De oorlogsherinneringen van Joke Roets-Sturkenboom

Mevrouw Joke Roets-Sturkenboom vertelt over haar ervaringen in Rotterdam (door Will van Velsen-Griffioen)

31maart1943-rotterdam

Rotterdam, 31 maart 1943

Ik ben in Rotterdam geboren in een gezin van twaalf kinderen, waarvan negen meisjes. We waren Rooms-Katholiek en ik heb altijd op meisjesscholen gezeten, bij de nonnen. De lagere school waar ik op zat stond zo goed bekend, dat de leerlingen van die school geen toelatingsexamen hoefden te doen voor de middelbare school, die van andere wel. We hebben het bombardement van 31 maart 1943 meegemaakt. Dat is een ander dan dat van 1940, want het eerdere was op de binnenstad gericht, het tweede was een bombardement gericht op de havenwerken van Wilton Feijenoord door de Engelsen. Zo’n bombardement is precisiewerk en er zijn desondanks bommen op woonwijken terechtgekomen. Toen zijn er veel mensen overleden, 326 doden en 400 gewonden, en nog meer mensen – ruim 13.000 – zijn dakloos geworden. Ook ons gezin. Het dak stortte in, maar het brandde nog niet. We waren bang. Overal vuur! We moesten direct ons huis uit en we probeerden nog wat van de inboedel te redden. Maar wat neem je mee? Je moet zo snel beslissen. Mijn zus sleepte een matras naar buiten. Maar daar vielen er vonken op, zodat het begon te branden. Daarom hebben we het matras in de Delfshavense Schie gegooid. We hebben eigenlijk niks kunnen redden, zelfs geen kleren. We waren totaal berooid, niets hadden we mee. Voor ons was het ook heel erg dat we geen foto’s meer hadden. Later hebben we van een tante wat foto’s gekregen en daardoor heb ik nog twee foto’s uit de tijd van voor het bombardement. De Duitsers lieten zich van hun goede kanten zien. Ze hielpen mee met het leeghalen van huizen, met het sjouwen van de inboedel, met redden wat er te redden viel. Dat was niet veel, want de brand breidde zich uit en waar moest je met die zaken naar toe? Mijn ouders stuurden ons naar familie, allemaal bij verschillende familieleden. Mijn ouders en ik werden tijdelijk opgevangen bij een tante. We waren elkaar even kwijt. Dat we geen kleren mee hadden kunnen nemen was een groot probleem. De kledingwinkels hadden niets meer te koop. Gelukkig kon mijn oudste zus heel goed naaien. Zij kreeg van een oom een grijze flanellen broek en naaide daar een leuke jurk voor mij van. Het gevolg was wel dat ik iedere dag diezelfde jurk droeg, want andere kleren waren er niet. Weet je wat ik ook zo miste? Een kam en een schaar. Opeens kon ik mijn haar niet meer kammen. We moesten op stel en sprong een ander huis vinden. Ons gezin moest weer bij elkaar kunnen wonen. De kerk bemiddelde dat vier kinderen van ons gezin ondergebracht werden bij katholieke boeren in Twente. Mijn vader werkte bij de politie en kende mensen die ons konden helpen. Er was een pension in Rotterdam dat leeg stond. De joodse bewoners waren bij een razzia opgepakt en wij kregen de beschikking over dat pand, dat helemaal leeg was gehaald op de glasgordijnen en overgordijnen na. Bovendien, en dat was heel wrang, stond de vuile vaat van de vorige bewoners nog in de gootsteen. Wij hadden geen meubilair meer, maar mijn vader wist dat V&D ergens meubels had ondergebracht om te voorkomen dat de Duitsers die mee zouden nemen. We kregen een huis- en slaapkamerameublement, bedden en huishoudelijke benodigdheden voor de gewone prijs, niet tegen zwarte handelsprijzen. Op 17 april, twee en een halve week na het bombardement, moest ik examen doen. Schriftelijk. Ik was zo gespannen die dag. Dat kwam omdat ik steeds om me heen keek of er een uitweg was voor het geval de examenzaal gebombardeerd zou worden. De schrik zat er nog zo in. Ik kon mijn aandacht niet bij de examenstof houden. Ik zakte voor het examen, hoewel ik met het mondeling later een goed figuur sloeg. Het jaar daarop deed ik nog eens examen en slaagde glansrijk. Tijdens de hongerwinter waren twee broers en twee zussen van me in Twente. Dat was een voordeel, want de bonkaarten voor die vier bleven in ons gezin, zodat er wat meer te eten was. Mijn moeder, die zwanger was, stierf bij de bevalling. Ze was van 1900 en dus net 44 jaar oud. De arts zei later dat het kwam door een verkeerde injectie. Die was over haar hart geslagen. Ze beviel in een kraaminrichting en daar was niet voldoende tijd aan haar besteed, omdat er zoveel geboorten waren, de een kwam en de ander ging. Onze arts zei dat mijn vader er werk van zou kunnen maken, maar dat hij daarmee zijn vrouw niet terugkreeg. Dat was zo. Tegenwoordig zou het anders gaan.  Mijn zusje moest wel gevoed worden en mijn vader kreeg van de gemeente extra rantsoenen melk en elektriciteit om de melk te koken. Mijn twee zusjes die in Twente verbleven, waren voor de begrafenis teruggekomen. Eigenlijk mocht niemand de IJsselbrug over, maar mijn zusjes kregen dispensatie. Mijn broers bleven bij de boeren waar ze waren ondergebracht. Mijn moeder werd in Crooswijk begraven. Het was zo koud dat de paarden, die voor de twee koetsen stonden, meerdere keren scherp gesteld moesten worden. Het had zo erg gevroren. Mijn oudste zus van 22, die coupeuse was, ging niet terug naar Twente. Zij bleef thuis om voor de baby te zorgen. Mijn vader is een keer naar Twente gefietst om eten te halen, want in Rotterdam was zo dringend voedsel nodig. Hij kwam met erwten en bonen en zo terug. Ik had inmiddels de muloschool doorlopen en had de huishoudschool daarna willen doen omdat die opleiding nodig was voor het beroep van verpleegster, dat ik wilde gaan uitoefenen. De huishoudschool was echter gesloten en ik bleef gewoon thuis bij mijn ouders. Ik hielp mijn moeder die mijn hulp best kon gebruiken. Na het overlijden en de begrafenis van mijn moeder besloot mijn vader dat twee van mijn zusjes en ik met ons drieën naar Twente moesten gaan om bij ons bekende boeren te gaan wonen. Hij regelde vervoer met een Duitse auto vanuit Rotterdam. Het was koud en de Duitser was aardig tegen ons en trok zijn jas uit om die over ons heen te leggen. De reis per auto ging om de een of andere reden niet door en hij bracht ons daarom naar het station opdat we met de trein naar het oosten konden reizen. We reden tot ergens in Gelderland en daar was het eindpunt: de trein reed niet verder. Vandaar zijn we gaan lopen. Het was een ontzettend lange tocht en mijn voeten raakten helemaal opgezwollen. Goed schoeisel hadden we niet en het was enorm koud. Tenslotte kwamen we in Twente aan op het adres waar we moesten zijn. Ik heb het daar wat voedsel betreft wel goed gehad, maar wel hard moeten werken. Ik had geen goede schoenen, maar mijn zus zorgde ervoor dat ik een paar kreeg. Ze werkte bij een boer van wie ze een stuk spek kreeg. Dat spek heeft ze geruild voor een paar schoenen voor mij.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *