1943-1946: Heerlijk het koren dorsen

Bron: Hoeksche Waard Exclusief, april 2019 (Artikel downloaden: Hannes-Vermoen-WO2-HWE-april2019). De krant lezen, klik hier

Op 5 mei aanstaande is het 74 jaar geleden dat ons land werd bevrijd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontstond er zo’n tekort aan arbeiders dat werken in Duitsland verplicht werd gesteld. Vanaf mei 1943 moesten alle Nederlandse mannen van 18 tot 35 jaar zich melden voor dwangarbeid (Arbeitseinsatz). De herinneringen van de 96-jarige Hannes Vermoen uit ’s-Gravendeel aan deze periode staan in schril contrast met lotgenoten uit die tijd. Tijdens zijn verblijf in Duitsland stonden niet dood, verderf, ziekte en bombardementen centraal. Hij herinnert zich de welvaart op het platteland, een huiselijk bestaan, een gevoel van geluk zelfs.     

Wanneer werd je opgeroepen om je te melden voor het werken in Duitsland?

Eerst werd lichting ‘24 opgeroepen, kort daarna kregen degenen die in 1923 waren geboren een oproep. Ik werd net zoals dat gaat voor militaire dienst gekeurd door een arts. ‘Keine fehler’, schreef hij op mijn formulier. Ik had geen idee wat dat betekende, maar ik werd (zonder gebreken) geschikt geacht voor de arbeid.

En vervolgens melden voor transport?

In Dordrecht, op 17 juli 1943. Gelukkig was ik niet alleen, ook jongens uit de buurt gingen mee op transport. Jan Vermeulen uit Maasdam, Wim Verschoor uit Strijen en Leen Verdonk woonde net als ik in ’s-Gravendeel.

Waar ging de reis naar toe?

De bestemming bleek het station van Kassel te zijn. Leen Verdonk verstond een beetje Duits en kon afleiden dat wij met z’n vieren bij elkaar moesten blijven. Als mannen van het platteland moesten we ons melden in het ruim vijftig kilometer verderop gelegen Korbach. Via het arbeidsbureau daar werden we verdeeld over de boeren in Bad Wildungen.

Dat is wat anders dan een smerige fabriek voor de oorlogsindustrie!

Al beseften we het toen misschien niet meteen, we waren natuurlijk best tevreden dat we op een boerderij konden gaan werken. Vrijwel alle reisgenoten gingen naar de fabrieken.           

Aan de slag op de boerderij dus.

Mijn aankomst bij die boer zal ik nooit meer vergeten. Zijn vrouw zat achter een raampje. Met haar zo dik als een lepeltje en een gemene grijns, een echte heks. Later bleek dat ze een open been had, dus ze had waarschijnlijk gewoon pijn. Maar ik vond haar een echt rotwijf. Leen Verdonk werkte in de buurt, bij de boerendochter van het echtpaar waar ik zat. Het was een hele warme zomer, het was boerenwerk zoals ik dat thuis ook al had gedaan.

Hoe werd je behandeld, als een dwangarbeider?

Helemaal niet, we werden anders bekeken en behandeld dan arbeidskrachten uit het oosten. Polen en Russen kregen een ‘Ost’ op hun borst, zoals joden een ster hadden. Zij werden niet best behandeld.

Had je bewegingsvrijheid?

Op onze vrije momenten liepen we op onze klompen door de stad, net zo vrij als thuis. Als we de ‘Polizei’ tegenkwamen hoorde je meteen ‘Ah…die Holländer’. Dat hoorden ze aan onze klompen.

Dat was in Bad Wildungen?

Ja, een mooie stad met een prachtige omgeving. En een kuuroord. Er liepen duizenden gewonde Duitse soldaten rond. Ze kwamen daar om te revalideren. De een met z’n kop in het verband, de ander met zijn arm in het gips. Alles liep door elkaar heen op straat.

En geen last van bombardementen?

Welnee, heerlijk het koren dorsen. Vaak met een Fransman en een Pool, maar zij moesten zich ‘s-avonds weer in hun ‘lager’ melden. Bij mijn weten is er nooit een bom gevallen in die omgeving. Maar we bleven ons wel bewust van de oorlog. Als we tijdens het werk het geronk hoorden van de vliegtuigen zeiden we ‘Jetzt kommen die Britten’.

Dus je zat niet bij fanatieke Duitsers in huis?

Alleen de vrouw des huizes was fanatiek. Tijdens het eten kwam eens de overbuurvrouw binnen. Om blij te melden dat de U-boten weer zoveel duizend ton ‘versenkt’ hadden. Toen ze zagen dat ik grijnsde zeiden ze: Wacht maar. ‘Wer zuletzt lacht, lacht am besten’. Ik wist wel beter, een dubbeltje kan nooit van een kwartje winnen. De uitkomst van de oorlog was voor mij wel duidelijk.

Je hebt hele bijzondere foto’s overgehouden aan je tijd in Duitsland.    

De boer waar ik werkte heette Fritz Wiesemann. Zijn familieleden hadden bedrijven in de omgeving, daar kwam ik dus ook. Eén woonde vlakbij slot Friedrichstein, die luisterde gewoon naar de Engelse zender. Een andere kennis had een fotowinkel. Daarvan kregen we een Kodak-toestel te leen om wat foto’s te maken. Ook anderen maakten gebruik van dat toestel.

De foto van de schaft, je zit met ontbloot bovenlichaam te genieten, bevestigt je verhaal.

Ja, heel bijzonder. Ik heb na de oorlog die familie diverse keren bezocht. Tien jaar geleden zag ik deze foto voor het eerst. Hij was in Duitsland afgedrukt in een regionale krant.

En toen kwam het einde van de oorlog…

We hoorden het rommelen in de verte, de Amerikanen kwamen steeds dichterbij. Wij werden geadviseerd om bij het Zweedse consulaat een bewijs van Nederlanderschap op te halen. Toen we terugliepen naar huis passeerde er een Amerikaanse Jeep, met een gewonde achterop. Dat was eind maart 1945.

Dus snel naar huis!

Nee, het werk ging op de boerderij ging gewoon door. En de Amerikanen hadden wel wat beters te doen. Nederland was ook nog niet bevrijd natuurlijk, we hadden ook geen idee waar we in terecht zouden komen. In Duitsland hadden we werk en voedsel. Mijn moeder heeft hemel en aarde bewogen om uit te vinden waar ik zat. Toen de postbode kwam met post voor ‘Herr Vermoen’ werd duidelijk dat ze mij graag weer in haar armen wilde sluiten.   

Wanneer ben je terug gegaan?

Dat duurde best lang, ik heb ook nog korte tijd bij een andere boer gewerkt. Ik kreeg loon, betaalde sociale lasten. Ik ontvang nog steeds pensioen uit die periode. Uiteindelijk ben ik op 21 juni 1946 met de trein terug gekomen. De spoorbrug bij Moerdijk lag nog in puin, dus vanaf Dordrecht werd ik met de vrachtwagen naar de pont gebracht. Lopend kwam ik ’s Gravendeel binnen, naar ons huis in de Striensestraat. Moeder dolblij, mijn vader hing de volgende dag de vlag uit. ‘Man, doe toch gewoon’, zo zei ik hem. Maar ik snapte het wel natuurlijk. Niet iedereen kwam thuis met mooie verhalen uit Duitsland, in tegendeel.

De 5 van Greup

Ik werd geboren op 20 februari 1923, aan de Blauwe Steen bij Greup. Mijn ouders hadden negen kinderen, vanaf de lagere school ben ik bij Goedhart gaan werken. In de winter reden we met groente, in de zomer met een ijskar. In 1941 werkte ik in het vlas in ’s-Gravendeel, samen met slagerszoon Arie Stam (die dat deed om vrijgesteld te worden van werken in Duitsland). Tot 1940 woonde ik aan de Greup, dus toen ik in 1941 hoorde dat er een vliegtuig was neergestort ben ik er in de avond samen met Arie heen gefietst. Het stierf er van de Duitsers, veel drukte, we mochten nergens langs en konden niet in de buurt komen. Ik heb wel wat voormalige buurtgenoten gesproken, zoals de moeder van Arie van Steensel. Toen we naar huis fietsten zagen we langs de vliet, in de hoek bij de boerderijen van Quartel en Van der Sluis twee mannen naderen. Het bleken twee bemanningsleden te zijn van het vliegtuig. Ze vroegen om eten en drinken, in de wagenkeet bij Van der Sluis hebben we ze ondergebracht. Iedereen in de buurt was huiverig om te helpen, mannen werden al verzameld op het schoolplein. Later hoorden we dat ze aan de Duitsers waren overgeleverd, de schrik zat er goed in.

In ‘s-Gravendeel, Hannes Vermoen vertelt… (24 november 2018)

Hannes Vermoen achter de ijskar van Goedhart.

Heerlijk het koren dorsen (Hannes helemaal rechts).

Hannes Vermoen, helemaal links, geniet van de schaftpauze.

Bij het Badehotel Bad Wildungen. V.l.n.r.: Jan Vermeulen, Wim Verschoor, Hannes Vermoen en Jan Raadgever (Fotograaf: Leen Verdonk).

2 Comments

Add a Comment
  1. Geweldig verhaal!! Zo kon het dus ook, al is het wel zeldzaam denk ik.

  2. Inderdaad Klaas, pure mazzel voor die 4 mannen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *