In 2005 schreef Jacob Oprel, gepensioneerd gemeentesecretaris van Piershil, een artikel voor publicatie in het boekje ‘400 jaar Hervormde Gemeente Nieuw-Beijerland’. In geredigeerde vorm werd zijn verhaal afgedrukt. In onderstaand verhaal kunt u zijn artikel van destijds in onverkorte vorm lezen. U kunt het volledige artikel, ondertekend door Jacob Oprel, ook hier downloaden.
Dhr. Oprel behandelde onderwerpen die bij nader onderzoek hier en daar tot andere inzichten hebben geleid. De toevoegingen tussen de strepen, met verwijzingen naar verdere uitdiepingen op deze website, zijn gemaakt door de webmaster van deze website, Henk van den Heuvel.
Hoofdstuk I – Een stukje geschiedenis van het dorp Nieuw-Beijerland
De naam Beijerland is – zoals dat wel bij iedereen bekend zal zijn ontleend aan de naam: Sabina van Beieren, echtgenote van graaf Lamoraal van Egmond. Omstreeks 1516 verkreeg de toen nog ongehuwde graaf door vererving het grondgebied van Oud-Beijerland en Piershil en ook de tussenliggende grond, waar nu het dorp gelegen is, bestaande uit slikken, gorzen e.d. Dit gebied bleef enige tijd zo liggen, maar in 1524 was er een gedeelte ,door aanslibbing vanuit zee, op zo’n niveau gekomen, dat de polder Oud-Piershil tot stand kon worden gebracht en op dit nieuwe gebied het dorp Piershil tot ontwikkeling kon komen. Eerst in het jaar 1544 kwam de naam “Beieren” in de familie toen n.l. de Graaf een huwelijksverbintenis aanging met Sabina van Beieren (Beijeren). De graaf was toen reeds stadhouder van Vlaanderen en Artois. Al gauw maakte de echtgenoot van Sabina plannen om het verdere gebied te bedijken, want inmiddels was er zoveel zeeklei bijgekomen, dat afsluiting met dijken een verbetering zou geven. En zo werd gedaan, wat tot resultaat had, dat in het jaar 1557 Oud-Beijerland zich als dorp kon gaan ontplooien. Er zullen evenwel in die tijd toch nog enige haken en ogen aan de verdere ontwikkeling van het tussenliggende stuk drassige grond zijn geweest, want pas in 1580 werd aan de staten van de Verenigde Nederlanden toestemming gevraagd om het gebied tussen Oud-Beijerland en Piershil te mogen bedijken. Maar gelukkig werd in dat zelfde jaar door de staten op het verzoekschrift positief beslist en kon het inpolderingswerk worden aangepakt en dat werd dan ook voortvarend gedaan, want in 1582 kon reeds worden geschreven, dat “de bedijking ten effecte was gebragt”. De nieuwe polder, geheten “Nieuw-Beijerland “en “Nieuw-Piershil” was en wordt nu nog omsloten door de dijken met de navolgende namen: Spuidijk, Zinkweg, Vuurbaken, Zuidzijdsedijk, Oosthoeksedijk en de Piershilse Oudedijk. Wat moet er in die bedijking toch geweldig veel energie gestoken zijn om binnen twee jaar dit grote werk klaar te krijgen, bedenkend dat toen alles handmatig geschiedde, zo nodig met behulp van een wagen met een of twee paarden er voor. Bijzonder is ook te noemen, dat eerst in 1595 officieel door de Hoge, Middelbare en de Lagere Jurisdictie (de toen gezaghebbende autoriteiten) de nieuwe polder overgedragen werd aan de dochter Sabina, inmiddels gehuwd met George Eduart, graaf van Solms en van Muntsenberg. Dit alles speelde zich af in een wel zeer ongunstige tijd, n.l. tijdens de 80-jarige oorlog. En voor de familie Van Egmond was het daarenboven nog een droevige tijd, want in 156S had in Brussel de onthoofding plaats gevonden van de graven Van Egmond en Hoorne (Van Egmond, de echtgenoot van Sabina van Baijeren en de vader van eerdergenoemde Sabina). De nieuwe polder omvatte toen een oppervlakte van plm. 1110 morgen en 67 roeden , behalve de Godsacker (100 morgen t.b.v de armen); in de huidige termen is dit een oppervlakte van plm. 1500 ha. Bij de inpoldering was ook betrokken een zekere Antonie Geniets (het dorp kent een plein met deze naam); deze heer was superintendant geweest van Graaf Lamoraal van Egmond, en verder mr. Jan van Treslong, advocaat (van Treslongstraat). Deze twee personen sloten in 1579 voor de inpoldering een contract met de ambachtsheer van Piershil, jonkheer Willem van Renesse. Al gauw werden er na de drooglegging huizen gebouwd en werd hiermede het dorp Nieuw-Beijerland gesticht. Volgens van Ollefen (de schrijver van het in 1793 uitgegeven boekje “de Nederlandsche Stad- en Dorp-beschrijver”) telde het dorp 50 jaar na de bedijking plm. 140 huizen en …….. een korenmolen. Het dorp Nieuw-Beijerland is in tegenstelling tot andere dorpen in de omgeving destijds bebouwd in carré-vorm of wel vierkant, en ruim van opzet. Dat is nog goed te zien in de ligging van de Voorstraat/Voordoel en de daaraan evenwijdig liggende Middelstraat/Middeldoel en de Achterstraat/Achterdoel, ook de Wilhelminastraat (vroeger Achterweg geheten) en de na de tweede wereldoorlog (1940-1945) aangelegde Julianastraat. Deze straten worden dan mooi doorsneden door de Kerkstraat. Jaren geleden werd een gedeelte van deze straat – tussen de Middelstraat en de Achterstraat – Prinsenstraat genoemd. We komen nu enigszins in de jongste geschiedenis, een periode van ongekende gebeurtenissen. Het was nog nooit voorgekomen, zelfs niet tijdens de eerste wereldoorlog (1914 – 1915), dat Hollandse soldaten in het dorp gestationeerd werden. In september 1939 (het begin van de mobilisatie vanwege de internationale spanningen, omdat Duitsland Polen binnen viel) werd Nieuw-Beijerland allereerst geconfronteerd met de vordering van paarden, maar gelukkig bleef het daarna tot april 1940 min of meer rustig. Eerst op 19 april 1940 legerde zich in het dorp een compagnie soldaten van het 34e Regiment Infanterie, waarvan de manschappen werden ondergebracht in de plaatselijk aanwezige boerenschuren. Deze soldaten werden o.m. ingezet voor de aanvoer van hout voor het maken van kazematten aan de Nieuwendijk onder Goudswaard.
Voor ontspanning van de soldaten in de avond werd in een van de lokalen van de Chr. school een militair tehuis ingericht, dat door hen zeer werd gewaardeerd. Een van hen, de heer De Pater, die preek-consent had, kreeg zelfs op 28 april de mogelijkheid om in de dorpskerk voor te gaan. Genoemde De Pater heeft na de bevrijding in 1945 vele malen in de kerk aan de Zuidzijde het Woord bediend. Op 10 mei 1940 werd ook Nederland bij de oorlog betrokken. Op de derde dag, nadat de strijd ontbrandde, sneuvelde de Nieuw-Beijerlander Hendricus Baars op 20-jarige leeftijd als matroos bij Kornwerderzand aan de Friese kant van de Afsluitdijk en nog geen twee jaar later liet op 27 februari Cees Kraak het leven toen hij in de Indische wateren mee tenonderging met H.M. Kruiser “Java”, 20 jaar jong zijnde. De kruiser zonk binnen 20 minuten nadat hij was getroffen door een Japanse torpedo. De eerste oorlogsjaren verliepen over het algemeen voor het dorp weinig schokkend; het meest werd de narigheid ondervonden van de schaarste aan voedsel, kleding e.d. en de overtrekkende bommenwerpers richting Duitsland. Die vliegtuigen konden je geduchtig uit je slaap houden! Maar op 16 februari 1944 veranderde dit betrekkelijk rustige beeld toen voor naburige dorpen Goudswaard, Piershil, Zuid-Beijerland en Numansdorp en voor enkele dorpen op Voorne en Putten, Overflakkee het bevel kwam, dat de inwoners binnen een week moesten verdwijnen, omdat het gehele gebied van die dorpen onder water zou worden gezet, geïnundeerd. Dit was iets, dat de meesten niet konden bevatten; allemaal weg, dat was nog nooit gebeurd, zo sprak men er over. Maar het Duitse bevel was onverbiddelijk. Met boerenwagens, luchtbandenwagens enz. en onder bittere vries-kou vonden de verhuizingen plaats met wat schamel huisraad, ledikanten, beddengoed, kleding en natuurlijk de brandstof (kolen, kachelhout enz. ) naar een zelf gezocht en gevonden nieuw adres. Veel inwoners uit die dorpen vonden onderdak in Nieuw-Beijerland en zo steeg binnen twee weken het aantal inwoners met 900 à 1000 inwoners, waaronder 158 Hervormde gezinnen, terwijl het dorp zelf per 1 januari van dat jaar slechts 1600 ingezetenen telde. Het is daarom wel te begrijpen, dat dit veel problemen gaf. Er was nog geen waterleiding, elke woning had een kleine regenput en nu werd soms ineens het aantal bewoners van een huis verdubbeld. Dit gaf spanning, ruzie enz. Ieder gezin had immers zijn eigen wijze van huishouden, maar gelukkig bleven de meesten toch wel op hun eerste stekkie. Pastoraal werden vaak met behulp van de Hervormde predikanten (Ds. Speelman van Piershil was ook op Nieuw-Beijerland geëvacueerd) of de ouderlingen van de drie kerken de wrijvingen opgelost. Maar dan na de invasie van de geallieerden op 6 juni 1944 en de spoorwegstaking in september werd het dorp direct geconfronteerd met alles wat met oorlog te maken kan hebben. Duitse op de vlucht zijnde troepen streken hier neer en eisten inkwartiering en dat ging op een zodanige manier o.m. met het bevel, dat bij de bevolking dekens, levensmiddelen enz. moesten worden gevorderd, dat de toenmalige burgemeester, de heer Hammer dit weigerde en te samen met de secretaris van Nieuw-Beijerland en die van Goudswaard (de secretarie van Goudswaard was ondergebracht in Nieuw-Beijerland omdat het gemeentehuis vanwege de inundatie in het water stond), de gemeente-ontvanger en ook de drie secretarieambtenaren onderdook.
Inmiddels schoof de frontlinie steeds meer op naar het westen van Nederland. Via het beluisteren van de Engelse zender (want er waren er die hun radio in 1943 niet hadden ingeleverd, een strafbare handeling dus), was bekend geworden, dat op elk voer- of vaartuig, dat op de weg kwam of op de rivieren zou worden aangetroffen, zou worden geschoten. Zou dit ook zo in Nieuw-Beijerland kunnen gebeuren? Maar het werd harde werkelijkheid. Op 13 oktober reed de heer C. Berkhout met zijn bespannen luchtbandenwagen over de weg bij de Oosthoek, toen hij onverwachts door een Engels vliegtuig beschoten werd en hij op 40-jarige leeftijd door een van de mitrailleurkogels dodelijk werd getroffen. En op diezelfde dag richtte een ander vliegtuig zich op het schip van Abraham van Haneghem, die even buiten de haven op het Spui lag. Een van de kogels trof de schipper en zodanig, dat hij enige tijd later aan zijn zware verwondingen op 56-jarige leeftijd overleed. Twee doden op één dag!
Het volledige verhaal over Cornelis Berkhout staat hier.
Het volledige verhaal over Abraham van Haneghem staat hier
De felheid van de oorlogshandelingen nam steeds meer toe en dat ging niemand aan zijn waarneming voorbij. Een heel triest geval deed zich voor aan de Zuidzijde. Ook daar kwamen Duitse soldaten langs en organiseerden zelf de inkwartiering. Op 15 november klopten ze aan bij de woning van de heer Willem Hoek. Bij hun verzoek om daar ruimte te krijgen voor het onderbrengen van enkele soldaten weigerde hij de toegang tot zijn woning en nam daarbij zelfs een dreigende houding aan. Zonder pardon trok de officier zijn pistool en schoot de 60-jarige Hoek dood. Al kort na dit gebeuren werd hij op de algemene begraafplaats aan de Wilhelminastraat ter aarde besteld, zonder dat er iemand bij was.
Het volledige verhaal over Willem Hoek staat hier
Op 18 december 1944 vorderden een groep Duitse militairen in Zuidland twee boerenwagens voor het overbrengen van uitrustingsstukken enz. voor de oversteek via de veerpont naar Nieuw-Beijerland. Dit moest plaats vinden in het donker om niet de kans te lopen beschoten te worden door vliegtuigen. De wagens werden bemand door twee jongelui, de ene door Jan Wolters en de andere door Jacob Warning, beiden afkomstig uit Zuidland. De wagens werden begeleid door Armeniërs, die in Duitse krijgsdienst waren. De vaartocht ging aanvankelijk goed totdat een van de Armeniërs een vuurpijl afstak. Daar schrokken de paarden zo van, dat ze de wagens naar één kant van de pont trokken met het gevolg, dat de pont kapseisde. Wagens, paarden, de belading en de Armeniërs en ook de beide voerlieden verdwenen met de pont in het water van het Spui. Een van hen, Jacob Warning (25 jaar) raakte in de strengen van het paardentuig verward en verdronk hierdoor. Zijn lijk spoelde later aan bij Nieuw-Beijerland, maar Jan Wolters wist zich met veel moeite zwemmende te redden. De veerknecht, Jan Hoogstad, 64 jaar, afkomstig uit Hekelingen, maar geëvacueerd in Nieuw-Beijerland verdronk ook; zijn stoffelijk overschot is nooit meer teruggevonden. Ook enkele Armeniërs lieten het leven, maar hoeveel is niet precies bekend.
Het volledige verhaal over Jacob Warning staat hier
Het volledige verhaal over Jan Hoogstad staat hier
En nog was de narigheid niet voorbij. In de zomer van 1944 begonnen de Duitsers met het afschieten van V 1’s (Vergeltungswaffe nummer eins). Het was een soort onbemand vliegtuig, 7.90 meter lang met 830 kg explosieven aan boord. Op 23 februari 1945 werd vanaf Hoogvliet/Pernis (ook op het terrein van de suikerfabriek in Puttershoek was een startbaan) een V 1 afgeschoten, maar van dit exemplaar gingen de vleugels niet goed uit, wat tot gevolg had, dat deze vliegende bom zich laag over de grond voortbewoog. Het eerste wat ze tegen kwam was de woning van de familie Jac. van der Zande aan de Zuidzijdsedijk. Daar ontplofte het gevaarte en vloog de woning in brand. Het echtpaar kon zich met de zoons Hubrecht en Gilles redden door de woning te ontvluchten, maar bij de schoonouders van Van der Zande, de familie Doeleman, die met hun dochter de bovenverdieping als evacués uit Zeeland bewoonden, gelukte dat niet en zij kwamen jammerlijk in de vlammenzee om: ze waren respectievelijk 77, 75 en 50 jaar oud.
Het volledige verhaal over de familie Doeleman staat hier
Die V 1’s waren er de oorzaak van, dat velen weinig nachtrust genoten; er was zoveel angst. Omstreeks die tijd kwamen op een dag een V1 zo laag over, dat ze een gedeelte van het dak van de graanschoonderij van mevrouw H. Bouman-Bouman aan de Wilhelminastraat beschadigde, even de voetbalwei raakte en toen belandde in de boomgaard van B.Snijders (nu van H.J. van Koten). Daar vernielde dit projectiel wel een boom (sneed de stam zelfs doormidden) maar ontplofte gelukkig niet. Kort daarop hebben Duitse militairen het ontstekingsmechanisme er uit gehaald en gedemonteerd afgevoerd. Vertellend over de V l’s is het inmiddels februari 1945, maar hoe verliep het met het besturen van de gemeenten na september 1944? De burgemeester en al zijn personeel waren ondergedoken en was het gemeentehuis zodoende onbezet. De gemeente was dus burgemeesterloos en dat konden de Duitse autoriteiten niet over hun kant laten gaan. In november 1944 werd van hogerhand deze vacante post opgevuld met de komst van de NSB-burgemeester M.A. Simonis, die tot “de dolle Dinsdag” (5 september 1944) deze functie had bekleed in de gemeente Leidschendam. Op deze dinsdag was hij gevlucht maar teruggekomen zijnde kon hij natuurlijk niet meer op de burgemeestersstoel in die plaats gaan zitten en werd hem ter compensatie de drie westelijke dorpen toegewezen. Als een van zijn eerste daden benoemde hij zijn zoon, een SS-er tot ambtenaar ter secretarie. Beiden voerden al gauw zo’n bewind uit, dat de illegaliteit vond dat hij “een geducht lesje” verdiende en zo gaven enkele leden van de knokploeg hen beiden op 13 februari 1945 in de conciergewoning – waar ze beiden hun intrek hadden genomen – een flink pak slaag. Die afstraffing had hen echter nog niets geleerd, want diezelfde avond liet de heer Simonis de in het dorp aanwezige Duitse militairen een razzia houden en werden er enige tientallen mannen opgepakt en in de Hervormde Kerk gestopt. Er was hiermede een zeer gespannen situatie ontstaan. Dit in het bijzonder omdat enkele reeds opgepakte mannen, t.w. Cor van Driel, Piet en Jan Boender, en Klaas Helder probeerden via een raam in de consistoriekamer te ontsnappen. Ze moesten daarvoor de Kerkgracht oversteken: de eerste keer gelukte het aan Cor van Driel en Jan Boender om dat ongemerkt te doen, maar toen Piet Boender en Klaas Helder (Klaas Helder was een onderduiker uit Groningen, “Witte Klaas” genoemd vanwege zijn witte haar) achter hen aankwamen en zij beiden bijna aan de overkant waren losten de soldaten een salvo geweervuur en werden zij alle twee door een kogel getroffen: Piet Boender in zijn linker lies en Klaas Helder in zijn hals, waarbij zijn luchtpijp werd doorboord. Gelukkig bleef zijn halsslagader onbeschadigd. Beiden begonnen in doodsnood te gillen. Klaas Helder werd uit de Kerkgracht gehaald en tegen een boom gezet. Piet Boender werd door een soldaat overeind gehesen en op de rug van een andere soldaat naar de woning van de familie Van der Burg aan de Middeldoel gedragen. Ook Klaas Helder werd daar heen gebracht. De huisarts, dokter Doorenbos werd er bij geroepen en gaf hen beiden een injectie tegen tetanus (klem) vanwege het wondcontact met de moddersloot. Ook de wijkverpleegster, zuster Hink werd er bij gehaald. Die bleef de gehele nacht bij hen. Wel enigszins begrijpelijk liet men de Grüne Polizei opdraven, maar die stelden slechts enkele vragen en die vertrokken toen al snel, zonder verdere actie, hetgeen bij allen een geweldige opluchting gaf. Een taxi – op houtgas – werd opgeroepen en vervoerde beide gewonden naar het Zuiderziekenhuis. Piet Boender werd direct geopereerd. Ook Klaas Helder kreeg een chirurgische ingreep. Na 14 dagen werd Witte Klaas ontslagen, maar Piet Boender werd eerst na 5,5 week verpleging naar huis gebracht. Hij moest uit de auto worden gedragen. Hoewel hij enkele jaren later nog een operatie heeft ondergaan heeft hij toch al tijd minder goed kunnen lopen. Klaas Helder heeft weinig nadelige gevolgen van zijn verwonding overgehouden, want hij is zelfs officier in het Nederlandse leger geworden. Maar we komen nu weer terug op de gehouden razzia. De andere morgen werd opnieuw jacht op mannen gemaakt, en kwam het aantal in de kerk opgesloten mannen op ongeveer 100. Verschillenden mochten na selectie al gauw weer vrij, maar voor 60 van hen was dit niet beschoren en deze werden op 16 februari vanaf de haven per schip op transport gesteld naar……..? De angstige vraag kwam nu zowel voor de mannen zelf als voor hen, die achter bleven “Wat gaan de Duitsers doen?” Maar al gauw kwam enige duidelijkheid, toen vernomen werd, dat de mannen via Goeree-Overflakkee naar Schouwen-Duiveland waren overgebracht. Eerst was er gevaren naar de haven van Middelharnis, daar had men een boer kunnen charteren, die bereid was de koffers op een boerenwagen te vervoeren, en vervolgens werd de tocht zo lopend voortgezet naar Ouddorp waar een overtocht kwam naar Scharendijke. Onder toezicht van enkele soldaten werden daar sommigen van hen ingezet voor het aanbrengen van prikkeldraadversperringen op het strand, terwijl anderen opdracht kregen herstellingen aan kapot geschoten huizen, gebouwen enz. uit te voeren. De mannen verbleven daar plm. drie weken. Inmiddels vond de Knokploeg Zinkweg – na rijp beraad – nu toch wel het tijdstip gekomen om de burgemeester te liquideren, want wat kon er nog meer verwacht worden? En dit gebeurde op zaterdag 17 februari 1945, maar dit had tot het verschrikkelijke gevolg, dat als represaille 10 illegale werkers, opgesloten in de strafgevangenis in Scheveningen, werden overgebracht naar de plaats waar het lijk van de burgemeester was gevonden en daar ter plaatse op zondagmorgen om 9 uur aan de provinciale weg (N 217) onder Heinenoord werden gefusilleerd. Ter ere van hen, die hier vielen staat nu het herdenkingsmonument “Moeder”. Een van de neergeschotenen zou “Moeder” hebben geroepen. En dat blijkt ook uit het woord “Moeder”, dat op de voorkant van de sokkel is uitgebeiteld, met daar onder de woorden: “Hoe kan de mens de wens tot leven ooit te niet doen? Hier klonk de kreet van een, die voor tien makkers sprak.” Aan de zijkanten van de sokkel staan ook nog de namen van andere Hoeksche Waarders, die in die oorlogsjaren door de terreur het leven hebben gelaten.
Lees ook: 1944 – Een NSB-burgemeester te Piershil en 1944 – De burgemeester moest zwijgen
Gelukkig is het verblijf van de weggevoerden daar op Schouwen niet zo lang geweest, maar gedurende die tijd zullen er – zo kan wel worden aangenomen – weinig uren van slaap, maar meer uren van meeleven en van gebed geweest zijn, zeker aan “het thuisfront”. De tocht naar huis ging via Hellevoetsluis en vandaar naar Nieuw-Beijerland – steeds te voet – tot aan de oversteek bij Hekelingen, waar naar enkele malen overvaren met een roeiboot, er met een hart vol dankbaarheid, een gelukkig weerzien was met de geliefden, vrienden e.d. Intussen was vanuit Duitsland de officiële tijding binnengekomen, dat de op een na oudste zoon Piet van het gezin van Jan van der Hoeven, op 20-jarige leeftijd op 10 januari 1945 was omgekomen in het concentratiekamp Hamburg-Neuengamme. In dit gezin dus alleen maar droefheid. En zo kwam dan eindelijk de bevrijding op zaterdag 5 mei. Iedereen was in een blije stemming, maar niet iedereen kon het feest mee vieren. Daarvoor was er in bepaalde families te veel gebeurd, ook in het dorp Nieuw-Beijerland. Op de boerderij van de familie Traas, staande aan de Zinkweg binnen het grensgebied van de gemeente Nieuw-Beijerland, een basis voor het Hoeksche Waards verzet en van waaruit de Knokploeg-Zinkweg opereerde, kwam twee dagen na de bevrijding, dus op 7 mei een Duitse eenheid naar deze boerderij om zogenaamd een jas op te halen, die een van de militairen achter gelaten had. Deze soldaten traden nog al agressief op. Mevrouw Traas probeerde de optredende soldaten wat te bedaren maar dit had niet zoveel effect; ze gaven zelfs het bevel, dat alle gezinsleden naar binnen moesten gaan. Nadat mevrouw Traas als laatste de deur achter zich had gesloten volgde er een salvo uit een machinepistool, gericht op de gesloten deur. Mevrouw Catharina Traas-de Jager, echtgenote van Jan Traas, 58 jaar en moeder van 14 kinderen, maar ook “moeder” van het verzet in het Westelijk deel van de Hoeksche Waard, werd dodelijk getroffen als slachtoffer van een gefrustreerde Duitser. Wat een rouw en zo onverwacht in die familie, want ook zij waren als gezin opgelucht, dat de spanning was weggevallen, en men nu bevrijd en wel een betere toekomst tegemoet zou kunnen gaan. Terwijl de een zich op diezelfde dag verheugde over de komst van een Canadese patrouille van plm. 20 man, die vergezeld van een tolk, en rijdende met een brencarrier en een tweetal andere legervoertuigen, een gesprek aanging met de burgemeester, werden aan de Zinkweg voorbereidingen getroffen voor de begrafenis van mevrouw Traas. Mevrouw Traas is eerst begraven op de algemene begraafplaats te Oud-Beijerland, maar later overgebracht naar het Ereveld Loenen te Loenen.
De in dit artikel genoemde gevallenen staan allen op het herdenkingsmonument Korendijk.
In die zelfde week werd ook een dankdienst in de Herv. Kerk gehouden om nog eens stil te staan bij de bevrijding waarin ds. Langeveld voorging. In deze dienst werden verscheidene gezangen uit Valerius Gedenckklanken gezongen o.a.
“Wilt heden nu treden voor God, den Heere Hem boven al loven van harte zeer, en maken groot Zijns lievens namens eere, die daar nu onze vijand slaat terneer!”
en ook:
“0 Heer, die daar des hemels tente spreidt”. “Kom nu met zang van zoete tonen en u met snarenspel verblijdt”. “Alle volken, looft den Heere, aarde, zing een vroolijk lied!” “Beveel gerust uw wegen al wat u ‘t harte deert”.
Er waren die maanden van september 1944 tot en met mei 1945 heel wat dieptepunten geweest – dat is hiervoor te lezen – maar er kon in die tijd troost en kracht worden geput uit de woorden van psalm 62 : 5 (berijmd)
God is een toevlucht in het lijden. Vertrouw op Hem, o’ volk in smart, stort voor Hem uit uw ganse hart. God is een toevlucht ‘t allen tijde.
en na de bevrijding kon vrijwel iedereen onderschrijven de dichtregels:
Vaderlijk wilde Hij ons schragen, kennend een ieders zwakke kracht, en Zijn schepselen beschermend dragen uit des vijands overmacht. (en daarom) Halleluja halleluja Hem, die ons verlossing bracht”.
Hiervoor kon worden gelezen wat er zo al in het dorp gebeurd is en dan heeft dit alles nog geen vergelijk met hetgeen in de steden geleden is. Over de geschiedenis van het dorp worden in dit hoofdstuk veel zaken genoemd, die in de Tweede Wereldoorlog hebben plaats gevonden. Er is de uitdrukking “Lest heugt ‘t best”, maar het is ook een periode geweest, die voor elke Nederlander uit die jaren sporen heeft achter gelaten en ook met ingrijpende gebeurtenissen, zoals die in al die eeuwen daarvoor nooit waren voorgekomen. De kop van dit hoofdstuk spreekt van een “een stukje” geschiedenis. Er zou ook geschreven kunnen worden over de vroegere zalmvisserij, het repelen en zwingelen van het vlas (veel hoesten vanwege het stof in de longen), de vele werklozen en de daarmee gepaard gaande armoe, de economische malaise aan het eind van de twintiger jaren en in het begin van de jaren dertig enz. toen de inwoners alleen met landarbeid de kost moesten verdienen. En toen kwam daar nog overheen op 29 augustus 1939 de mobilisatie, waardoor vele jonge mannen, echtgenoten en vaders van een gezin onder de wapenen werden geroepen. Er kwam in die tijd al distributie, o.a. van suiker, vervolgens werden we in mei 1940 geconfronteerd met oorlog, met een totale distributie en kwam er steeds meer schaarste van levensmiddelen, brandstof, kleding enz. enz. en dit laatste bleef zo tot 1948. In 1946 was het brood nog zo schaars, dat voor het vieren van het Heilig Avondmaal een toewijzing moest worden aangevraagd bij de Algemene Synode. Aangevraagd werd 20 ons, doch er werd slechts een toewijzingsbon gestuurd voor de aankoop van 4 ons meel voor brood. Maar in 1948 kwam gelukkig van Amerikaanse zijde de Marshall hulp, die meer en meer de welvaart omhoog stuwde in het bijzonder na 1955. De landarbeiders gingen overal werken in de industrie in het Botlekgebied Europoort en anderen vonden werk in Rotterdam of bij Koni in Oud-Beijerland. En nu is het economisch leven zo uitgedijd, dat Nederland een staat is geworden, die behoort tot een van de welvarendste landen van Europa. Om dit hoofdstuk compleet te maken is het nodig om toch nog een droevige naoorlogse zaak te noemen. Vanaf 1946 tot en met 1950 kwam voor menig gezin weer een moeilijke periode. In die jaren moesten tien duizenden jonge mannen, die geboren waren in de jaren 1925 tot en met 1929 als dienstplichtig soldaat naar Nederlands Oost Indië, thans Indonesië, om daar orde en vrede te handhaven. Ook dit was een ingrijpend gebeuren. De oudste lichting verbleef daar 3,5 jaar aaneen. Onder hen was Dirk Boender. Als monteur liep hij op 18 november 1948 een zodanig zware hoofdwond op in de werkplaats van zijn militair onderdeel in Semarang, dat hij kort daarop aan die verwonding overleed, nalatende zijn jonge vrouw en hun driejarig zoontje. Er was natuurlijk na dit sterfgeval ook bij vele ouders spanning om hun zoons, want 3 à 3,5 jaar van huis en dan met regelmaat in de krant te moeten lezen de mededeling: “De regering maakt tot haar leedwezen bekend, dat in de afgelopen week de volgende militairen zijn omgekomen……”. Dat geeft ongerustheid. Zulke mededelingen gaven ook de predikant en de ouderlingen veel extra pastorale zorg. Alleen al op die grote militaire begraafplaats “Mentung Pulau” bij Djakarta liggen naast omgekomen soldaten van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) vele Hollandse mannen, in totaal 4.231 militairen begraven. Dirk Boender is begraven op de militaire begraafplaats in Semarang. Verscheidene zaken zijn in dit hoofdstuk beschreven, zowel blije als droevige. Het doel van dit boekje is om te herdenken, dat ds. Tijkmaker vier eeuwen geleden zich als eerste predikant verbond aan de Hervormde gemeente te Nieuw-Beijerland, en ook wat er zoal in die vierhonderd jaar in de kerkelijke als in de burgerlijke gemeente is gepasseerd. En dan kan er niet anders worden gezegd dan “wat is er veel veranderd”. Teveel om dit gedetailleerd te omschrijven. Daarom kan dit alles het best tot uitdrukking worden gebracht met die bekende woorden
“Ieder woelt hier om verand’ring
en betreurt ze dag aan dag,
hunkert naar hetgeen hij zien zal,
wenst terug ‘t geen hij eens zag”.
En is voor alles nodig, dat ieder ook heden moge leven van uit de woorden:
“Rust mijn ziel, uw God is Koning,
heel de wereld Zijn gebied.
Alles wisselt op Zijn wenken
maar Hij zelf verandert niet.”
Nieuw-Beijerland , september 2005.
J. Oprel
Hallo
Wist u ook van het ongeluk wat gebeurde met Aart Roos, mijn oom waar ik ook naar vernoemd ben?
Die is met de oorlog omgekomen. Op 31 augustus 1945, op de verjaardag van koningin Wilhelmina en de dag waarop NL de bevrijding kon vieren. Hij had in Nieuw Beijerland op de kruising van de Voordoel met de Kerkstraat een brandbom afgestoken, maar die ontplofte. En dat wisten ze niet want de andere brandbommen die ze tijdens de oorlog hadden gevonden hadden bij het afsteken alleen maar gebrand. Het verhaal is langer en kan ik op verzoek meer uitgebreid weergeven.
Oom Aart was 18 jaar en is toen binnen 15 minuten doodgebloed bij de spreekkamer van de dokter die toen op het kruispunt woonde.
Ik ben nu 65 en woon intussen op Urk en ieder jaar, met dodenherdenking sta ik nog met de tranen in mijn ogen als ik dit afsterven van oom Aart Roos herdenk. Volgend jaar is zijn sterfdag 80 jaar geleden. Ik zou dan graag bloemen gaan leggen op zijn graf. Dat graf was er nog in de jarenn’70 toen ik nog in NBland woonde.
Pieter Aart Roos, (Peter)
Zoon van Jan Roos
peter@roosgroup.co.za
Dag Peter, het graf van jouw oom Aart Roos is er nog steeds – op de oude begraafplaats aan de Wilhelminastraat. Mvg Wilma (mijn moeder is een Roos).
Hallo Wilma, zie https://wo2-hoekschewaard.nl/nieuw-beijerland/1945-tragisch-ongeval-kost-aart-roos-het-leven/