1942-1945 – Het verhaal van Willem van der Bijl uit Puttershoek

In het voorjaar van 1942 werkte ik (Willem van der Bijl, geboren 28-08-1922) op de scheepswerf van Puttershoek. De eigenaar dhr. van der Sluijs kreeg opdracht om voor de Arbeidsinzet drie of vier mannen te leveren om te gaan werken op een scheepswerf in Duitsland. Ome Piet van der Bijl (één na jongste broer van mijn vader – hij was toen 30 jaar) Henk van Kleef en ik werden verzocht te gaan. Henk en ik waren beiden in 1942 19 jaar oud. Ik was nog een jonge jongen en vond het eigenlijk wel een avontuur om te gaan. Als wij niet zouden gaan, zouden ze misschien andere mannen, die thuis gezinnen hadden, wegsturen. Ik had verkering met Jannie van het Hof, ze kwam dikwijls met haar zus Marie naar de Rustenburgstraat. 66 jaar later kwam ik Marie weer tegen in het bejaardentehuis, we hebben nu goed contact. Jannie en ik  spraken af om elkaar brieven te sturen. Dit heeft niet zo lang geduurd…

Vader liet bij de timmerman een grote kist maken om mijn spullen mee te nemen. Met de trein vertrokken we vanuit Dordrecht naar Marinewerf Willemshaven in Duitsland. Op de marinehaven  werden destijds nieuwe duikboten gebouwd: Negen duikboten op een helling. In de fabriek werden onderdelen gemaakt en op de helling op de werf werden deze in elkaar gezet. Iedere week ging er wel een duikboot af op proefvaart. Vaak

Wim en Henk, 6 mei 1938

met jonge Duitse jongens aan boord. Niet elke proefvaart liep goed af. Ook werden er grote oorlogsschepen als  ´De Scharnhorst´ en ´De Gneisenau´ gerepareerd en van munitie voorzien. Wij werden gehuisvest in Lager Sande, een internationaal Lager: allemaal stenen barakken. Met ca 150 man waren we verdeeld over kamertjes van 6 man, met drie stapelbedden in één kamer. Boven was de wasgelegenheid (douches, wasbakken en toiletten).  Er waren vier van zulke barakken, in het midden een grote kantine waar je langs het loket liep voor het eten: ´waterkoolsoep´ en 1 of 2 groene aardappels in de schil. Je had een kookapparaatje en als vader gedroogde bruine bonen opstuurde, dan kon je die daarop koken. We gingen ´s morgens om 06.00 uur met de trein mee en ´s avonds om 18.00 uur terug. Brood mee (2 of 3 boterhammen) en water. Je had de hele dag honger. De post was altijd gecensureerd met grote rode strepen. In ´t begin kwam er om de vier dagen een brief, op het laatst van de oorlog niks meer. Na enkele maanden besloot ik dat de ´verkering per brief´ geen kans van slagen had; ik schreef Jannie af. In de volgende brief die zij mij schreef, bleek dat ze dezelfde gedachte had gehad. Onze uitmaakbrieven hadden elkaar gekruist. Toch keek ik mijn ogen uit op de scheepswerf in Duitsland. Wat een verschil met thuis. Daar moesten we zelf voor ons ketelpak zorgen, schijten deed je maar in het rietgors en je handen wassen deed je maar thuis. Op de werf in Duitsland kregen we werkkleding (schuimdoeken-kleding); een kiel en een broek, die werden daar ook gewassen. Je moest zelf voor je schoenen zorgen. Maar ja, op het laatst liep je in Duitsland wel met lappen om je voeten, want je schoenen waren versleten en sokken had je ook niet meer. Ik zat op de kamer met Henk van Kleef, oom Piet en enkele Zeeuwen en Groningers: onder andere Geert Beukema, een grote vent die werkte aan de spoorwegen. Hij gaf eens een Duitse voorman een klap na een ruzie ergens om (niks politieks) en toen werd hij ´eingesperrt´ voor drie of vier weken. Je zag ze wel eens lopen de ´eingesperrten.´ Uitgehongerd en doodvermoeid werden ze door kameraden meegesleept. Geert  kwam dan ook broodmager bij ons terug en de ontlasting liep zo zijn schoenen in. Door te delen van ons karig rantsoen kregen we hem er weer bovenop. Overdag was het hard werken en ´s nachts de bombardementen. Zodra de Engelsen door hadden dat er oorlogsbodems lagen, kwamen ze bombarderen. Ook overdag werd er gebombardeerd; de sirenes gingen loeien en dan liet je je werk liggen en ging dan met z´n allen de betonnen bunkers in. De vierkante grote bunker Tor 1 stond bij de ingang, er waren nog 3 of vier andere,  kleinere, verderop. Eerst heb ik bij de klinkerploeg gezeten en later bij de röntgenploeg bij het lassen. De techniek was daar in Duitsland ver vooruit vergeleken bij Nederland destijds. Ik heb ook geassisteerd bij het fotograferen van laswerk. Toen ik later terugkwam in Nederland kochten ze bij van der Sluijs ook een lasapparaat: veel minder werk dan klinken: nagels hitten, gaten boren etcetera. Mijn huidig gehoorprobleem wijt ik aan dat slechte werk. Ik was het eens een paar ochtenden (expres) verslapen, zodat ik eens bij kon slapen, want je moest om 06.00 uur al op de trein om naar ´t werk te gaan. Ik kreeg een waarschuwing van de Werkführer (de voorman) dhr Leege. Prompt versliep ik het echt. Toen moest ik me melden bij de Z5 , dat was een Kriminal Polizei. Ik had nog nooit van mijn leven een Hitlergroet gegeven, maar toen deed ik het als groet bij binnenkomst om de boel gunstig te stemmen (met Geert in mijn achterhoofd). De Kriminal Polizei wilde dat ik tekende voor Rusland voor het leger, maar dat deed ik natuurlijk niet. Ze zijn een hele tijd aan het soebatten geweest. Toen pakte er één de telefoon en belde dhr Leege. Ik hoorde hem op een gegeven moment antwoorden: ´Sonst ist er ein ganz richtiger Arbeiter.´ Het liep daarna met een sisser af: ´Wenn es noch einmal passierd, werd Sie sofort eingesperrt!¨ Het was dwangarbeid. We kregen een redelijk maandloon, maar je kon er niets meedoen. Eén keer betaalde ik 100 DM voor een halfje brood op de zwarte markt. Oom Piet is nog eens een half jaar naar huis gegaan omdat zijn kind geboren was. Ik moest tekenen dat ik ingesperrt zou worden als hij niet terugkwam. Het was zo´n 10 minuten lopen van de scheepswerf naar het station en twee kilometer van het station naar het Lager. Vlakbij het lager lag een groot munitiedepot. Dat is ook nog eens gebombardeerd. Uren duurde dat, iedere keer ging er weer wat anders de lucht in. Aan het eind van de oorlog moesten we bomtrechters dicht gaan gooien op vliegveld ´Varel´ in Noord-Duitsland. De Engelsen hadden ook dit vliegveld gebombardeerd. We liepen in colonne van 50 à 100 man, ik liep naast een Zeeuw, Roel Wildeboer uit Vlissingen, die ik kende van de werf. Henk was eerder weggestuurd naar Hamburg en zat ergens in Denemarken. Wij liepen ergens achter de Duitsers – die hadden de moed al verloren – het was zo ongeveer de laatste week van de oorlog. We kwamen langs een heg. `Als we nou eens over die doorn heen springen en gaan lopen?´ Roel ging met me mee. We hebben drie nachten ´s nachts gelopen. Tegen de ochtend kropen we in een schuurtje in het land. Werden we op een keer wakker, bleken we op grote pantservuisten (antitankwapens) te liggen, waar de geallieerden de hele tijd overheen gevlogen waren. Eén bommetje en er was niks meer van me teruggevonden. Je liep op de sterren; eigenlijk meer op gevoel richting Nederland. Het was zo ongeveer 90 kilometer. Eén nacht sliepen we in een boerderij. Trapte ik in het donker bovenop een Duitse (vluchtende) soldaat, het lag er vol mee. Toen ik weer wakker werd, voelde ik om me heen, ´t was aardedonker, je zag geen hand voor ogen. Maar ze waren weg. Ik had ongelooflijk geluk gehad. Kwamen we langs een boerderij. Sting er een oud vrouwtje buiten: ¨Haben Sie nicht etwas zu essen?¨  Kregen we brood met boerenspek!! Zo scharrelde je je eten bij elkaar. De vrouw was doodbenauwd, want de Engelsen waren vlakbij. Kwamen we een stel jonge Duitsers tegen: ´Wo wollen Sie henen?´ ´Nach Hause!´ Zeiden die Duitsers: ´Alles wegbombardiert!´ Kwamen we op een ander punt een oude Duitse soldaat (60+) tegen: ¨Willst du weiter? Du bist ganz verrückt. All Engelsen dort und All Meine hier!¨. Hij wees ons toch de weg door het mijnenveld, zelf stond hij te wachten op een vlucht Duitsers. Ook stond er ergens een Duitser met een revolver: ¨Zurück!¨ Gingen wij met een omweg weer verder. We kwamen in een stuk Niemandsland. Een soort gebied als de Veluwe; zand, struikjes, bomen.. Zo lopen we nog rustig en zo gaan ze schieten. Er werd van alle kanten geschoten of het de Engelsen waren of de Duitsers, je wist het niet. Ik ging snel in ´een grip leggen´. We liepen weer verder met een zakdoekje aan een tak en zo naar de vreemde maar mooie uniformen toe. Het duurde lang voor we elkaar begrepen, maar hij riep op een gegeven moment een andere soldaat die Nederlands verstond. Ik vertelde hen waar de boerderij was, waar de gepantserde wagen stond met de laatste Duitser, die we gezien hadden. Ze zetten het kanon aan en daar ging de boel. De Engelsman zei: ¨Alles for You¨ en hij wees om zich heen. We kregen sigaretten en witte brood en een stuk worst en chocola. Van alles, geweldig! We waren het lopen zat en hebben ergens fietsen gepakt van Duitsers, ze zaten voor het raam, maar durfden niks te zeggen. Komen we aan de grens, bij Groningen, werden de fietsen weer afgepakt – er zaten nog goede banden om en in Nederland waren geen fietsbanden meer. Ik werd getransporteerd naar de kazerne in Assen. Daar kreeg ik voor het eerst luizen en vlooien, want al die vluchtelingen kwamen daar. We hebben in het Noord-Willemskanaal gezwommen: handdoek om je kont, riem eromheen en zwemmen maar. Heel mooi was het begin mei 1945. Ik heb hier nog een tijd gezeten, werd daarna naar Brabant gezonden. Holland mocht je niet in, er was geen vervoer, geen eten enzovoort. Roel kon waarschijnlijk wel naar Zeeland, dat weet ik niet meer. In Brabant zat ik bij een katholiek gezin in ´s Hertogenbosch, in een gewoon huis. Mee geweest naar de kerk, ik deed alles maar zoveel mogelijk mee. Het stadje lag aan het water. Er ging een bootje (een bodedienst) naar Holland. Ik mocht aan het eind van de zomer met dat goederenbootje meevaren naar Dordrecht.  Op de Hooikade ben ik eraf gestapt. Daarvandaan ben ik naar huis gaan lopen. Met mijn laatste kwartje kon ik het veer betalen. Iemand had me gezien in Dordrecht en het tegen mijn broer Leen gezegd. Leen kwam me tegemoet fietsen, bij de Tol op de Molendijk zagen we elkaar voor het eerst weer na meer dan drie jaar. Achterop de fiets naar huis! Ik had prachtig lang haar met grote krullen in mijn nek, maar dat moest er al gauw af van mijn vader. Goed en wel na één of twee weken thuis moest ik maar weer gaan werken bij van der Sluijs van pa, want thuis niks doen, dat kon niet. Ondertussen was het dus eind augustus, begin september. We gingen vijf avonden in de week dansen bij de molen aan de molendijk in ´s Gravendeel. Je wachtte elkaar op bovenaan de kreek. Onderin de molen kon je dansen, er was daar voldoende ruimte. Dé sport was om drie meisjes op één avond thuis te brengen.

Je Jeugd inhalen!

Enkele jaren later in de winter was er bij Wim Verhoeven in het café ´Sint Joris´ een feestje. Daar heb ik Clara leren kennen en verkering gekregen. 11 December 1947 zijn we getrouwd en hebben we daar ook ons trouwfeest gegeven. Daarna kregen we ons gezin, maar dat is weer een heel ander verhaal!

Het oorlogsverhaal van Willem van der Bijl, uit de mond van hemzelf, werd opgetekend door zijn dochter Nelleke van Dijk (eind 2011, begin 2012).

2 Comments

Add a Comment
  1. Mooi verhaal. Heb er van genoten.

  2. Heel indrukwekkend om te lezen. proberen de film achter je ogen af te spelen. Hoewel het een ‘vogelvlucht’ is kan ik de film goed afspelen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *