Op 2 januari 2012 sprak ik (Henk van den Heuvel) met Tinus Rozendaal, woonachtig op het adres Voorstraat 45 te Piershil. Het gesprek ging over zijn herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Ook zijn vrouw Pie (van der Merwe) was gedurende een aantal momenten bij het gesprek aanwezig.
Tinus werd geboren als Martinis Rozendaal op 23 maart 1927 te Piershil, als zoon van Anthonij Rozendaal en Maartje Zonneveld. In de oorlog woonde het gezin Rozendaal op het adres Heulaan A76 (tegenwoordig Heullaan 6) te Piershil.
Afbeelding ‘Bewijs van geboorte-aangifte’ – 1927
Bewijs van geboorte-aangifte van Tinus, die dus voluit Martinis heet (met een i).
We spraken over diverse aspecten van de oorlog. Voordat onderstaand artikel werd gepubliceerd heeft Tinus alles nog eens nagelezen en er zijn goedkeuring aan gegeven. Op de dag dat hij 85 jaar werd, 23 maart 2012, werd zijn verhaal op het internet gepubliceerd.
“De Duitse soldaten hadden in eigen land niets. Ze kochten hier alles wat los en vast zat aan snoep! De kazematten aan het Spui en het Haringvliet lagen vol met snoepgoed. De hele zomer door vond je de verpakkingen in het land; pepermunt, chocolade, pinda’s, van alles. In Duitsland werden ze kort gehouden door Hitler, alles was bestemd voor de oorlog. Ook de uitrusting waarmee de Duitsers hier arriveerden na de overgave van het Nederlandse leger was niet indrukwekkend. Allemaal spul dat werd voortgetrokken door paarden, ik heb hier in ieder geval nooit een Duitse tank gezien. Maar ja, hoe slecht het ook was, het Nederlandse leger had nog oudere spullen. Ons leger heeft op sommige plaatsen hard gevochten. Piet van ons zat bij de artillerie, hij heeft wel geschoten maar dat was allemaal ver weg. Hier heb ik nooit een soldaat een schot horen lossen. De eerste tanks die ik hier zag waren meteen de laatste. Vlak na de bevrijding kwamen de Canadezen in Piershil met tanks over de dijk. Ze kwamen vanaf Oud-Beijerland, om te kijken of er nog Duitsers zaten in deze omgeving”.
Zodra we starten met het gesprek steekt Tinus meteen hartstochtelijk van wal. Binnen de kortste keren is hij van de Duitse inval terecht gekomen bij de bevrijding. Zijn inleiding roept meteen een vraag op. Die stond niet op mijn van te voren gemaakte vragenlijstje.
Over de dijk? Dat kon toch helemaal niet? Hier lagen drie tankvallen op de dijk!
“Bij de tankval op de Sluisjesdijk kwamen ze niet. En over de twee tankvallen bij de Piershilse Oudendijk hadden de Duitsers zelf een brug aangelegd. Ik weet het nog goed. Ik ging regelmatig met 3 paarden voor de kar bieten ophalen. Wij waren toen geëvacueerd vanaf de Heullaan naar de Oudendijk in Piershil, waar destijds mijn oom en tante Zonneveld woonden. De brug was gemaakt van hout, steunde nergens op en was niet erg breed. Twee paarden en de kar ging prima, ik moest dus telkens op dat punt een paard uitspannen”.
Een brug over de tankvallen? Dat lijkt niet logisch, dan vervalt toch het nut van zo’n tankval?
“De Duitsers hadden ze inderdaad aangelegd om de doorgang hier te bemoeilijken. Maar toen ze moesten terugtrekken in 1944 hadden ze hier zelf last van. Ze kwamen vanaf Numansdorp, via de Oudendijk (Goudswaard) en Goudswaard over Piershil. Ze hadden een brug nodig om verdere aftocht richting Oud-Beijerland en Rotterdam mogelijk te maken. De laatste Duitsers die passeerden lieten de brug gewoon liggen”.
Wat kun je vertellen over de eerste maanden van 1940?
“Ik ben in april 1940 van school gegaan. Er waren toen al Nederlandse soldaten in Piershil en ook het schoolgebouw werd gebruikt voor inkwartiering. De laatste weken van mijn schooltijd had ik les in de werkplaats van timmerman Jaap Hollander (later het pakhuis van de melkmannen B. Donkersloot en J. de Koning en nog later het woonhuis van Huib van Oostendorp). Ik was toen dertien maar ik werkte al vanaf mijn elfde als grote vent mee in het bedrijf van mijn vader. Ik kreeg het beheer over de paarden van het bedrijf, de rest van mijn leven zijn die dieren ook mijn passie gebleven”.
Hoe begon de oorlog voor jou?
“Dat was wel schrikken natuurlijk. De meeste mensen gingen er van uit dat we weer neutraal zouden blijven, Hitler had dat ook beloofd. Op 10 mei 1940 hoorden we al snel op de radio dat het foute boel was. Vliegtuigen hadden de grens gepasseerd. Dat was rond 04.00 uur in de morgen, maar we moesten gaan melken aan de Oudendijk te Goudswaard, waar nu een uitkijkpost is van Natuurmonumenten. Toen we bezig waren met melken kwam er een aangeschoten Duits vliegtuig heel laag aanvliegen, maar net over de dijk en de Stee die daar stond. Wij schrokken enorm en ook de koeien schrokken zich rot. De piloot wist het vliegtuig heelhuids op de grond te zetten, een prachtige landing aan de Achterweg te Goudswaard leverde dat op. Nederlandse soldaten hebben die Duitsers gevangen genomen. Er bestaat een foto van, met Bram Gebuijs erbij. Wij zijn gewoon doorgegaan met melken, we waren al bijna klaar toen dit allemaal gebeurde, en dat duurde tot ongeveer 06.00 uur. In de middag ben ik terug geweest om naar dat vliegtuig te kijken, ik ben zelfs ook nog in het vliegtuig geweest. Dat was heel wat, ik had nog nooit een vliegtuig van nabij gezien, ik heb aan alle knoppen gezeten”.
Dat moet een hele ervaring zijn geweest. Heb je daarna nog meer vliegtuigen zien neerkomen?
“De tweede crash die ik meemaakte was misschien wel in 1942, of iets later. Het was onder etenstijd (12.30-13.00 uur) op het land van Van Schouwen, bij de Bosdijk/Oudendijk. Er was een Engels jachtvliegtuig neergeschoten. Op het moment dat ik het vliegtuig voor het eerst waarnam kwam deze recht uit de lucht dwarrelen. Het was prachtig weer toen die machine als een tol naar beneden kwam draaien. Met een enorme knal boorde het vliegtuig zich in een sloot, de staart stond nog overeind. Er was geen brand, de voorzijde van het vliegtuig bleek later in het niets te zijn verdwenen. Dit gebeurde bij de boerderij ‘Eendracht’ van Sneep, op de tweede kavel naar het buitenwater, Poldervaart woonde daar ook vlakbij. Vlak na de crash deed ik een lugubere vondst: tussen de aardappelen op het land lag een afgescheurd oor, met nog wat huid en haar daarbij”.
En het vliegtuig waar Robert Echlin in zat (begraven op het oude kerkhof van Piershil), heb je dat ook zien neerstorten?
“Nee, maar de commotie daar omheen heb ik wel mee gemaakt. Het was onder etenstijd, wij woonden in de Heullaan en hadden vrij uitzicht in de polder Oud-Piershil. Nadat het vliegtuig was neergestort en er allemaal mensen heen renden om te gaan helpen (Klaas van Bergeijk, mijn broer Louw en iemand van Buitendijk waren snel ter plaatse) ben ik wezen kijken. Toen de vlammen eindelijk uit waren, na een korte maar zeer felle brand, zag je gestorven piloot nog overeind zitten, helemaal verkoold”.
Afbeeldingen ‘Plaatsen van de crashes’
Op verzoek heeft Tinus aangewezen op onderstaande kaartjes waar de vliegtuigen zijn neergekomen.
Op dit kaartje van Piershil is links te zien waar Tinus woonde (Heullaan) en rechts bij het rondje (nu de schuur van Zevenbergen) de plaats waar het vliegtuig van Robert Echlin neerstortte (zie ook dit artikel, 10 mei 1940, 12.15 uur).
Op onderstaand kaartje, nabij de Korendijkse Slikken, is bij punt 1 te zien waar het Duitse vliegtuig een mooie landing maakte. Bij punt 2 vond de crash plaats van het Engelse vliegtuig, rechtop in een sloot.
Tinus vertelt ook nog een andere anekdote over een vliegtuig. Om niet teveel in detail te treden volsta ik hier met de strekking van het verhaal. Een Duits vliegtuig had een noodlanding gemaakt in de polder. Bij het vliegtuig werden Duitse wachtposten neergezet. Twee Nederlandse jongedames vonden dat wel interessant en gingen poolshoogte nemen. Het vliegtuig was groot genoeg om verstoppertje in te spelen en één van de dames raakte zwanger. Tekenend voor de onwetendheid in die tijd, bij sommige gezinnen, was de angst dat men dit avontuur met deze Duitse soldaat niet geheim zou kunnen houden. De baby zou immers Duits gaan spreken, en dan zou alles uitkomen!
Terug naar mei 1940, het bombardement van Rotterdam. Kon je dat zien vanuit Piershil?
“Jazeker, het was ook goed te horen. We hebben er allemaal naar staan kijken. Het was natuurlijk al aangekondigd, ook op de radio dus we wisten precies wat er gaande was. De Nederlandse soldaten raakten behoorlijk van streek. Tot het begin van de oorlog hadden ze hier in Piershil een herenleventje. Ze waren ook ondergebracht in de school, de boerderij van Quartel (Voorstraat Piershil) en in de gereformeerde Kerk (Sluisjesdijk). En natuurlijk gewoon bij gezinnen. Ook bij ons waren er twee ingekwartierd, één ervan heette De Groot”.
En na de capitulatie, kwamen er toen Duitsers in Piershil?
“Dat duurde best nog lang. Ze zijn een tijdje in de kazematten geweest (om hun massaal ingeslagen snoepgoed op te eten) maar waren ook snel weer weg. Pas in 1944 zagen we er weer veel. Alleen de soldaten bij het zoeklicht in Klein-Piershil zagen we wel eens. Wanneer ze buiten hun barak kwamen gingen ze wel eens naar het café in de Voorstraat of op de borrel bij Janus Bezemer, de bakker op Kade 2. Ze zaten dan in het huisje op Kade 4, achter een groot raam, zonder gordijnen, openlijk te pimpelen. Na de inundatie kregen we ook te maken met het zogenaamde ‘waterkijkertje’, een mannetje die de waterstanden in de gaten hield”.
Tijd om eens over gevoelige onderwerpen te spreken. Waren er hier personen die aan zwarte handel deden?
Ook deze vraag wordt openhartig door Tinus beantwoord. Er was een heel netwerk in Piershil, waarbinnen ieder zijn specialiteit had. Tinus noemde alle namen op en de bijbehorende specialiteiten. Ook Tinus deed daar zelf aan mee, ondanks de waarschuwingen van zijn vader. Enerzijds was het gevaarlijk omdat de Duitsers liever hadden dat je alles bij hen inleverde en anderzijds werd het ook gezien als profiteren van andermans ellende. Vooral dat laatste aspect kwam pas bij de Hongerwinter in 1944 nadrukkelijk naar voren. Voor die tijd bloeide de zwarte handel al op en werden er enorme winsten gemaakt door de handelaren. Tinus vertelde dat hij niet aan particulieren verkocht, alles ging naar handelaren. Aardappelen ruilen voor een gouden horloge was hier niet aan de orde. Na de oorlog bleken de enorme winsten voor niets te zijn gemaakt. Het geld moest in het kader van de geldzuivering worden verantwoord. Dat waren spannende tijden, want later bleek dat vrijwel iedereen zich had beziggehouden met de zwarte handel, de een wat meer dan de ander. Voor de een leverde dat gevangenisstraf op, voor de ander een dure les. Tinus heeft samen met zijn maten een ‘geldbarbecue’ georganiseerd. Het geld werd massaal opgestookt waarbij het verdriet met bier werd weggespoeld. Toon Rozendaal, de vader van Tinus, kon daar wel om lachen. Hij had alles keurig in de boeken staan en kon zijn oorlogsgeld allemaal omruilen voor nieuw geld.
Kregen jullie wel naar voedsel zoekende mensen aan de deur?
“Ja, die mensen hadden het echt slecht. Ze kwamen al toen we nog aan de Heullaan woonden, in Rotterdam was het voor de hongerwinter ook al niet best. Ook toen we later naar de Oudendijk in Piershil gingen kregen we geregeld bezoekers. Mijn moeder gaf alle bezoekers een dubbele boterham met ei, geregen spek en volop boter. Iedereen die aanbelde kreeg van haar te eten. Vaak werd tijdens de terugreis naar Rotterdam het eten weer afgepakt door de Duitsers, die hadden zelf ook honger”.
Was je op de hoogte van de ellende in Rotterdam?
“Ja. Nadat de Piershilse beurtschippers Smit niet meer konden of mochten varen op Rotterdam heb ik een aantal keren met de kar aardappelen naar de stad gebracht. Zodra ik bij de Barendrechte Brug aankwam stapte er een gewapende Duitse soldaat bij me op. Zonder bewaking zou ik mijn lading snel kwijt geweest zijn, aan hongerige en wanhopige mensen. Overigens durfden de Duitsers in die tijd nauwelijks zelf overdag iets te vervoeren, de Engelse vliegtuigen schoten op alles wat bewoog. Hoewel het niet meer zo gevaarlijk was als in de maanden daarvoor, waren er toch weinig vrijwilligers te vinden voor deze klus. Ik kreeg er gewoon een salaris voor betaald, van de aardappelhandelaar Franke op de Kade. Hij werd betaald door het Bureau Voedselvoorziening. Alles voor normale prijzen, ik verdiende daar weinig aan. Op de Kade van Piershil laaide ik 30 zakken aardappelen op de kar, een oude boerenwagen met ijzeren wielen! Bij groenteboeren op Rotterdam Zuid leverde ik per adres tussen de vijf en zeven zakken af. Ik zag alle ellende daar op straat, maar ondanks het gevaar heb ik tussen december 1944 en februari 1945 zes van zulke ritten gemaakt”.
Foto ‘Bij de Barendrechte Brug’
Een zeldzame foto uit de Tweede Wereldoorlog, gemaakt bij het naderen van de Barendrechtse Brug door Arie Duifhuizen. Niet scherp, het moest snel gebeuren! Het RTM-spoor ligt links, dit is de Hoeksche Waardse kant.
Waren er in Piershil ook SS-ers en NSB-ers?
“Ja, die waren er”, zo laat Tinus weten. “Eén persoon zat bij de Waffen-SS en enkele personen waren lid van de NSB”.
De namen van deze personen schudt Tinus uit z’n mouw, maar we zijn het er snel over eens dat het vermelden van deze namen geen enkel nut dient. De ‘daders’ liggen op het kerkhof en de nazaten zitten met de gebakken peren. Wat betreft de NSB-ers wil Tinus nog wel graag laten weten dat we hier geen rotzakken hadden. Waarom ze ook voor de NSB hadden gekozen, het waren geen actieve verraders. “Na de oorlog werden er een aantal opgepakt, die werden verzameld in de HBS te Oud-Beijerland. Alles werd toen over één kam geschoren, ook Janus Bezemer werd meegenomen. Die werd al snel vrijgelaten want meer als fungeren als drinkmaat van enkele Duitsers kon hem niet ten laste worden gelegd. Ook de anderen kwamen na onderzoek allemaal weer thuis”.
Werd er thuis aan de eettafel over de oorlog gesproken?
“Zeker. Mijn broer Jaap werkte bij Klaas van Bergeijk. Die deed veel voor het verzet. Klaas deed veel en durfde veel, maar liet ook verzetswerk door anderen opknappen. Mijn broer vertelde eens dat hij met een wagen vol stro wapens was wezen wegbrengen, in opdracht van Klaas. Als hij toen zou zijn gepakt had ons gezin flink in de problemen gezeten. Uit het verzet kan ik me ook nog ‘Witte Klaas’ herinneren. Hij zat vaak bij de timmerman Maasdam in Nieuw-Beijerland, wij kwamen daar ook vaak. Volgens mij was hij ook betrokken bij de executie van de NSB-burgemeester. Het gevolg daarvan, de executie van tien personen, maakte diepe indruk. Mijn broer Pleun woonde destijds op de ‘Platte Reedijk’. Hij zal één van de weinige getuigen zijn geweest. Het was geen executie van allemaal op een rij en knal. Ze werden neergezet en op een bepaald moment, waarschijnlijk toen ze snapten dat het menens was, renden ze alle kanten op. Als eenden werden ze afgeschoten”.
En onderduikers? Heb je die wel eens ergens gezien?
“Ja. Zeker toen alles onder water kwam te staan kwamen er hier steeds meer. Ze arriveerden via de trambaan, die stond nog droog. Op de boerderij van Jan Sneep aan de Oudendijk te Goudswaard zaten er een aantal. Jan Kruis, Herman Evers, Piet Schelling (uit Nieuw-Beijerland), ook nog ene Van der Bom en twee personen die ik niet kon. Wij waren daar in de buurt om koolzaad te dorsen, op een droog stuk land aan de Oudendijk, en die onderduikers hielpen altijd graag mee. Destijds zat Klaas van Bergeijk geëvacueerd bij Jan Sterrenberg aan de Oosthoek. Samen met hem vertrokken we uit Piershil om te gaan melken aan de Oudendijk, we namen dat meteen eten mee voor die onderduikers”.
Hoe kwam je dan aan dat eten? Alles was toch op de bon?
“Ja, dat klopt. Maar als boer hadden we daar niet zo’n last van. We hadden volop boter, vlees en aardappelen. En Klaas kon via het verzet ook aan spullen komen. Hij liet ook anderen zwarte handel bedrijven om zo aan voedsel te komen voor de onderduikers in de omgeving. Op de bon haalden wij zaken als pap, peper, zout, koffie en thee”.
Na enig zoekwerk laat Tinus ook meteen zijn distributiestamkaarten zien uit de oorlog. Ondanks zijn jonge leeftijd wordt op zijn persoonsbewijs bij zijn beroep al ‘landbouwer’ vermeld.
Je was 13 toen de oorlog begon en 18 jaar bij de bevrijding. Heb je niet het idee dat je mooie jaren hebt gemist?
“Welnee, ik heb geen slechte tijd gehad. Wat ik wel heel vervelend vond is dat ik m’n paarden kwijtraakte. Ik kwam vroeg van school en moest voor de paarden van mijn vader zorgen. Ik deed dat heel graag, ik ben nog steeds gek van paarden. Het Nederlandse leger begon al met paarden vorderen, maar daar kreeg je in ieder geval nog wel goed voor betaald. Dat ging wel anders bij de Duitsers, die haalden gewoon op wat ze wilden hebben. Alleen wanneer je een zogenaamd ‘dekbewijs’ had van een hengstenboer, dan mocht je het paard houden. De Duitsers hadden geen behoefte aan drachtige paarden, dus met die bewijsjes werd wel eens gesjoemeld”.
Moesten jullie ook wel eens rijden voor de Duitsers?
“Ik heb heel veel gereden voor de Duitsers, er waren weinig paarden in de omgeving. Alleen Hannes Bouman uit Nieuw-Beijerland moest af en toe ook rijden”.
Op dit moment mengt ook Pie, de vrouw van Tinus zich in het gesprek. “Hoe ging dat dan, wie zei dat je dat moest doen dan?”, zo vraagt ze haar man.
“Er kwam een mof aan de deur, die wist of zag dat je een kar had. “Inspannen en mee”, werd er dan gezegd. Wanneer je zou weigeren namen ze de kar en het paard zelf mee. Dan was je alles voorgoed kwijt”.
Ben je uiteindelijk alle paarden kwijtgeraakt?
“We mochten altijd wat paarden houden voor het bedrijf. Zelfs toen alles onder water stond. We hadden toen grond in de ‘Breejen hoek’ en in de ‘Aanwas’ en daarom mochten we nog wat paarden houden. Maar we hebben er zat ingeleverd. Na de oorlog zijn er nog drie teruggekomen. We kregen een tip van een Korendijker dat hij in Rotterdam een kar had gezien met de naam van Freek Ampt daarop. Die bleek in gebruik te zijn bij een aardappelhandelaar, een oud NSB-er. Hij had de kar gekocht of gekregen van de Duitsers. We zijn daar meteen op af gegaan. Freek zijn kar terug, wij ons paard terug. Er is ook nog een paard teruggekomen uit Noord-Holland en ook een uit Nunspeet. Die stonden geregistreerd en waren daar tijdelijk ondergebracht. Mijn broer is op zijn fiets het paard in Nunspeet gaan halen”.
Waar zijn jullie heen gegaan toen Piershil werd geïnundeerd en ook de Heullaan in het water kwam te staan?
“Wij zijn toen gegaan naar de boerderij van ome Roel en tantje Leuntje (Zonneveld) aan de Piershilse Oudendijk, tegenover de boerderij van Van Bergeijk. Oom en tante gingen naar de Reedijk en wij namen tijdelijk de boerderij over. We hadden daar ook met Duitsers te maken, want de grote schuur werd gebruikt om hun paarden te stallen. Ook hebben een kar met gestolen fietsen daar binnen gehad en toen het terugtrekken was begonnen kregen we regelmatig groepen Duitsers over de vloer. Die bleven dan een week en trokken verder richting Rotterdam. Vaak hoorde je ze praten die Duitsers, dat kon best wel eens luidruchtig zijn want ze kregen regelmatig drank toebedeeld. De soldaten werden aan het einde steeds jonger en steeds gevaarlijker. Ze hadden de oorlog niet gewonnen, maar ook niet verloren. Terug in Duitsland zou alles goedkomen, zo zeiden ze”.
Wat weet je nog van die inundatie?
“Er werd besloten dat de polder ‘De Aanwas’ droog moest blijven. Hier zijn toen allemaal palen geplaatst. Dat was lastig, want we moesten daar met de ploeg omheen rijden. Ik moest ook de Duitsers regelmatig door het geïnundeerde gebied leiden. Dat was een gevaarlijk karwei, ik vertelde hen altijd dicht bij elkaar te blijven. Dat ging één keer mis en meteen verdronken er twee paarden. Ik kreeg daarvan de schuld, maar mocht toch weer naar huis. Zeker toen er steeds vaker drank in het spel kwam was ik altijd blij dat ik op huis aan kon, ik deed dat zo rap mogelijk. Die twee paarden werden trouwens geslacht door Rinus Klein en Jan Verhoeven, weet ik nog. Het was gebeurd bij de Sandee in Goudswaard, bij het heultje. Het was lastig werken in het natte gebied. Lieslaarzen waren moeilijk te verkrijgen. We maakten zelf klosjes en bonden deze onder onze laarzen, dan stond je wat hoger. Die klosjes hingen aan de fiets, en zodra het water was bereikt ging de fiets op schouder en de klosjes onder de laarzen. Voor een kar en een paard maakte dat water niets uit, ze liepen gewoon door het water. Het was dus alleen zaak om goed op de weg te blijven lopen, alles lijkt op elkaar wanneer een gebied onder water staat. Alleen het passeren van de tankval op de Gebroken Dijk was lastig. Met drie paarden breed moest ik vol gas geven om door de onderdijkse modder te komen. We hadden daar en stoepje gemaakt naar beneden. Met één hand hield ik de paarden vast, met de ander hand hield ik mezelf vast. Over de tankvallen in Piershil lag later gelukkig een brug”.
Om te bevestigen dat je moest weten wat je deed in het geïnundeerde gebied vertelt Tinus ook nog een mooie anekdote.
“Op een keer moest ik Duitsers helpen met verhuizen. Het was maar een kleine verplaatsing maar er kwam een volgeladen kar aan te pas. Die kar hadden ze gestolen van Bakker Buitenhuis aan de Nieuwendijk en was afgeladen met o.a. gestolen schilderijen, potten, pannen, glazen en lampen. In plaats van onderdijks rijden, op het mooie bitumen pad dat net onder water lag, nam ik de route over de dijk. Er zaten allemaal pitten in de weg en halverwege moesten we de tocht staken. Die Duitsers haalden toen een goot van een huis en probeerden zo de kar met de hand voort te duwen. De goot brak, de kar rolde van de dijk en de gestolen buit was onbruikbaar geworden”.
Pie, de vrouw van Tinus, voegt hier ook nog een verhaaltje aan toe.
“Het was niet allemaal stelen hoor. Die Duitsers deden ook aan herinrichting. De schilderijen van mijn ouders (Van der Merwe, Heullaan) hingen na de oorlog bij Marie Bokhout. Meegenomen door de Duitsers, toen ze verhuisden binnen het dorp”.
Heb je wel eens een SS-er gezien?
“Eén keer, en dat was een Piershillenaar (Tinus noemt zijn naam). Hij kwam met z’n kornuiten bij ons langs aan de Oudendijk, omdat hij dacht dat er wat halen viel. We herkenden hem eerst niet in zijn uniform, maar toen sprak hij mijn broer aan met ‘ha Jaap’, toen zagen we het pas. Na het eten zijn ze weer weggegaan. We waren echt bang voor die lui. Het was wel een bijzondere ontmoeting. Die persoon kon niet leren, was vrij dom, maar voor de Duitsers klaarblijkelijk goed genoeg. Het was een echte stommeling, letterlijk en figuurlijk. Nog nooit iets gehad, en dan ineens een uniform en een wapen”.
Heb je wel eens andere angstige momenten gekend?
“Toen we aan de Oudendijk geëvacueerd waren had ik ook schapen en konijnen in de paardenstal zitten. Toen we op bed lagen hoorde ik midden in de nacht Duitsers de schuur in komen. De honden begonnen te blaffen en ik ging mijn bed uit. De anderen bleven liggen, maar ik was ongerust voor mijn konijnen en schapen. Het bleek dat ze voor de varkens kwamen, die hadden we illegaal. Ze hadden dat gezien en daarom kwamen ze die in de nacht halen, om zelf op te eten natuurlijk. Ik vond dat niet leuk, ik gaf een Duitser een klap. Daarna heb ik met de kolf van een geweer klappen gehad, pas toen ik me dood hield, stopten ze met slaan. Ik lag in de koeienbak en bloeide als een varken. Ik heb zeker een week niet kunnen kijken”.
Dat is maar net goed afgelopen dan!
“Ja, en er is ook wel eens op me geschoten. Ik moest met een Duitser op de bok een koe en een schaap vervoeren naar een boerderij op de Nieuwendijk, waar z’n maten zaten ingekwartierd. Toen we in de buurt kwamen konden we niet verder omdat er palen in de dijk waren geslagen, bedoeld om de opmars van de geallieerden te bemoeilijken. Hij nam de koe en het schaap mee en zou even wat maten gaan halen om de kar er overheen te tillen. Net toen hij weg was reed ik meteen weg en hij begon meteen te schieten. De kogels vlogen rond in het water, in galop ging ik over het pad bij Bas van de Erve. Ik wist gelukkig goed de weg, want alles stond onder water. Er was alleen een beetje riet te zien hier en daar. Na terugkomst hebben we ons beklag gedaan bij een officier in Nieuw-Beijerland (ze hadden ons beloofd dat ze niet zouden stelen). De dag daarna stond ik te wachten bij de tankval in de Gebroken Dijk. In plaats van de politie kwamen diezelfde soldaten weer! Ze namen toen het paard alsnog mee, de kar hadden ze niet meer nodig. De volgende dag ben ik er weer naar de Nieuwendijk gegaan om mijn paard terug te halen, maar ik snapte snel dat het menens was, snel wegwezen dus. Het schaap en de koe waren overigens al geslacht. Het schaap hing op zolder en de koe in de keuken”.
Heb je ook de Duitse zoeklichten in de polder Klein-Piershil in actie gezien?
“Jazeker, dat licht ging meteen aan als ze iets hoorden. Die Duitsers hebben daar jarenlang gezeten, alles was goed gecamoufleerd, ze lieten zelfs gras op de keet groeien. Ik heb ook meegemaakt dat er aangeschoten bommenwerper in het zoeklicht werd ‘gevangen’. Die loste meteen zijn bommen boven een weide in de polder Oud-Piershil”.
En natuurlijk ook de overvliegende V1’s?
“Ze gingen laag over. We zaten net niet in de aanvliegroute naar Antwerpen, maar het gebeurde wel eens dat er één uit koers raakte. De boerderij Semarang in Goudswaard is door een V1 inslag afgebrand. De mensen waren bang van die rotdingen, zeker na het gebeurde op de Zuidzijde ”.
Hoe ging het met de nieuwsvoorziening? Zagen jullie het einde van de oorlog aankomen?
“Iedereen hield elkaar op de hoogte, sommigen luisterden naar de radio. Ik luisterde bij de onderduikers wel eens mee. Voor ons was het in de Hongerwinter al duidelijk dat het snel afgelopen zou zijn, hoewel veel Duitse soldaten daar anders over dachten. De bevrijders kwamen al vrij snel over de dijken rijden, toen was het natuurlijk zeker”.
Was er meteen een bevrijdingsfeest?
“Nee, er gebeurde niet zoveel. Het dorp stond onder water. Er waren geen Duitsers meer, en heel veel Piershillenaars waren illegaal alweer teruggekeerd in de laatste maanden voor de bevrijding. Het was trouwens een prachtig voorjaar, we liepen in maart al buiten. Toen het zover was werd hier en daar de vlag uitgestoken. Toen die grote Canadese tanks met vlaggetjes en soldaten met mooie uniformen er bovenop langs kwamen, maakte dat veel indruk”.
En toen?
“De periode kort na de oorlog was een mooie tijd. Er heerste optimisme, er was veel werk en je kon wat verdienen. Het watergemaal heeft bijna continue staan draaien, we zagen het water iedere dag zakken. Er was heel veel vis in het water gekomen, overal lag dooie vis. Het land was verder goed, we hebben zelfs dat jaar nog mangels gezaaid. Dat groeide goed. We moesten natuurlijk wel eerst ploegen en heel veel onkruid verwijderen”.
Distributiestamkaart (1 en 2).
Persoonsbewijs Tinus Rozendaal