij onderzoek naar het verzet in Strijen. „Ik besloot de betrokkenen zelf te interviewen. Uiteindelijk heb ik 45 personen gesproken. Daarna was liet niet moeilijk om feiten van fictie te scheiden.” Zijn boek verschijnt binnenkort.
Een meer beladen onderwerp is landverraad. In het `Hoekschewaardje’ werd na de oorlog uitgebreid verslag gedaan van de tribunaalzittingen. Er werden forse straffen uitgedeeld, vooral vlak na mei 1945. Landverraders wrongen zich in allerlei bochten voor het gerecht. Het meest opvallende excuus? „Ik wist niet dat het oorlog was;’ beweerde een Klaaswaalse landarbeider. Hoe langer de oorlog duurt, hoe meer de Hoeksehe Waard ervan ervaart. Zo lijkt, het alsof op 27 januari 1945 om 23.18 uur de wereld vergaat, Een onvoorstelbare herrie van motorgeronk schudt slapend Puttershoek wakker. Pas bij dag is waarneembaar wat er is gebeurd.
Een projectielvormige romp wordt afgeschoten. Voorzien van een soort naar achter gerichte kachelpijp, van waaruit een vuurstraal ontsnapt. Het blijken raketten te zijn, door Duitse propaganda gedoopt tot Vergeltungswaffen Eins, die op de haven van Antwerpen worden afgevuurd. Over drie maanden is het 75 jaar na het begin van de oorlog en 70 jaar na het einde. Maar niet voor iedereen is het voorbij. Dat de gevolgen van de oorlog nog altijd doordenderen, ervaart het Rode Kruis. In Den Haag zit hun oorlogsarchief over verdwenen personen. Een medewerker weet wat gebeurt als het AD daarover zal schrijven: ,Er wordt niet vaak gepubliceerd over dit archief, maar we merken het meteen.”