Herinneringen aan de jaren 1939-1945, opgetekend door Jacob (Jaap) Oprel

Herinneringen aan de jaren 1939 – 1945, opgetekend door Jacob (Jaap) Oprel, oud-gemeentesecretaris (dit verhaal is gepubliceerd in het boekje Piershil 1940-1945).

De mobilisatie

Als 13-jarige werd ik in augustus 1939 geconfronteerd met de eerste perikelen, die een oorlog kunnen inleiden. De mobilisatie werd n.l. afgekondigd. Dinsdag, 29 augustus, was de eerste mobilisatiedag; de lichtingen 1924-1939 van land- en zeemacht werden onder de wapenen geroepen.

Ook het hoofd van de openbare lagere school, de heer J .D. Markestein, behoorde tot één van die lichtingen en ‘s morgens ging hij dan ook met vele anderen in de tram op weg naar zijn onderdeel. Ook paardenvordering kwam er aan te pas. Ik zie het nog voor me, dat de gehele dag door de boerenknechts met paarden van Goudswaard en Piershil langs kwamen om in Nieuw-Beijerland door de Hollandse militairen te worden gekeurd en bij goedkeuring gevorderd. De tweede wereldoorlog begon met de kolossale inval van Hitlers Wehrmacht in Polen. Dat gebeurde op 1 september 1939. Bombardementen, grote inzet van tanks: dat alles spande samen tegen het gebrekkig bewapende Poolse leger. Polen werd daarmee het eerste slachtoffer van Hitlers-Blitzkrieg. 3 september verklaarden Engeland en Frankrijk zich in staat van oorlog met Duitsland. Er werd in de herfst en winter van 1939/1940 weinig gemerkt van de mobilisatie. Natuurlijk misten veel vrouwen hun man, de ouders hun zoon en de meisjes hun verloofde, maar bijzondere dingen gebeurden er niet. Op beperkte schaal was er distributie van levensmiddelen, o.a. van suiker. Via weekbladen werden we op de hoogte gehouden van wat “onze jongens/mannen” deden, zoals kazematten en loopgraven maken, paraat zijn bij de kust en de grens enz. Ik schrijf weekbladen, omdat we toen nog geen t.v. hadden, die ons nu levende beelden zou kunnen tonen. Het eerst merkbare van de mobilisatie in eigen omgeving, kwam door de komst van een flinke groep Hollandse soldaten uit Utrecht, en wel op zondag 22 en maandag 23 april 1940 van de 13e compagnie Pioniers van het 1e regiment Genietroepen. Aanvankelijk werden ze grotendeels ingekwartierd bij de inwoners. Bij ons thuis kwam er een jongen uit Rotterdam en één uit Kampen. Een aantal vond onderdak in de lege boerderij van de fam. Quartel aan de Voorstraat (deze familie was enige tijd daarvoor geëmigreerd naar Argentinië). Ook de openbare school werd voor dit doel gevorderd. Eveneens de Gereformeerde kerk (nu garage van M. Bokhout). De jeugd vond het leuk, dat er zoveel militairen waren. Dit ondanks het feit, dat de dreigende oorlogsomstandigheden er de oorzaak van waren, dat in Piershil soldaten gelegerd werden. Maar wie dacht er toen aan; dat ook Nederland bij het oorlogsgebeuren betrokken zou worden. Via de haven van Nieuw-Beijerland werden grote hoeveelheden hout aangevoerd, waarvan de militairen o.a. aan de binnenkant van de Nieuwendijk kleine versterkingen (lichte mitrailleursnesten) bouwden. Dit met het oog op de verdediging van het Hollands Diep (Vuile Gat).


Op vrijdag 3 mei 1940 vond een verduisteringsoefening plaats in Piershil.

3mei1940-verduisteringsoefening-piershil-anp


Nederland in oorlog met Duitsland
Nog van niets bewust ging Piershil ‘s avonds 9 mei 1940 ter ruste. De andere morgen werden de Piershillenaren gewekt door een ongewoon geluid. Veel vliegtuiggeronk, schieten. Niet vermoedend dat Nederland door de Duitsers werd aangevallen, dachten wij thuis dat het misschien een afgedwaald Engels of Duits vliegtuig was. Maar al gauw vervloog die gedachte. Een G 1, een jachtvliegtuig met 2 staartliggers, een Fokker-product, voerde een gevecht met een Duits vliegtuig. Met een snelheid van 450 km. per uur (een hoge snelheid voor die tijd) achtervolgde de G 1 zijn prooi. De G1’s waren erg wendbaar, dat had ik wel gezien als ik ging kijken op het Oud-Beijerlandse havenhoofd, waar boven de Beer (waar nu het Rotterdamse Waterleiding Bedrijf is gevestigd), werd geoefend. De Duitser moest het onderspit delven, maakte een noodlanding in de polder van Goudswaard en de inzittenden werden door de Hollandse soldaten gevangen genomen. Inmiddels hadden de hoornblazers al vroeg reveille geblazen om de soldaten te laten aantreden op de Havenkade. Na het appèl werden de soldaten van geweer en munitie voorzien en gingen patrouille lopen: kortom in Piershil kon je proeven en zien, dat Nederland in oorlog was. Ook de radio werd die dagen druk en aandachtig beluisterd om op de hoogte te blijven van de stand van zaken. Omstreeks twaalf uur/half één vond er die eerste oorlogsdag weer een luchtgevecht plaats, ditmaal tussen een Canadees vliegtuig (Canada, een dominion van Engeland moest ook aan de oorlog deelnemen en vermoedelijk is dit vliegtuig dan ook gekomen vanaf een vliegveld in Frankrijk of in Engeland) en een Duitse Messerschmidt. Er werd flink gemitrailleerd. Een nichtje, dat bij de familie Bokhout aan de Sluisjesdijk logeerde, werd nog door haar schouder geschoten en in het militaire hospitaaltje aan de Molendijk verbonden. Al vrij gauw stortte het toestel brandend neer. Eén vliegenier kon er gewond uit gehaald worden, de andere verbrandde levend. Zijn naam was Roy Echlin, 36 jaar oud. De andere dag, 11 mei, werd hij begraven op de begraafplaats achter de kerk. Zaterdagsmiddags (11 mei) vond er weer een luchtgevecht plaats. Toen stortte een Duits vliegtuig neer bij het Pinksterhaventje, de scheiding tussen Piershil en Zuid-Beijerland. Beide vliegeniers, 21 en 23 jaar oud, kwamen om het leven en zijn nog dezelfde dag in Piershil begraven. In augustus 1940 zijn de lijken van deze mannen overgebracht naar het toen door de Duitsers aangelegde Heldengraf op de begraafplaats Crooswijk in Rotterdam. Zondag 12 en maandag 13 mei werd Piershil min of meer overspoeld door vluchtende soldaten uit het fort van Numansdorp. Waren de Hollandse soldaten over het algemeen zenuwachtig in die dagen (zij noch hun ouders of grootouders hadden oorlog aan den lijve ondervonden), op dinsdag 14 mei werd de bij ons ingekwartierde soldaat uit Rotterdam erg nerveus en angstig. Hij zag n.l. een rookwolk boven Rotterdam maar groter en groter worden. Dreigend zwart werd de lucht in het noordoosten. Het was bekend, dat in Rotterdam flink gevochten werd waarbij de Mariniers o.a. bij de verdediging van de bruggen grote staaltjes van durf en moed toonden. Hij was daarom uitermate nieuwsgierig hoe het met zijn familie zou zijn. De rook toonde echter wel aan, dat het goed mis was in de stad. En dat was ook het geval. 84 Heinkels hadden omstreeks 1 uur ‘s middags de binnenstad zwaar gebombardeerd met brisantbommen. Tengevolge hiervan gingen veel huizen in brand en die brand breidde zich meer en meer uit, omdat niet voldoende materiaal en bluswater aanwezig was. Dezelfde dag ‘s avonds werd door de legerleiding besloten tot capitulatie. Tegen een overmacht van een leger dat uitgerust was met betere en de meest moderne wapens kon het Nederlandse leger natuurlijk niet stand houden. Ook de dreiging, dat als de strijd niet ophield Utrecht en zo nodig andere steden eenzelfde lot als Rotterdam zou treffen, deed diezelfde dag de beslissing vallen om tot capitulatie over te gaan. Woensdag, 15 mei, ondertekende generaal Winkelman in de Chr. Lagere School in Rijsoord de overeenkomst hiertoe.

De bezetting (15 mei 1940 – 5 mei 1945)

Na de overgave volgde successievelijk bezetting van ons land. In Piershil bestond de aanwezigheid van de Duitsers in het bemannen van een zoeklichtstelling in een weiland in de polder Klein-Piershil. Een geweldig groot zoeklicht werd daar bediend. Met dit licht probeerden de Duitsers om ‘s nachts overvliegende Engelse of andere geallieerde vliegtuigen in de lichtbundel te krijgen. Was dit gelukt, dan begon het luchtafweergeschut, dat rondom de Nieuwe Waterweg was opgesteld, op het toestel te schieten. Een paar keer is het voorgekomen, dat dan de scherven van de uiteenspattende granaten in Piershil terechtkwamen. Van deze zoeklichtstelling ondervond de bevolking weinig hinder. In december 1943 verlieten de Duitsers de stelling. Alleen de gebouwtjes waarin ze gehuisvest waren geweest, bleven staan. “Het gaat goed, de Duitsers vertrekken al”, zo werd met elkaar besproken, maar we wisten toen niet, dat dit een voorbode was van de maatregelen die er zouden komen om het land ruim een maand daarna onder water te zetten. Eén voorval, dat verband houdt met deze stelling wil ik nog vermelden. Voor verlichting van de barakken hadden de Duitsers door een veld klavers (langs de huidige woning van Jac. van Bergeijk) een stroomkabel (220 volt) gelegd, niet gemarkeerd en ook niet extra beschermd. (Voor de stroomvoorziening van het zoeklicht maakten de Duitsers gebruik van eigen aggregaten). L. van ‘t Hof was op een ochtend bezig om met een grasmaaimachine met twee paarden ervoor de klavers te maaien. Van de kabel wist hij niets. Tijdens het maaien werd hij ineens door een stroomstoot van de zitting van de maaimachine gegooid. Zo’n machine bestond geheel uit ijzer tot de wielen toe. Hij begreep, dat hij zeker niet verder moest gaan. Hij liep daarom naar de paarden, probeerde het klosje van het gareel (waarover de leidsels lopen) los te maken, maar moest toen bemerken, dat verder gaan niet nodig was. Ineens vielen beide paarden met gestrekte (verkrampte) poten dood neer. Met de messen van de machine had van ‘t Hof niet alleen de isolatie van de kabel gesneden, maar ook had een paard met zijn hoef de stroomdraad blootgelegd. Van ‘t Hof was er wonder boven wonder goed afgekomen. Het was een voorval waarover men die dag niet uitgepraat kon komen. Dit was uiteraard maar een klein voorval in het totale oorlogsgebeuren. Via de kranten en de radioberichten en ook nog door het klandestien beluisteren van “Radio Oranje”, de engelse zender, bleven we op de hoogte van wat er zich afspeelde op het oorlogsterrein. En wat was dit niet. Bezetting van vrijwel geheel Europa, de Balkanlanden incluis. Verder de veldslagen in Noord-Afrika, waarin Rommel (Duitsland) en Montgomery (Engeland) elkaar bevochten, de inval in Rusland met het grote bloedbad rondom Stalingrad. En verder de zware verliezen, die de oorlogvoerenden elkaar toebrachten op het gebied van het tot zinken brengen van bevoorradingsschepen, oorlogsbodems, duikboten enz. De voedselvoorziening werd ook penibeler. Steeds meer kwam op de bon: levensmiddelen, textiel, schoenen, fietsbanden, enz. enz. In de loop der jaren was er een geraffineerd distributiesysteem ontstaan, dat het o.a. onmogelijk maakte om aardappelbonnen te geven aan familie in de stad. En de hoeveelheden, waarop de bonnen recht gaven, werden maar kleiner en kleiner en moeilijker verkrijgbaar. In de nachten waren veel mensen bang voor de grote zwermen vliegtuigen die overkwamen op weg naar Duitsland om de grote steden zoals Hamburg, Keulen, Stuttgart en fabrieken in het Roergebied te bombarderen. Een enkele keer is het gebeurd, dat een vliegtuig brandend neerkwam in de omgeving. Soms liet het vliegtuig dan vooraf zijn bommenlast vallen om sneller te kunnen wegkomen. Gelukkig is er in Piershil nooit een huis door een bom getroffen. De bommen zijn altijd in het open veld terechtgekomen. Naast dit alles kwam nog het ongerief, dat de vrijheid om van de Hoeksche Waard naar Rotterdam te gaan steeds meer aan banden werd gelegd. Het is een poos geweest, dat van buiten de Hoeksche Waard niemand zonder een Ausweiss het eiland mocht binnenkomen. Ook is het voorgekomen, dat Hoekschwaarders een bewijs moesten hebben om het eiland te verlaten en daarop terug te komen. Verder voerden landwachters, een semie-militaire politionele groep N.S.B.-ers en bewapend met jachtgeweren, vaak controle uit op het vervoer van levensmiddelen. Ze stonden dan bij de Barendrechtse brug of wachtten de passagiers van de tram op bij de halte in de Rosestraat van Rotterdam. Er is toen wat angst en vrees geweest voor mensen, die je landgenoten waren! In 1943 maakte ik in Oud-Beijerland mee het wegvoeren van de daar wonende Joden naar de concentratiekampen in Duitsland. Toen niet beseffend, wat voor lot hen te wachten stond, keek je er naar. Je vond het wel erg. Als schooljongen had je wel eens met die mensen te maken gehad. Je deed boodschappen voor hen, o.a. vlees bezorgen bij een klant in Piershil, dat je meegegeven werd door slager Rood. Meermalen had ik wat moeten bezorgen op het bankierskantoor van Koopman aan de Beneden Molendijk. En nu zag je hen gaan. Rood werd met zijn gezin van 4 personen in de tram gestopt om via Westerbork in Drente getransporteerd te worden naar Duitsland, waar hen de dood door gasverstikking te wachten stond. Max (Mozes) Frenkel een klasgenoot van 14 à 15 jaar, stak nog zijn hand op, toen hij in een te grote jas zijn heil zocht tussen wat beddegoed in de goederenwagon. Allemaal ellende, maar zoals reeds hiervoor genoemd, op dat moment was nog niet bekend, wat hen te wachten stond. Ze werden “als schapen ter slachtbank” geleid. Maar nu weer terugkerend naar de situatie in Piershil.

De inundatie

Begin 1944 n.l. op 15 februari kwam via een publicatie op het aanplakbord het bericht van burgemeester Hammer af (in de oorlog was er geen raad en ook geen college van b. en w.) dat de bevolking van Piershil zou moeten evacueren. De meeste bewoners en zeker de ouderen, konden het niet geloven. Uit je huis, met have en goed en waar dan heen en voor hoe lang: nou dat was nog nooit gebeurd sinds mensenheugenis. Deze kwalijk te slikken pil werd eerst nog wat verguld met het gerucht, dat alleen de polder “De Eendracht” onder water zou komen en dus alleen de bewoners van de huizen aan de westzijde van de Sluisjesdijk en Zwartsluisje zouden moeten vertrekken. Maar al gauw werd die hoop de bodem ingeslagen, toen burgemeester Hammer tijdens een bijeenkomst in de openb. school de daar aanwezigen vertelde, dat niet alleen “De Eendracht”, maar ook de polders Oud- en Klein-Piershil onder water zouden komen. Dat dus heel de bebouwde kom (de dorpskern) weg moest. Deze inundatie werd gedaan om te voorkomen, dat bij een invasie van de geallieerde legers (Engelsen, Amerikanen, Polen enz.) het niet mogelijk zou zijn om in het watergebied met tanks te opereren. Binnen een week à tien dagen moesten de huizen leeg zijn. Sommigen trokken omdat er geen werk in de evacuatiegemeente was, ver weg. Zelfs in Usquert en Uithuizen in het noordelijkste gedeelte van Groningen streken de Piershilse gezinnen neer. Anderen bleven meer in de buurt en vonden onderdak in Berkel en Rodenrijs, of nog korter bij in Nieuw- of in Oud-Beijerland. Het was in die dagen geweldig koud. Het vroor flink. Er werd dan ook bij het verhuizen op boerenwagens ontzettend veel kou geleden. Het onder water gezette Piershil werd een verboden en onbereikbaar gebied. Enerzijds door de drie tankvallen, waarvan twee in de Oudendijk en één in de Sluisjesdijk (in de omgeving van de woning van Hensen) en anderzijds door de verordening, dat voor het betreden van Piershil je in het bezit van een “Ausweiss” moest zijn, een door de Duitsers afgestempelde vergunning. Door de Duitsers werden regelmatig controles gehouden. Ook gingen ze na of de waterstand nog goed was. Het land moest maar net onder water staan. Te veel water zou de “vijand” de mogelijkheid geven om met een boot te varen. De commandant die hiervoor verantwoordelijk was werd “het waterkijkertje” genoemd. Hij had zijn kazerne in een gevorderde woning aan de Havenweg in Klaaswaal. De polder “De Aanwas” is droog gebleven. De mensen, die betrokken waren bij het land in deze polder en verder de familie Groenenberg (voor de telefoon en de post), politieman Lindhout (in de woning van de familie Bakker) en nog enkele gezinnen (o.a. de sluiswachter) mochten blijven wonen in de huizen aan de Kaai en aan de westzijde van de Molendijk. Naast de inundatie van het zuiden van de Hoeksche Waard (ook Goudswaard, Zuid-Beijerland, Numansdorp, Strijensas) werd in de loop van 1944 ook nog op een andere manier geprobeerd het eiland tot “vesting” te maken. Omstreeks Hemelvaartsdag kwam n.l. af, dat er mensen zouden worden gevorderd om bomen, die een middellijn hadden van 15 à 20 cm. af te zagen en die op bepaalde afstanden van elkaar te plaatsen in het open land. Deze palen moesten zijn, en ze waren het ook, een obstakel voor het landen van gewone en zweefvliegtuigen. Zo’n vordering bracht veel mensen in gewetensnood. Deed je het werk, dan was dit hulp aan de Duitsers, de vijand en afbreuk aan je aanstaande bevrijders. Deed je het niet, dan kon het je hoofd of gevangenschap kosten. En wat betekende dat voor vrouwen kinderen? Nog even terugkerend op het onder water zetten van het land. De boerderij van P. Oosthoek (nu Ceres Vesta van J.L. Verhoeven) die van W. Sterrenberg (nu van L.B. Bijl), die van J. van Bergeijk en de woning van G. Bijl (nu B.L. Bijl) mochten met goedvinden van de Duitsers gevrijwaard blijven van het inundatiewater. Zij legden een dijkje om het bedrijf of woning en zodoende konden ze gelukkig met het gezin in de eigen woning blijven.

De razzia in Nieuw-Beijerland

Hoewel niet direct betrekking hebbend op Piershil, vond er toch op 15 februari 1945 iets plaats, waarbij ook mensen uit ons dorp betrokken werden. In september 1944 waren burgemeester Hammer, secretaris van Warendorp van Piershil en Nieuw-Beijerland en secretaris Vermet van Goudswaard met hun personeel ondergedoken omdat ze niet wilden meewerken aan het bevel van een groep gevluchte Duitsers (waaronder veel officieren) om voor hen dekens enz. te vorderen. Nieuw-Beijerland, Piershil en Goudswaard waren dus verstoken van leiding, maar hierin werd enkele weken later voorzien door de benoeming van de heer Simonis, een N.S.B.-burgemeester van Leidschendam. Deze trad nogal brutaal en met een bepaalde machtswellust in de drie dorpen op. De ondergrondse meende hem hiervoor een pak slaag te moeten geven. En zo gebeurde ook. Enkele mannen gaven hem in de woning achter het gemeentehuis van Nieuw-Beijerland letterlijk een pak voor zijn broek. Dat kon natuurlijk de burgemeester niet over zijn kant laten gaan. Dezelfde avond nog hielden de in Nieuw-Beijerland aanwezige Duitsers, op wie de burgemeester natuurlijk altijd een beroep kon doen (één van zijn zoons behoorde n.l. tot de SS) een razzia. Huis voor huis werden mannen en jongens opgepakt en in de Herv. Kerk gestopt. De andere morgen (overdag was het moeilijk te vluchten) werd nog eens een huis-aan-huis zoeking naar mannen gehouden. Daar bleef het echter niet bij. De opgepikte mannen, 150 ongeveer in getal werden in een schip weggevoerd. Via Goeree-Overflakkee kwamen ze (waaronder enkelen van Piershil, o.a. W. Verhorst en G. Bokhout) op Schouwen-Duiveland aan. Door de Duitsers werden ze o.a. voor herstelwerkzaamheden aan gebouwen en huizen ingezet in Haamstede en omgeving. In te denken is welk een spanning er was bij de achterblijvenden n.l. of zij hun man of zoon nog ooit zouden terugzien. Gelukkig mochten de mannen allen na enkele weken al weer terugkeren. Sommigen met kapotte voeten van de lange afstanden die ze op klompen hadden moeten afleggen. Maar daarnaast erg dankbaar. dat iedereen weer in het gezin terug was. Na het wegvoeren van de mannen (men wist eerst niet waarheen) was het de ondergrondse wel duidelijk, dat deze burgemeester voor niets stond. Om erger te voorkomen werd besloten forser in te grijpen. Langs de rijksweg achter Heinenoord werd burgemeester Simonis door drie leden van de ondergrondse geëxecuteerd. Zijn lichaam werd echter al gauw gevonden. Als represaille-maatregel schoten de Duitsers op zondag, 18 februari 1945, in de ochtend 10 mannen, die in Rotterdam waren opgepakt, neer. De slachtoffers waren in de leeftijd van 19 tot 51 jaar. Ter nagedachtenis van deze mannen, waarvan één nog voor hij stierf “Moeder” riep en ook voor de anderen, die in de Hoeksche Waard vanwege hun verzet waren omgekomen, is op 20 mei 1950 een monument onthuld. De 5 bomen aan weerszijden van het monument duiden op de 10 mannen, die daar het leven lieten.

De hongerwinter 1944/1945

In deze winter begon in de steden de honger haar intree te doen. Veel Rotterdammers kwamen op een clandestiene manier in de Hoeksche Waard om te proberen wat eten te bemachtigen. Ik kan me nog herinneren hoe op ons evacuatie adres een Rotterdammer zich uitgehongerd tegoed deed aan de enkele overgeschoten aardappelen van onze warme maaltijd. We hadden ook niet zo’n goed voorziene dis, maar het was toch een stuk beter dan in de stad. Wat aten we dan? ‘s Morgens één of twee boterhammen met daarop een Mebo (Meer Boter) papje als boter/margarine en als beleg bietenstroop (uit suikerbietenpulp gekookte – dunne – stroop) ‘s Middags aardappelen met groenten (die waren gelukkig minder schaars) en jus met daarop drijvend enkele druppels koolzaadolie (de druppels zo groot als een gulden). ‘s Avonds bakte moeder wel eens een boterham in koolzaadolie. Dan daarop weer bietenstroop. Toen vond je het heerlijk (honger maakt rauwe bonen zoet), maar zouden we het nu nog lusten? Omstreeks april bemerkten we, dat toch wel spoedig het eind aan de oorlog kon worden verwacht. De gedragingen van de Duitsers wezen er op. In die tijd cirkelden ook geallieerde bommenwerpers laag over de streek om in Rotterdam voedsel neer te werpen. Soms kwam er ook in deze streek een pakje neer.

De bevrijding (4/5 mei 1945)

Vrijdag, 4 mei, ‘s avonds werd in het dorp gefluisterd dat via een ondergedoken radio was opgevangen, dat morgen, 5 mei, de capitulatie van de Duitsers in Nederland een feit zou zijn. Groepjes mensen bespraken het al of niet juist zijn van het bericht. Later op de avond werd het gerucht zo hardnekkig, dat het wel waar moest zijn. De andere dag, zaterdag 5 mei, een dag met stralend zonnig weer, durfde ieder openlijk te tonen, dat de capitulatie van de Duitsers waar was. Iedereen straalde; men danste, de schoolkinderen hielden spontaan een optocht, ontmoetingen met ondergedoken familieleden vonden plaats. Maar ook was er spanning. Ik kan me nog herinneren, dat sommige mensen aan me vroegen (ja, de eerste dag al) of de secretarie al wat wist over hun zoon, die voor de arbeidsinzet in een fabriek in Duitsland werkte. Dat was natuurlijk nog niet mogelijk, maar de vraag sprak boekdelen. Al gauw kwamen de Canadezen de Hoeksche Waard binnen. Hun aanwezigheid was het bewijs, dat de jaren van angst, verschrikking, honger en andere ellende, voorbij was. NEDERLAND WAS WEER VRIJ….. en ieder vond weer moed en had het voornemen om zich schouder aan schouder in te zetten voor de wederopbouw van ons land.

Evenwel was er in twee gezinnen geen reden tot grote vreugde. De familie C. Berkhout had in oktober 1944 man en vader verloren. De heer Berkhout reed n.l. met een boerenwagen door de Oosthoek toen een geallieerd vliegtuig het span mitrailleerde. De heer Berkhout overleefde deze aanval niet. En verder had de familie J. van der Hoeven uit de Voorstraat het verlies van hun zoon Piet te dragen. Deze jongen, 20 jaar oud, had in januari 1945, nadat hij het jaar daarvoor was gearresteerd, het leven verloren in het concentratiekamp Hamburg-Neuengamme. Ik ben me bewust, dat ik met dit relaas lang niet volledig ben geweest. Om alles goed en punctueel te beschrijven zijn er heel wat meer bladzijden nodig. Ik heb n.l. niets geschreven over de onderduikers en het onderduiken zelf, over de avondklok (spertijd, het niet meer buiten mogen zijn na 12 uur ‘s nachts, na 11 uur, of in de laatste maanden van de oorlog, na 8 uur ‘s avonds), de V 1’s, de V 2’s, de arbeidsinzet van de jongens van 19 en 20 jaar in de fabrieken in Duitsland, enz.  Ik heb geprobeerd en niet meer dan dat, om enkele gebeurtenissen op papier te zetten, die op mij indruk hebben gemaakt. Gebeurtenissen, ook al zijn ze 35 en meer jaren geleden gepasseerd, die ik niet kan, maar mijns inziens ook niet mag vergeten. Naast de dank aan God voor de bevrijding voel ik ook zoveel dank verschuldigd te zijn aan hen, die voor me streden en aan hen, die me geholpen hebben om die vijfde mei ongedeerd en gezond te mogen beleven.

Verder naar deel 2, opgetekend in 2012: klik hier.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *