Arie Duifhuizen werd in 1921 geboren in Oud-Beijerland. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was hij 19 jaar. Hij woonde destijds op de Havendam. In en na de oorlogsjaren bouwde hij een mooie fotocollectie op, opgeslagen in een lijvig album. Zelf maakte hij ook foto’s, met als meest bijzondere exemplaren die van het vertrek van de Joden uit Oud-Beijerland, in 1942. Zowel over zijn album (dat reeds is toegezegd aan de Historische Vereniging Oud-Beijerland), als over zijn foto’s uit 1942 zijn diverse artikelen verschenen.
Op deze website zijn twee series te zien, afkomstig uit zijn enorme collectie. Deel 1 staat hier, Deel 2 staat hier.
In zijn album bevinden zich tevens foto’s van de familie Rood uit Oud-Beijerland: hier.
Op 1 maart 2012 vertelde hij ook over een razzia in Oud-Beijerland, het rondbrengen van de Koerier en het bewaken van ‘foute elementen’ in de HBS.
Arie Duifhuizen – 1 maart 2012 (in zijn woonkamer te Oud-Beijerland)
Artikel ‘Alles in diepe rust’ – AD RD 2011
OUD-BEHERLAND • ’10-5- 1940 – alles is nog in diepe rust maar des ‘s morgens omstreeks 3 uur wordt men uit de slaap gestoord door schieten en motorgeronk.’ Het zijn de eerste woorden bij de bijzondere fotocollectie die de nu 90-jarige Arie Duifhuizen tijdens de Tweede Wereldoorlog opbouwde. Het wegvoeren van de Joden in zijn dorp. De puinhopen in Rotterdam na het bombardement op 14 mei: Duifhuizen zoekt het zo op. „Kijk, om dit zegeltje ging het;” zegt de Oud-Beijerlander, terwijl hij voor de derde keer de kamer heeft verlaten en na enig zoeken weer terugkomt. In zijn handen het persoonsbewijs: ‘Arie Duifhuizen. Reiziger in sigaren’ staat er op geschreven. „Dat werkzegeltje had ik nog niet toen ik werd gearresteerd. Ik vertelde de Duitsers dat ik het net wilde aanvragen. Dat verhaal geloofden ze;” maakt hij zijn relaas af. Het is een van de vele verhalen die Duifhuizen vertelt. Ter illustratie pakt hij toch de handgebonden fotoboeken erbij, waarin hij de eerste dagen van de oorlog beschrijft. `Waar zal het einde zijn van deze afslachting, zo typt hij op de dag dat Rotterdam wordt gebombardeerd. Net 19 jaar oud was Duifhuizen op het moment dat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Dagelijks fietste hij door de Hoeksche Waard en wijde omgeving om de sigaren uit de zaak van zijn vader aan de man te brengen. In zijn borstzak steevast zijn fotocamera, op dat moment een inklapbare Kodak. Alles wat hij interessant vond, legde hij vast met zijn camera. Maar dat was niet het enige. De bevriende Joodse fotograaf Strauss, die een zaak had aan de Oostdijk in het dorp, schoof hem ook duplicaten toe van de foto’s die de Duitsers lieten ontwikkelen. „Toen Strauss naar Rotterdam vluchtte, kreeg ik ook nog twintig fotorolletjes van hem” Het stelde de Oud-Beijerlander in staat foto’s te maken op historische momenten. Zoals het wegvoeren van de Joodse inwoners van het Spuidorp op 11 augustus 1942. Net als tientallen dorpelingen zag hij hoe de Joden aan de ‘oproeping’ voldeden om zich te melden voor de Arbeidsverruiming’. „Ik ben toen op een hekje gaan staan om het van bovenaf te fotograferen. ‘Tot gauw, riep de vader van mijn vriend Elias Rood toen hij in de deuropening van de tram stond en ik hem op de foto zette.” Geen moment had Duifhuizen het idee wat de impact zou zijn van de foto’s die hij maakte. „Het eerste jaar van de oorlog kon je hier gewoon nog doen wat je wilde. Angstig was ik nooit, wel benieuwd. Ik ruilde ook foto’s met andere hobbyisten,” verhaalt hij. Het resultaat is een bijzondere collectie waar veel belangstelling voor is, getuige de vele lege plekken in het fotoalbum. „Ik heb de boeken wel eens uitgeleend en dan krijg je ze zo terug,” wijst hij op de lege fotohoekjes. „Ze gaan nu de deur niet meer uit, laat de mensen hier maar komen,” klinkt het stellig. Want hij wil zijn collectie wel delen, wetend hoe bijzonder deze is. Het onderwater zetten van de Hoeksche Waard om het landen van vliegtuigen onmogelijk te maken, heeft hij vooral in Piershil vastgelegd. In tegenstelling tot zijn eerste boek is het tweede minder volgeschreven. „Ik weet ook niet meer precies op welke plek dit is, maar de inwoners herkennen het wel:’ Duifhuizen heeft geen idee wie van zijn vier kinderen, elf kleinkinderen en zeventien achterkleinkinderen de oorlogsdocumenten voor de toekomst willen behouden. „Ik denk dat ze niet eens weten hoe belangrijk het is.”