Uit: Vijf Crossings W. Boot en W. Baars – door W. Baars
(deze teksten en afbeeldingen zijn afkomstig uit het boekje ‘Vijf Crossings’; u kunt het boekje hier downloaden)
De eerste tocht.
In november 1944 kwam ik voor het eerst in contact met de heer Willem Boot. Wie en wat was W. Boot ? Willem Boot was eind vorige eeuw in Alphen a/d Rijn geboren (1898) en in Dordrecht opgegroeid. Hij had zeer christelijke conservatieve ouders. ‘s Zondags bijvoorbeeld mocht er niet gekookt worden. Hij werd opgeleid tot machinebankwerker, voornamelijk monteur scheepsmotoren. In zijn jonge jaren heeft hij dit vak vijf jaar in de Verenigde Staten uitgeoefend. Hij heeft begin oorlog ook nog opdrachten vervuld voor de Engelse Intelligent Service. Hij sprak dus vloeiend Engels. In de dertiger jaren was hij eigenaar van de passagiersdienst Puttershoek – Dordrecht met het motorschip Pelikaan. In de jaren 1940-1945 zat hij al vroeg in het verzet, onder andere wapendroppings. Zelf was ik aangesloten bij de illegaliteit van ‘s-Gravendeel. Toen het geallieerde offensief strandde bij het Hollandsch Diep opperde Boot het idee contact te krijgen met het bevrijde Zuiden. Daarbij had hij een schipper nodig en zodoende kwam ik via de heer Overhoff (commandant van ‘s-Gravendeel) in contact met Boot. Ik had als schippersknecht bij mijn broer de nodige ervaring opgedaan. De eerste keer zijn we gestart via Oud-Beijerland (boerderij fam. Traas) en Piershil (boerderij zwager fam. Bergeijk), nadat we twee nachten in het hooi geslapen hadden. Piet Snel uit Puttershoek en Philip Leenman uit Oud-Beijerland, groep Zinkweg waren ook van de partij. Zodra Willemstad bevrijd was (7 november 1944) zijn we op stap gegaan met een fiets en een schop als camouflage (zogenaamd Arbeiter für die Wehrmacht) door het inundatiegebied na eerst een paar tankvallen gepasseerd te zijn. Het land en de wegen stonden daar ± 20 centimeter onder water. Dit was op last van de Duitsers gedaan tegen eventuele paratroupers. Onbruikbaar dus. Snoekjes zag je links en rechts wegschieten, deze waren met duizenden tot ontwikkeling gekomen. Boot en Snel waren gewapend met een 9 mm revolver. Flip en ik hadden een stengun in onderdelen achterop. Onverantwoord eigenlijk. We hadden echter geluk. Een Duitser fietste ons achterop en vroeg de weg naar de Hitsertse Kade (Zuid-Beijerland). Dat was ook ons doel! Voor ons dus een prachtige mascotte. Alles was hier namelijk “spergebied”. Bij de buitendijk aangekomen, verlieten wij het onder water gezette land en gingen op de smalle bovendijk fietsen. Het was nog twee kilometer naar ons eindpunt. Ik fietste achteraan, vol met gedachten. In de schemering die ingevallen was, zag je in de verte de molen van Willemstad. Voor mij het beloofde Heilige Land en net als Mozes zag ik het helemaal niet zitten. Ineens een grote schreeuw van een Duitser. Midden in de dijk was namelijk een mitrailleursnest gegraven met een militair op wacht. Slechts een randje was er over. Ik had er niets van gezien door mijn dagdromen en kon nog net mijn stuur omgooien anders was ik boven op zijn wapen gereden! De onderdelen van de sten achterop mijn fiets hoorde ik kletteren in het stenzakje. Ik krijg nog hartkloppingen als ik eraan denk. Het liep goed af. Net alles mis. Een vloekende Duitser achterlatend. Bij de Hitsertse Kade hadden we gehoopt een roeiboot te vinden, doch die was er niet. Ook de veerman (dhr. Troost) kon ons er niet aan helpen en heeft ons toen met een paar Duitsers overgevaren naar Tiengemeten. Zij bleven op de oostpunt om hun wapens te bemannen.
Boot wist aan het andere eind van het eiland een vertrouwde boer, dus gingen wij richting west. Na 100 meter was fietsen echter onmogelijk. Herfst, of te wel Bietentijd. Heel Tiengemeten was een grote modderpoel. Dan de dijk maar op en lopen met de fiets. Na ± 1 kilometer (‘t was inmiddels al volkomen donker) kwamen we een patrouille Duitsers tegen, twee man. Zij werden omgepraat met “Arbeiter für die Wehrmacht”. Boot wees op onze schoppen aan onze fietsen en zij slikten het. Opgelucht verder westwaarts. Halverwege Tiengemeten zag ik door het riet ineens iets. Ik gooide mijn fiets neer en riep onze colonne te stoppen. Ik rende de dijk af de griend in. Het was rond die tijd laagwater hadden we uitgerekend, want naar Brabant moesten we de vloed hebben. En ja hoor, daar lag een rietaak verborgen, compleet met twee stel riemen! Een bijzondere buitenkans. Je zou bijna geloven door onze lieve Heer opgelegd voor ons; een geschenk uit de hemel. Was de boot misschien verborgen voor de Duitsers ? (Een gesloten boek). De boot stond half vol met water en zat aan de grond. Met een emmer die gelukkig aan boord was, hebben we de boot leeggeschept. De fietsen erin, wij er ook in om ons aan de Duitsers te onttrekken en het opkomende water af te wachten. Op die plek hebben we toen ons noodrantsoen aangebroken, wat afgeworpen was bij droppings. Een eldorado, wat daar wel niet allemaal in zat, onder andere repen chocolade. Na een paar uur kwam de aak inderdaad vlot en vertrokken we na om de riemen jute gebonden te hebben. Dit voor de broodnodige geluiddemping. De stens in orde gebracht en het Hitsertsche – of Vuile Gat uit, meer drijvend dan roeiend. Er was een klein stukje maan te voorschijn gekomen, doch net voor de uitgang van het Vuile Gat kwam bewolking aan de oostelijke horizon en verduisterde het randje. De Helpende Hand van Hogerhand beweerde Boot en hij had misschien wel gelijk. Vlak bij de overgang Vuile Gat – Hollandsch Diep lag nog een lichtboei in bedrijf met fel onderbroken licht. Boot was bang, zeker niet helemaal ten onrechte, dat wanneer het licht door onze aak geblokkeerd werd, de Duitsers opmerkzaam zouden worden. Zelf hechtte ik daar niet zoveel waarde aan. We dreven er zonder moeite langs en waren nu op het veel bredere vaarwater. De mitrailleurposten hadden ons niet opgemerkt. De Poolster was te zien en zo hadden we ook een navigatiepunt. Voorin roeide ik, de tweede set met ieder een riem deden de overige drie man om de beurt. Ik wilde niet ruilen en voelde me de schipper. Zodoende hadden we een man achterin op de uitkijk voor eventuele obstakels of Duitse patrouilleboten. De oversteek naar de Hellegatsdam en Willemstad verliep verder probleemloos. Bij het binnenlopen van Willemstad floot Boot indringend op zijn vingers. Gelijk stootten we nog met veel lawaai op een wrak. Even later klonk er een waarschuwingsschot en werd er geroepen: “Handen hoog”. Daar werd natuurlijk aan voldaan. Ik mocht aan de riemen blijven om te manoeuvreren. Boot vertelde tegelijkertijd wie we waren en met welke bedoeling. De vrede werd alzo snel getekend. We moesten bij de Hollandse leiding komen en later bij het Canadese commando. Boot had begin van de oorlog al eens een opdracht uitgevoerd voor de Engelse Intelligent Service. Men krijgt dan een geheim nummer dat aan niemand bekend mag worden gemaakt. Door juist dit nummer naar voren te brengen, wat via Londen werd gecontroleerd en klopte, kregen wij gelijk het volste vertrouwen. Toevallig kwamen wij op een zeer belangrijk tijdstip voor de Canadezen. Zij waren namelijk tot op 28 oktober 1944 vergevorderd om agenten naar bezet gebied te sturen. Dit werd verijdeld door verraad, King Kong alias Lindemans, en de Special Force of the Canadian Army zat met een probleem. Of Boot dit alles te weten gekomen is, betwijfel ik. Zelf kwam ik hier pas achter na publicaties in 1992.
In ieder geval werd Boot, nadat hij gesprekken gevoerd had met de Canadese geheime dienst, onder andere in Brussel, gevraagd de eerste operator met ons over te zetten. En al dus vertrokken wij 19 november 1944 met een Belgische officier richting de Hoeksche Waard. We passeerden weer de nog steeds brandende lichtboei en bereikten het Vuile Gat zonder opgemerkt te worden. Aan de westzijde van het vaarwater was het haventje van Kersten, opzichter Korendijksche Slikken, aan de Oudendijk van Goudswaard. Dit stond droog (Peil laag water) en zodoende moesten wij achter het riet aan de buitenkant wachten. Achteraf Gode zij dank. Piet Snel en ik wilden op verkenning. Je kon zo buiten de boot op het zand stappen en dus gingen wij met de stens op pad, zo’n 50 meter terugsluipend naar de ingang. We wilden net achter het riet vandaan komen en de haven binnenlopen, toen ik Piet plotseling bij zijn arm greep en wees. Op de hoek van de kade kwamen uit het niets ineens vijf á zes Duitse officieren, te herkennen aan hun platte petten. We stonden plotseling oog in oog, met dit verschil, dat zij ons door het riet niet zagen. Ik schat de afstand op zo’n 30 meter. Stokstijf blijven hurken en niets bewegen was geboden. We werden niet opgemerkt. De situatie leek een eeuwigheid te duren, in werkelijkheid nog geen drie minuten. Ze stonden te wijzen richting Brabant en Tiengemeten. Ze bestudeerden iets van een verdedigingsplan of zo en vertrokken weer. Dit zal ongeveer 5.00 uur ‘s morgensvroeg zijn geweest. Gelukkig hadden wij niet eerder de haven in kunnen varen. Nadat het water opkwam zijn we na een paar uur naar binnen gegaan en hebben het daglicht afgewacht. Daarna op stap, zo’n 300 meter moesten we door de uiterwaard naar het huis van opzichter Kersten op de dijk. Boot en ik namen ieder een riem op onze schouder, zonder jute natuurlijk. Ineens hoorden we schoten en zagen een paar Duitsers. Ze waren aan het jagen. Een haas vloog onze richting op. Boot probeerde het dier nog te grijpen, doch het beestje had geluk. De soldaten kwamen naar ons toe, lachend dat we misgegrepen hadden. Boot begon een gesprek over de jacht. Hij vertelde hen dat hij vroeger ook gejaagd had. Zonder verder te vragen gingen de Duitsers hun eigen weg. Bij het huis van de opzichter stond een schildwacht. Nog voordat de man ons wat kon zeggen, liep Boot al naar hem toe en vroeg hem naar zijn baas. Jacques, de agent met zendapparatuur en gewapend plus fiets met schop gevorderd in Willemstad ging met Karel (schuilnaam van Philip) langzaam vooruit en op zijn beurt Piet daar weer op z’n dooie gemak achteraan. Een veldwebel kwam naar buiten en Boot vroeg of hij onze riemen wilde bewaren en dat als hij wilde ook onze boot kon gebruiken om eventueel op eenden te jagen. Boot zei dat we net terugkwamen van Tiengemeten, waar we voor de Wehrmacht gewerkt hadden, alweer wijzend op onze schoppen. De coulante veldwebel riep een soldaat, die de riemen van ons moest aanpakken en hij groette ons allervriendelijkst. Zo kwam dus de eerste agent met zijn zendapparatuur in bezet gebied en heeft geseind vanuit de Hoeksche Waard en later de Alblasserwaard tot 6 mei 1945. Zelf had ik nog wel een min of meer nare ervaring, omdat toen ik thuis kwam en nog geen 100 meter had gelopen al door twee bekenden staande gehouden werd met de opmerking ‘ Goh, we dachten dat jij in Brabant zat.” Ik gelijk weer terug naar Maasdam, waar Boot ondergedoken was en hem de situatie voorgelegd. Hij zei; “Wim, je gewoon laten zien; net doen of je gek bent, dan zeggen ze gelijk, zie je wel, allemaal praatjes.” Ik heb zijn advies opgevolgd, maar hem toch wel geknepen, echter inderdaad de eerste maanden geen last gehad. Einde van onze eerste tocht.
De tweede tocht.
De aanleiding tot de tweede crossing waren drie vliegeniers en een Franse verzetsman (Maquis). Zij waren door mij in opdracht van Overhoff en het verzet Dordrecht in twee etappes van het eiland van Dordrecht naar de Hoeksche Waard geroeid. Zij moesten zich als zogenaamde doofstommen gedragen en werden naar Oud-Beijerland getransporteerd om naar Brabant te gaan via onze eerste weg. Dit laatste echter mislukte. Ze voeren op een krib en zijn doornat in Klaaswaal terechtgekomen. Zo kwam het verzoek half december 1944 dus bij ons binnen. Die overtocht moest vanuit de Dordtsche Kil. Bij de Wacht ± 2 kilometer ten zuiden van ‘s-Gravendeel wist ik wel een roeiboot te liggen. Op de vertrekdag heb ik die boot en daartoe behorende riemen in orde gebracht en was daar ± 16.00 uur al mee klaar en bedacht dat ik nog tijd genoeg had om eens richting einde van de Kil te gaan en de zaak daar te verkennen. lk wist wel dat daar een Duitse post zat en het spergebied was, maar een brutaal mens in oorlogstijd heeft de gehele wereld. Bij het naderen van de uitloop van de Kil zag ik in de verte een rij boeien dwars over de rivier en was eigenlijk zeer benieuwd wat dat te betekenen had, maar zag tegelijkertijd een militair met zijn mitrailleur in de dijk. Ik was nog maar ± 100 meter van hem verwijderd en wilde teruggaan, maar hij zag mij ook en riep met een grote mond:”Herunter Mensch”. Ik liep namelijk boven op de dijk. Ik dus naar beneden gegaan en draaide om. Doch dit was niet zijn bedoeling. “Hierher kommen”. Tja daar kwam ik dus niet meer onderuit en bedacht me te laat, dat ik wel wat ver gegaan was. Ik liep naar hem toe en vroeg direct wat die boeien verder op te betekenen hadden. “Zaten daar misschien mijnen aan of zoiets ?” Hij viel gelijk uit met: “Was machen Sie hier?”. Terloops kon ik zijn in de dijk ingegraven stelling in me opnemen. “Was Minen; Alles Minen. Wees maar blij dat ik hier sta, anders was je de lucht ingevlogen.” Daar vlakbij lag een ring landmijnen, verder landinwaarts. Dat wist ik, want Gerrit Verhoef, een vriend van mij, had dat met zijn leven moeten bekopen. “Boven op de dijk lopen. Sind Sie verrfickt ? Als ze je aan de overkant (Brabant) zien lopen, dan schieten ze je aan flarden.” Ik vond dat wel wat overdreven. Het was daar meer dan 2 kilometer breed. Hij beschouwde zich echter dus als mijn beschermheer doch in plaats van mij te laten gaan floot hij naar zijn commandopost, een bunker 50 meter verderop. Deze bunker was er nog voor 1940 door de Hollanders neergezet ter bescherming van de Moerdijkbruggen. Daar kwam zijn maat aangelopen met: “Mit” en daar ging Willem. Bij de bunker moest ik buiten blijven staan. Er gingen toen duizend gedachten door mij heen. Hoe kon ik me hieruit redden ? Als ik tenminste nog een kans kreeg. Ik filterde al mijn ideeën in atoomtempo (toentertijd nog een onbekend woord). Even later klonk: “Herein!”. Ik naar binnen, zette mijn pet af om voor de tweede maal, nu van de commandant, te horen: “Was machen Sie hier ?” Toen speelde ik mijn troef. Ik haalde mijn schippersausweis uit mijn zak en overhandigde het aan de commandant. Hij bekeek het aandachtig en vroeg: “Was meint dies ?”. Mijn uitleg in zo goed mogelijk Duits volgde. “Herr Oberst. Ich bin Schiffmann und wir fahren Kartoffeln für die Wehrmacht und die Bevölkerung. Unser Schiff liegt in ‘s-Gravendeel und dahinten haben wir unser Ruderboot und davon ist die Kabel gebrochen und ist weggefahren. Deswegen werde ich Sie fragen ob Sie veilleicht das kleine Boot gesehen haben ?” Ik moest weer “drauBen” gaan en wachten met mijn pet nog altijd in mijn hand. Het leek me weer een eeuwigheid te duren, echter na een paar minuten kwam Herr Oberst naar buiten met de mededeling dat niemand een boot had gezien. Ik zei: “Schade”. Hij gaf mij mijn Ausweis terug en vroeg zich af wat hij nu met me aan moest.
Hij liet zich ontvallen dat het bijna spertijd was, waarop ik meteen reageerde dat als ik hard liep nog best voor die tijd thuis kon halen. Gelukkig kwam toen het verlossende woord: “Schnell, mach fort? Wegwezen dus. Ik stoof gelijk weg met een Weesgegroetje naar Boven en naar de Duitsers achterlatend. We lagen op de eb te wachten. Het was de gehele dag vloed geweest. Als er dan in ‘s-Gravendeel al een roeiboot losgeslagen zou zijn, dan was die wel mooi in Dordt maar nooit aan het einde van de Kil terechtgekomen. Dat was dus mijn valse kaart geweest. (Na de Deltawerken is de vloed respectievelijk eb precies tegenovergesteld gaan lopen in de Kil.) Terug bij de Wacht, onze startplaats, waren intussen heer Boot en ene Willy (schuilnaam voor Toop van Ham) gearriveerd. Willy was gestuurd door Dordrecht, waar hij al lang in het verzet zat. De familie van der Kolk had zich de vorige dag al over onze vier passagiers ontfermd. Rond 22.00 uur scheepten we in. Ook nu weer een ijzeren aakje, net als bij onze eerste reis. We waren nogal een internationaal gezelschap. Bob was een Amerikaan, neergeschoten boven de Haarlemmermeer. Verder een Zuid-Afrikaan, die zelfs een paar woorden Nederlands sprak. Hij was ergens boven in Noord-Holland terechtgekomen. Er was een Tsjech, Spitfire piloot die boven Friesland zijn jager moest verlaten en dan nog een Fransman, informant voor de Maquis, het Franse verzet. Uit Dordrecht de al eerder genoemde Willy en tenslotte dan nog Boot en mijn persoon. Het gezelschap bestond dus uit zeven man. Voorzichtig roeiend en drijvend met weer jute om de riemen gingen we richting Hollandsch Diep. Ineens dwars van de post waar ik een paar uur tevoren geweest was een lichtkogel. Mijn hart stond stil. We waren ontdekt. Wat een licht, je kon de krant lezen. Gelijk daarop een ratelende mitrailleur. Ik wilde direct al buiten boord. Ik had zo een laars uit. De schutter stopte even en Boot riep meteen: “Nicht schieBen. Arbeiter für die Wehrmacht.” en beduidde terwijl mij met mijn voornemen te wachten. “Hier kommen” was het antwoord van de tegenpartij. “Wir kommen gleich” was het wederantwoord. De stroom was richting Hollandsch Diep en behoorlijk, dus door zo langzaam mogelijk bij te draaien wonnen we ettelijke meters. Zodra echter een lichtkogel doofde, vloog er weer een andere de lucht in. Ik wist dat er net voorbij de post een krib was en daar moesten we sowieso voorbij komen en dan zogenaamd aan wal gaan over die krib. Die manoeuvre lukte. Boot en Willy stonden op. Zo leken ze uit te stappen. Ieder had echter een riem gepakt. Ik bleef op mijn plaats en zodra de lichtkogel doofde, duwden zij uit volle kracht de boot weer richting Moerdijk en ik roeien en zij gelijk ook weer. We waren maar een paar meter van die veilige rietkraag vandaan. Door de volgende lichtkogel zagen de Duitsers gelijk onze ontsnappingspoging en ratelde meteen weer de mitrailleur. Nu beschreef zijn schootsveld een sector. Het wapen was ingegraven in de dijk. Hoe dichter bij die bron, hoe smaller dus die sector. Niemand van ons hoorde ik schreeuwen. Duizend gedachten vlogen weer door mij hoofd. “Die vent schiet mis” dacht ik. Ik gaf gelijk een noodschreeuw, tot in Brabant te horen. Bob, de Amerikaan kwam in 1956 terug en vroeg het allereerst of ik degene was die die noodkreet geschreeuwd had. Ik begreep alsnog dat het nogal indruk gemaakt had. Ik bedoelde hiermee de Duitser te misleiden dat hij raak schoot en hoopte dat hij de trekker even los zou laten. Weer een meter winst. Een piloot rees direct voor mij op met: “Wounded ?”. “Shut up” antwoordde ik, want hij hinderde mij bij het roeien. Weg dook hij weer. We waren beslist door die sector gevaren. Halverwege het Hollandsch Diep moest er wel gehoosd worden, misschien was de boot geraakt ?
De Duitsers bleven nog een paar lichtkogels afvuren en ook de mitrailleur ratelde nog een paar maal, doch wij voeren veilig achter de rietkraag. Daar doemde echter het gespannen net over de rivier op, verankerd door boeien, die zo’n 25 meter uit elkaar lagen. Door de stroom werd het net in het midden tussen twee boeien naar beneden getrokken en door precies te sturen vloog de aak over het net zonder gevolgen. Ik was de Hemel al te rijk dat we zover gekomen waren. Een tweede confrontatie met de Duitsers was voor mij denk ik zeer slecht afgelopen. De enige hindernis nu zou nog een patrouillevaartuig kunnen zijn uit het haventje van de Mariapolder. We hebben er gelukkig geen gezien. Op het Hollandsch Diep moest er tegenstroom overgestoken worden om de Sassenplaat te ontlopen. Een van de vliegeniers kwam naar me toe. Hij had nog altijd zijn lichtgevend kompasje bij zich en vroeg de koers. Het was aardedonker. Ik zei hem: ” Keep South-East in the front.” en zo ging het van “little to the right, little to the left” en “Right so.” Ondanks dat zaten we toch ineens vast op de punt van de zandplaat. Er liep daar nu eenmaal een sterke stroom zeewaarts. Met vereende krachten hebben we de aak losgeduwd en wat meer oostwaarts de plaat gerond. Even later komt een andere vliegenier naar me toe en meldt: “Skipper, water in de boot.” Ik had het nog niet gemerkt en inderdaad er was behoorlijk water binnen gestroomd. Het hoosvat dat er moest zijn was natuurlijk nergens te vinden. Dat dreef ergens hier of daar. Toch een inslag van de Duitsers ? Het moest haast wel, want het was een hele gave boot. Ik stak mijn been uit en zei: “Use my boot.” Dat wilde hij echter niet. Ik zei hem: “Hurry up. Sink or swim.” Zo werd de boot weer droog geschept. Even later zei de man voorin: “Skipper, a boat right ahead.” Ik draaide me om en zag direct dat het de ton was recht voor de Roode Vaart (Zevenbergen). De overtocht was volbracht. De Roode Vaart in gevaren. Dat was destijds maar een sloot van ruim 1 kilometer lang. Voor de sluis bij de scheepswerf was het een chaos. Boot floot, echter geen commentaar. Omdat ik daar bekend was, vroeg hij mij de zaak te verkennen. Ik ging op pad. Niemand te zien, alleen kapotgeschoten huizen. Het was eigenlijk best gevaarlijk vanwege eventuele boobytraps. Ik meldde mijn bevindingen en kort beraad gehouden, lopen naar Zevenbergen of Moerdijk. De laatste plaats was het dichtstbij. We waren net op pad of er lag een wit lint dwars over de weg. Ik zei: “Stop, dat betekent mijnen.” Dat wist ik nog van de vorige keer. Weer conferentie gehouden. Een van de club zei: “Ja, maar aan welke kant van dat lint liggen die mijnen.” Er stond namelijk geen bordje bij. Ik durfde me bijna niet meer te verroeren. Toop van Ham zei: “Come on. Achter me aan.” en begon het liedje “It’s a long way to tipperary” te fluiten. Hij scheen met zijn knijpkat alle oneffenheden bij en zo bereikte de sliert Moerdijk. Bij de ingang van Moerdijk hing aan een afgeschoten telefoonpaal op borsthoogte een wit lint met een bordje “No entry, MINES.” We waren er dus dwars tussendoor gelopen. Later hoorden we dat het waarschijnlijk tankmijnen waren en die hadden dus een grotere druk nodig om te ontploffen. Boot floot weer doordringend, echter weer geen commentaar. Ik snapte er niets van. Pratende liepen we het plaatsje binnen en plotseling een onverstaanbaar bevel. We zagen niets of niemand. Boot begon in het Engels. Geen antwoord. Dan weer een paar onverstaanbare woorden. Nu hadden we baat bij onze internationale groep. Onze Tsjech verstond de woorden. Het was Pools. Toen was de zaak snel opgelost en voor de tweede keer die avond hoorde ik een militair fluitje! Onze missie was volbracht. We gingen naar de Poolse commandant. Fanatiek vroeg hij naar de Duitse stellingen die wij wisten. Doch de Duitsers waren hem deze nacht voor. Terwijl ik mijn sokken zat te drogen voor een elektrisch pitje met een Capstain sigaret en de anderen zaten te converseren, hoorde ik gefluit en even later een inslag. lk keek op. Geen commentaar.
Even later weer een inslag. Dichterbij volgens mij. Geen commentaar. Doch de derde vlakbij. Er was niet veel meer te verwoesten. Het werd de Poolse commandant toch te gortig. We werden naar buiten gestuurd en verdeeld onder een paar tanks. We hebben daar toch nog bijna een uur gelegen. Het vuur zag je uit de straatstenen spatten. Daarna zijn we opgehaald en ergens in een school ondergebracht. Daar op stro diep in slaap gevallen. Na ± 10 dagen gingen we terug via de Brabantse Biesbosch. Daar waren we niet zo goed bekend en zeker niet wat betreft de Duitse stellingen. Voor spionagegroep Albrecht moest er een agent naar bezet gebied en wij konden gelijk mee. Via Drimmelen ging het naar Werkendam. Onderweg hoorden we nog Duitse bevelen naar elkaar geven, maar werden niet opgemerkt. We werden afgeleverd bij een griendwerkerskeet, bezet door twee man en een heerlijk vuurtje. Daar hebben we de dag afgewacht en gingen toen op stap door blubber grienden en paadjes. Boot had een doos met onderdelen voor de zender van Jacques, onze operator. Ik wilde de doos nog overnemen om hem te dragen, maar daar wilde Boot niets van weten. Hij was en bleef verantwoordelijk. In Werkendam hebben we ons gemeld op een woonark en daarna werden we ondergebracht bij verschillende verzetsmensen. We zouden ‘s avonds de Merwede naar Boven-Hardinxveld oversteken. Ik moest gaan slapen van de gastvrouw in een kraakhelder bed, echt spierwitte lakens. Ik weigerde en vond het veel te schoon. Commentaar werd niet afgewacht en ik was zo onder zeil. Om ± 18.00 uur zijn we overgestoken en ik heb geslapen drie hoog bij een dokter geloof ik in eerder genoemde plaats. ‘s Morgens stond er een koetsje met paard klaar. We namen afscheid van de Albrechts man. Hij moest richting Utrecht. Wij gingen naar het Papendrechtse veer. Om de beurt zijn we over gevaren naar Dordrecht en toen ging het verder lopend naar huis. Het was precies de dag voor Kerst. Einde van onze tweede tocht.
De derde tocht.
Begin januari 1945 kwam Boot op hoge benen naar mij met verontrustende bewijzen dat op de Suikerfabriek te Puttershoek een VI installatie gebouwd werd. Een plattegrond zou hem nog in handen gespeeld worden met daarop alle gegevens en deze plattegrond moest dan direct naar de overkant. Het motto was dus: “Hou je gereed ” Een paar dagen later kreeg hij inderdaad alle gegevens van de familie Snel en dus de beide Wimmen op naar Sliedrecht en wel de naar de familie Visser. Eigenlijk net zo’n adres als de familie Traas, Bergeijk en vele anderen. Er was daar echter alleen maar een kano voorhanden. Geen bezwaar; dan maar met de peddels in plaats van met de riemen. Ik kreeg nog een medicijnflesje ouwe klare mee en we vertrokken om ± 21.00 uur. Het was juist een vorstperiode en alvorens we de open rivier bereiken konden, moesten we eerst als een ware ijsbreker voor- en achteruit en weer vooruit zeker wel 50 meter ijsbreken. Dit was een heidens karwei. Het meest vervelende was echter dat dat ijsbreken zo’n verschrikkelijk lawaai maakte. Zo voorzichtig mogelijk werd toch zonder dat we opgemerkt werden de rivier bereikt. Daarna ging het richting Helsluis tegenover Sliedrecht in de Dordtse Biesbosch. De sluis was dicht en ook alles bevroren. We stapten uit en haalden de kano uit het water en voorbij de sluis gingen we het Wantij op. Er was echter nog een stukje van de maan te zien, dus bij een boerderij buiten een paar uur gewacht. Toen we een borrel voor de kou wilden nemen, bleek dat ik ons opkikkertje in de sneeuw in Sliedrecht had laten staan bij het in het water dragen van de kano. Was me dat een tegenvaller. Mijn tong kleeft nog aan mijn gehemelte als ik eraan terugdenk. Toen de maan ondergegaan was, gingen we weer richting Ottersluis. IJs was hier gelukkig niet. Bij de verkenning door mij bij de Ottersluis bleek dat er geen Duitsers waren. Wel stonden de deuren van de sluis op een kier. Ze stonden in spuistand en stromen dat het deed. Er stond zelfs val van binnen naar buiten. Dat werd een gevaarlijke manoeuvre. We besloten met gang door de nauwe opening te sturen en floep de kano dook met en neus in het water, doch richtte zich weer op. De eerste deur was genomen. De tweede deur namen we precies zo en we zaten op de Nieuwe Merwede. Ruim sop. Jazeker, te ruim. Op de Merwede ging alles voor stroom naar wens. Doch bij de Jacomien, de punt van de Brabantse Biesbosch, moesten we de Amer dwars oversteken naar Lage Zwaluwe. Westenwind en eb; stroom en wind tegen elkaar in. Met andere woorden: Hol water en dus flinke golfslag. Boot zat achterin. Hij was een stuk zwaarder dan ik. We kregen natuurlijk veel water over en dat liep allemaal naar achteren. Het gevolg was dat Boot met z’n achterwerk in het ijskoude water kwam te zitten. Eerst gaf hij mij al de papieren die verzwaard waren met een steen, om ze voorin te leggen. We kregen echter zoveel water binnen dat er van achteren klonk: ” Wim, zo verzuipen we.” Er zat dus niets anders op om de koers te verleggen recht in de wind. Dat betekende richting Moerdijkbruggen. Schuinstekend en zo voorzichtig mogelijk manoeuvrerend werd de Brabantse wal opgezocht. We zochten een overspanning op die nog intact was (drie kwart gedeelte van de bruggen was namelijk gesprongen) om niet op wrakstukken te stoten. Zonder van weerszijden opgemerkt te worden kwam het haventje van Moerdijk in zicht. Bij de bruggen aan de wal gaan was te link. Overal lagen nog landmijnen. We wisten dat er daar al meer verongelukt waren. Bij het invaren van de haven ging er weer een lichtkogel af. Weer het bevel van handen omhoog, maar daar waren we al op getraind! Er zaten nu Belgen en die verstonden gelukkig Nederlands. Boot was bijna helemaal versteven van de vorst en kon de kano bijna niet uitkomen.
We kwamen echter al snel op verhaal met een kop koffie en een sigaret. ‘s Morgens vroeg gelijk doorgezonden naar Tilburg. Daar verwittigden we eerst kolonel de Rome, onze Canadese baas, van alle gegevens, daarna gedouched en was het pitten geblazen. ‘s Avonds kregen we al uitslag van de kolonel. Er waren luchtfoto’s gemaakt en er zou waarschijnlijk wel een VI installatie gebouwd worden. De beide Wimmen in hun nopjes. Die installatie zou wel in de prak gegooid worden. Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard had veel contact met kolonel De Rome en had zodoende ook gehoord van de moeilijke crossing met die vliegeniers en had Boot uitgenodigd. Boot natuurlijk in zijn nopjes en ik beledigd. Ik heb dat ook kenbaar gemaakt en jawel hoor, nog geen drie dagen later kreeg ik via de Rome ook die eer en werd ontvangen in het oude postkantoor van Breda. Z.K.H. vroeg honderd uit, hoewel hij ‘t meeste natuurlijk al wel wist. Ik moest ze aan de andere kant van het Hollandsch Diep de hartelijke groeten overbrengen met de belofte dat ze gauw zouden komen. Dat het nog drie maanden zou duren zal ook Z.K.H. wel tegengevallen zijn, denk ik. Een eigenaardig voorval deed zich daar een paar dagen later voor. Boot zei me op een keer dat we eigenlijk geen militair gevoel hadden. “Vrijbuiters” waren we, wat ik volmondig beaamde. Tot op een morgen eind Januari 1945 meen ik, hij aan kwam zetten in het uniform van Hollands kapitein. “Wat nou” zei ik “Ben je dat vroeger ook geweest ?” Hij ontweek die vraag met: “Ze wilden dat nu eenmaal.” Mijn gemeende antwoord was: “Gefeliciteerd, maar ik blijf liever vrijbuiter.” Nog groter was mijn verbazing de volgende dag. Boot droeg toen het uniform van Canadees kapitein. Ik zei “Wat nou weer”. “Ja” zei hij “Het militair gezag in Eindhoven had bezwaar , maar de Canadezen niet.” Het bleek mij later, dat hij wel in militaire dienst was geweest, maar bij de huzaren (Paardevolk), mogelijk als sergeant. De promotie tot kapitein was dus voor het Hollandse Opperbevel te hoog geweest. Het verzet Dordrecht had die tijd gevraagd villa Simpang te bombarderen. Dit was het Duits militair hoofdkwartier. Het Geallieerd Opperbevel stemde hiermee in. Ter extra controle werd Boot 27 januari 1945 een dag te voren gevraagd dit nogmaals op de kaart aan te wijzen en zo wisten wij dus ook wat Dordt te wachten stond. Begin Februari 1945 moesten we terug met een koerierster en drie operators. Dat waren Belgische officieren met geheime zenders. Een zender was voor Utrecht, een voor de Veluwe en de derde was voor de Achterhoek. De Belgische officieren behoorden tot de spionagegroep van Kapitein Verstrepen en deze stond weer onder commando van kolonel De Rome van het eerste Canadese Leger Special Force. Het afscheidsdiner was op 6 februari 1945 in Tilburg onder leiding van kolonel De Rome zelf. Het diner duurde echter te lang. Persoonlijk zat ik te wippen op mijn stoel, dat weet ik nog heel goed, maar ik durfde niet te interrumperen. Ik was veruit de laagste in rang. Sterker nog. Ik had helemaal geen rang en zat dan ook helemaal achteraan. De rivier de Nieuwe Merwede was namelijk een getijde stroom (eb en vloed) en dat was wel mooi onze hoofdverbinding. Door nu te lang te tafelen verliep het getij (vloed). Boot en ik gingen eerst richting Lage Zwaluwe en ik wilde eens poolshoogte nemen aan het einde van de haven en kreeg ook toestemming van de schildwacht met de opdracht in het niemandsland ± 150 meter niet van het pad af te wijken in verband met boobytraps. Het dooide al weer een paar dagen en het was miezerig weer met slecht zicht. Ik had een deprimerende bui en zag het eigenlijk helemaal niet zitten, maar het moest. Inmiddels was het gezelschap gearriveerd en gingen we toch op pad ondanks mijn bezwaar. Het mislukte.
We hadden een walky-talky meegekregen en stonden zo in verbinding met de kolonel in Lage Zwaluwe. We waren nu eenmaal te laat vertrokken. Het tij (eb) viel in en we keerden na het gemeld te hebben na 1 ½ uur terug. De walky-talky is trouwens later in de Hoeksche Waard nog gebruikt door Overhoff. De volgende avond vertrokken we wel op tijd ± 23.00 uur. Alles ging goed tot en met voorbij de Kop van ‘t Land en de Ottersluis. Plotseling werd er ongeveer 1 kilometer voor ons uit van weerszijden van de rivier met zaklampen geschenen. Heel even maar. Dat moesten Duitse patrouille boten zijn. Ik wist dat er net boven de Ottersluis een arkenhaventje was. Als de weerlicht daarheen gevaren en ons schuilgehouden. We werden niet opgemerkt. Daar we 200 meter voorbij de Ottersluis lagen opperde Boot de sluis te verkennen om eventueel naar binnen te schutten. Zoiets was altijd mijn werk en ik was daar ook goed bekend. Al sluipend bereikte ik de sluis en zag aan de buitenkant een sleepboot liggen. Met heel veel moeite en risico heb ik de sluiswachter gepord. De risico was dat er een Duister ingekwartierd zou kunnen zijn. Ik hield dus afstand van de deur. De sluiswachter stond me door een luikje te woord en zei dat de sluis pas bewaakt werd door een sleepboot van de Kriegsmarine en dat schutten onmogelijk was. Deze weg was dus voor ons “abgesperrt”. Terug bij ons gezelschap vertelde ik mijn bevindingen aan Boot. Hij wilde er toch door. Het tij begon inmiddels ook te verlopen. Boot zijn plan was als volgt: Ik moest de sluisdeur openzetten en dan zou Boot naar binnen varen langs de sleepboot. De breedte daar was slechts 15 meter. Dan moest ik de sluisdeur weer dicht doen en eerst het waterpeil gelijk maken door de slakken in de sluisdeuren te sluiten respectievelijk te openen. Daarna de tweede sluisdeur openzetten en dan konden we zo het Wantij op. Voor het eerst naar mijn weten sprak ik Boot tegen. Ik weigerde pertinent. Ik vond dit veel te riskant. Boot echter was een principieel erg christelijk mens en op mijn weigering zei hij terug dat als Onze Lieve Heer wilde dat we daar door kwamen, dan zouden we er ook doorkomen. Ik repliceerde meteen ” Je mag Onze Lieve Heer niet verzoeken. Je kon wel voor een trein gaan liggen, maar die trein zou echt niet stoppen “. Op mijn argument dat we drie operators en een koerierster aan boord hadden, die heg noch steg wisten hier in de rimboe ging hij toch overstag en werd zijn plan dus getorpedeerd. Ik hield hem voor dat als het fout zou lopen, wij onszelf misschien nog wel konden redden, maar dat onze passagiers hopeloos en reddeloos verloren zouden zijn. Er was echter nog een oplossing. ± 1 ½ kilometer hogerop de rivier was vroeger een zogenaamde rol geweest en daar kon men roeiboten rollend van buiten naar binnendijks brengen en omgekeerd. Die rol was er allang niet meer, maar met vereende krachten zag ik wel kans de boot naar binnen te krijgen. Hier liep een sloot van de Nieuwe Merwede naar het Wantij, het Katse Gat. Aldus besloten wij over de modderige kade naar die plek te lopen en ik zou die 1 ½ kilometer roeien. Na een paar honderd meter gelopen te hebben zag Boot het moeilijk zitten. Hij liep natuurlijk voorop. Overal waren echter eenmansputjes in de dijk gegraven; daar konden soldaten zich verschuilen tijdens beschietingen. Het was roetdonker en motregen. Boot zag die gaten niet en was al een paar maal gestruikeld en zat dus inmiddels helemaal onder de blubber. Hij vroeg me dan ook te ruilen. Ik was nog jong en had “katteogen”. Zo gezegd, zo gedaan, hij roeien en ik ging gidsen. Zonder verdere moeilijkheden bereikten we de rol. Daar hebben we de roeiboot uitgeladen. Er zaten onder andere zes sets met accu’s en een walky-talky in. Eigenlijk alles bij elkaar was dat veel te zwaar. Met vereende krachten hebben we de boot over het dijkje gesleept en daarna weer geladen. Toen even bijgepuft en ging het verder richting de Heisluis door de Dordtsche Biesbosch.
De zaak hier werd weer door mij verkend. Er was niemand aanwezig. De deuren waren dicht. Toen dus zelf maar geschut. Slakken open, deur open. Boot met roeiboot en passagiers naar binnen. Deur dicht. Slakken dicht. Tweede deurslakken open. Bij gelijk water deur open en naar buiten de Beneden Merwede opgevaren en ons de rivier af laten zakken tot onze haven en ligplaats in Sliedrecht. Dat was ongeveer 7.00 uur ‘s morgens, de hoogste tijd overigens, want het werd al licht. We hebben alles afgeleverd bij tante Marie en ome Gijs, of te wel familie Visser. Men kan wel begrijpen wat zo’n blubber gezelschap voor die familie geweest moet zijn. Ik had open handen van het zware roeien. De operators werden snel daarop naar hun bestemmingen getransporteerd. Degene die het verst weg moest, werd door Boot zelf weggebracht, ja tot over de Gelderse IJssel. Dit alles met een auto met generator, kolengestookt. De radioset werd verborgen onder die kolen. De koerierster ging haar eigen weg. De vier Belgische geheime agenten waren 1e luitenants, namelijk Jacques Vandespiegele, Marcel Bufkens, Francois Beckers en Martin Grégoir. Toen wij in de Hoeksche Waard kwamen wachtte ons een teleurstelling. Er was helaas nog geen bom op de VI installatie gegooid. We zeiden nog: “Daar waag je nou je leven voor.” Bij mijn onderduikadres viel ik echter met de deur in huis met “Allemaal de groeten van Prins Bernhard en ze komen gauw over het Hollandsch Diep. Heeft hij mijzelf beloofd”. Iedereen keek me aan of ik de engel Gabriël (als Blijde Boodschapper) zelf was en dat was dan het slot van onze derde reis.
De vierde tocht.
De vierde tocht kwam al gauw. Boot was met ene Jan de Graaf uit Dordrecht de V2 installaties in Wassenaar gaan bespioneren en die gegevens moesten zo snel mogelijk met nog andere papieren naar Brabant. Vanaf Sliedrecht via de Helsluis door de Dordtsche Biesbosch (zelf geschut) en bij de rol de roeiboot weer over de dam naar buiten, de Nieuwe Merwede ingesjouwd. Geen passagiers dit keer en zonder opgemerkt te zijn veilig in Lage Zwaluwe aangekomen. Boot speelde zijn gegevens door en merkte onder andere op dat de VI installatie nog volop in gebruik was, waarop de kolonel zich liet ontvallen “Ja, ik heb ook mijn superieuren.” Een paar dagen later kreeg hij hoogst persoonlijk van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard de belangrijke opdracht ene kapitein van der Gaag door ons terug te brengen door de linies. Kapitein van der Gaag kwam zojuist terug van besprekingen met Hare Majesteit Koningin Wilhelmina en de regering in Londen. De Prins bemoeide zichzelf met de voorbereiding van het transport. Stapels staatsbladen en documenten, stenogrammen, een radiozender, twee grote dozen met knijpkatten, een grote voorraad insuline voor suikerpatiënten wat in het westen niet meer in voorraad was en proviand voor ons drieën. Ook versierde Z.K.H. een elektrische kano met Canadezen doch na door de Prins en zijn gevolg nagewuifd te zijn hielden die het voor gezien na 500 meter. Er was veel opperwater (Hoge Rijn) wat inhield dat er bij de Kop van ‘t Land zo goed als geen vloed kwam. Er moest midden vaarwaters geroeid worden want aan weerszijden stonden mitrailleurs opgesteld Een geluk was dat er nevel hing. De electriciteitsmasten ter weerszijden aan de Kop van ‘t Land waren omhoog te zien. De wal echter niet. Dus onze boot door de Duitsers ook niet. Het roeien werd echter door de Duitsers gehoord, dus “vuur” over de Merwede. Gestopt met roeien, doch de boot ging drijven richting Lage Zwaluwe! Nogmaals geprobeerd. Doch zo voorzichtig konden we niet roeien, de Duitsers hoorden het. Er moest trouwens hard aan de riemen getrokken worden. De boot was afgeladen met koffers en het was doodstil. Dus weer mitrailleurvuur. Kogels vlakbij de boot, maar geen treffers. Het ging niet. Terug laten drijven tot ± 1 kilometer naar beneden. Langs de Merwede aan de Dordtse kant is alles griend met kreekjes en slootjes. In een van die slootjes doken we binnen. Onzichtbaar vanaf de dijk en de rivier. Ja, goede raad was duur. Er lag nog een ondergedoken woonarkje. Daar sloegen we ons bivak maar op en wachtten de dag af. Overdag werden in de verte stemmen gehoord, onder andere van kinderen. Volgens mij moest dat de Oosthaven zijn. Ik had daar dikwijls aardappelen geladen met mijn broer. Boot moest dus op verkenning uit. Roeiboot uitgeladen in het arkje en ik Boot naar de dijk gevaren, van der Gaag achterlatend. Met Boot afgesproken dat als alles veilig was bij zijn terugkomst hij drie maal moest fluiten en ik ging terug naar ons stekje. Na een uurtje kwamen de verlossende tonen en ik mijn maat weer opgehaald. Het bleek inderdaad de Oosthaven te zijn. Op nog geen kilometer afstand. Er lagen daar twee schepen suikerbieten te laden voor de hongerende bevolking van Dordrecht. Echter daarmede was ons probleem niet opgelost. ‘s Middags opperde Boot naar de Duitse Post te gaan om te vragen of we voorbij mochten varen. “We hadden” zou hij zeggen ‘aardappelen in onze koffers voor onze huishoudens.” Ik maakte bezwaar. Bang dat ze hem in zouden sperren. Maar hij ging toch. Dus ik hem opnieuw aan de wal gebracht door de griendslootjes. Zelfde afspraak gemaakt als ‘s morgens en waarachtig na een dik uur kwam het afgesproken sein en heb ik hem weer opgehaald. Hij was door de Duitsers sceptisch ontvangen. Vijandig eigenlijk.
Hij deed voorkomen alsof hij gelijk met die aardappelscheepjes geschut was door de Ottersluis. Daarop vroegen ze hem onder andere hoe laat die vrachtscheepjes de vorige dag de sluis gepasseerd waren. Alles had hij echter haarfijn ‘s morgens aan de schippers gevraagd en dus kon hij ze op hun vragen bedienen. Hij kreeg toestemming te passeren, maar ze moesten eerst in de koffers kijken. Dat beloofde hij, doch wist dat dit onmogelijk was. Geen handige Duitser. Hij had Boot er zo gemakkelijk tussen kunnen laten lopen door te beloven “Passeer maar” en toch te controleren. Ik had trouwens geweigerd. Ik vond het allemaal te link. Alzo nog geen oplossing. Na een poosje wilde van der Gaag ook weleens kijken, dus gingen wij gedrieën weer naar de dijk. Zelf sprong ik het eerst uit de boot, liep de dijk op en keek er voorzichtig overheen. Ja,ja, recht in de ogen van een fietsende Duitser! Ik dook weg, maar hij mij ook gezien. Ik beduidde mijn metgezellen wat er aan de hand was doch direct was het “Hände hoch”. Voor de zoveelste keer en “Was machen Sie hier im Sperrgebiet ?” Boot was uit de roeiboot gestapt. Van der Gaag was nog binnenboord. En daar kwam Boot weer met zijn overredingskracht. “Wij moesten naar boeren in de omgeving om aardappelen voor onze kindertjes. We hadden al zover geroeid. Hij wist toch ook wel dat er overal gebrek aan was.” Boot veegde zijn zweet eens van zijn voorhoofd, maakte een vertrouwelijke indruk. Grijs haar. Grijze snor. De Duitser kwam de dijk af. Hij liet zijn geweer zakken en wij onze armen. Gelijk ging ik brutaal naar boven op de dijk en kwam zo achter de soldaat! Boot stond verder te redeneren. Van der Gaag was in uniform. Dit wekte wel enig argwaan bij de Duitser op. Een oud vooroorlogs sloffie zonder uitmonstering. Ook zo’n oud kepi. Ik beduidde van der Gaag van achter de Duitser dat hij die af moest zetten, het leek me zo Angel-Saksisch. Van der Gaag begreep mijn wenk en stak zijn pet in zijn zak na zijn gezicht er mee afgeveegd te hebben. Na nog even wat gepraat droop de Duitser af en wij gauw naar onze schuilplaats. Toen ik eenmaal achter die soldaat stond was hij verloren natuurlijk. Ik wachtte de conversatie af en begreep dat ik niet in hoefde te grijpen. Van der Gaag had ook zijn vinger aan de trekker van zijn revolver. Zodoende was het beide partijen gelukt geen slachtoffers te maken. Als het een fanatieke Duitser was geweest, had het voor ons faliekant afgelopen. Van der Gaag zou krijgsgevangene gemaakt zijn, hij was in uniform. Doch iedere Duitse soldaat had het recht ons standrechtelijk te fusilleren. Z.K.H. Prins Bernhard had Boot zelf hierop gewezen en dat wij uiterst voorzichtig moesten zijn. Hieruit bleek dus ook de bezorgdheid van Z.K.H. Zelf wekte het wrevel op bij de Wimmen dat kapitein van der Gaag een kans had en wij niet. Maar ja, wij werden als franc-tireurs beschouwd. Al met al nog geen oplossing. Doch Boot bedacht een troef en wel een van de schippers. Het werd intussen al donker. Alle bagage weer in de boot geladen en teruggeroeid de Oosthaven in. De schippers van de “Johanna 2” aangeklampt ( Jur de Lange en Cor Kortlever uit Dordrecht) en die bereid gevonden de gehele lading onder de bieten, afgedekt met een kleed te vervoeren. Wij gedrieën vanaf de haven dwars door de polder richting Dubbeldam gaan lopen en kwamen na 20.00 uur ( spertijd, nog gewaarschuwd door een Duitser) bij boer Herweijer aan. In het hooi geslapen na ‘s avonds de verbaasde vrouw des huizes chocolade gepresenteerd en uitleg gegeven te hebben. De andere dag ging van der Gaag zijn eigen weg. Hij had als maar een koffertje bij zich. Bij het afscheid vertrouwde hij ons toe: “Gehad van H.M. Koningin Wilhelmina voor mijn vrouw. Ik weet zelf niet wat er in zit!” Later bleek er toiletzeep, wasmiddelen, pindakaas, elastiek, naaigerei, kousen, koffie en zelfs een kaart veiligheidsspelden in te zitten. Van der Gaag had namelijk vijf kinderen en dat wist Hare Majesteit.
Kapitein van der Gaag heeft een belangrijke rol gespeeld bij de capitulatie van de Duitsers. Hij heeft hierover en over de voedseldroppings een onderhoud gehad met Seyss-Inquart. De bietenschipper is geladen naar Dordt komen varen en heeft daar gelost. Boot heeft daar brutaalweg ook zijn eigen koffertje met levensmiddelen gehaald en de “Johanna 2” is met wat beurtgoed naar Delft gevaren, de bestemming van de contrabande. Hij had heel veel moeite om de Alblasserdamse brug te passeren. De Duitsers wilden de lading controleren. Het kostte hem een fles jenever. Hij mocht verder. Alles is terechtgekomen. Er waren toch ook veel rechtschapen Nederlanders die niets met de illegaliteit te maken hadden en toch veel risico namen. Hulde en bedankt! Wij zijn eerst naar Sliedrecht gegaan via de Merwede met een vertrouwde schipper. Daarna fietsen opgehaald en terug naar huis. De Papendrechtse pont namen we nooit tegelijk. Minder risico dat we samen gepakt zouden kunnen worden. Bij het oplopen van de pont zei de Duitser die controleerde “Ausweis.” “Yes sir” zei ik. De laatste weken gewend Engels tegen militairen te praten beging ik deze stomme fout. De Duitser keek me onderzoekend aan. Ik mijn fout gelijk door hebbende, schakelde direct over op Duits. Rap Duits. Ik heb nog nooit zo vloeiend Duits gesproken als toen. Het valse Ausweis werd nogmaals goed gecontroleerd en mijn schipperspapieren dito en ik kon gaan. Een ei gaar koken is een spreekwoord. Nou het was een struisvogelei! De derde week van Februari 1945. Einde van onze vierde reis.
De vijfde tocht.
Na de vierde tocht waren we getuige van het tweede bombardement op de suikerfabriek. De eerste poging was op 16 Februari 1945 mislukt. Op 25 Februari 1945 kwamen de bommenwerpers terug en vernielden de VI installatie grondig. Er is geen vliegende bom meer opgelaten. Al met al waren er toch ± 100 afgevuurd. Die zelfde tijd werd er op ‘s Gravendeel een wapeninbraak gepleegd. Ik kwam net thuis van Brabant en kreeg de sten in mijn handen gedrukt. Cor van de Berg hurkte naast me. Ik zeg “Wat doe jij hier ?’ “Als jij neergeschoten wordt, moet ik het overnemen” was zijn repliek. Ik zeg: ” ‘t Blij vooruitzicht dat mij streelt. Dank je”. Het is goed afgelopen. De Duitsers liepen later wel op laarzen te patrouilleren in plaats van met hun ijzer beslagen kistjes! Het werd mij allemaal een beetje te gevaarlijk op mijn dorp. De crossings waren aan het uitlekken. Ik besloot naar Sliedrecht te gaan om te helpen met overvaren. Boot verwittigde ik hiervan. Inderdaad hebben enige weken later een paar verkeerde Nederlanders staan posten bij mijn huis, doch de vogel was gevlogen. Ik was bij de familie Visser ingetrokken, maar men zat niet een, twee, drie op mij te wachten en ik werd op de reservelijst gezet. Ineens kwam er via een koerierster een telegram voor mij van Boot: ” Baars moet wachten. Ik kom.” En jawel hoor na een paar dagen, dat moet begin Maart geweest zijn, kwam mijnheer met aan zijn zij ene mijnheer Slotemaker, een van de topmannen van de K.L.M. en goed bevriend met Z.K.H. Prins Bernhard. Hij moest in Londen besprekingen gaan voeren voor de naoorlogse vliegtuigmaatschappij. Probleemloos via de Helsluis (weer zelf geschut) en Overtoom (rol) in Lage Zwaluwe aangekomen en de heer Slotemaker afgeleverd. Hierna zijn we niet meer overgestoken. Zelf wilde ik wel terug, doch de Colonel hield ons min of meer vast. Ik heb nog aan de Colonel gevraagd om gedropt te worden boven de Hoeksche Waard. Er vlogen van die kleine verkenningsvliegtuigjes vanaf een geïmproviseerde baan in Tilburg, echter de Colonel lachte me uit met “er komt nog wel wat voor jullie.” Dat is dus niet meer gebeurd. Er is wel sprake van geweest, doch uitgesteld en afbesteld. Iedereen dacht dat de oorlog zo afgelopen zou zijn. Het duurde echter nog twee maanden. Tussen de crossings door werd er in bezet gebied ondertussen niet stilgezeten. Er is nog een plan geweest (uit wiens brein weet ik niet) door de Hoeksche Waard heen te stoten door de Geallieerden naar Holland. De K.P. (knokploegen) van de Hoeksche Waard zouden dan de pont bij Nieuw-Beijerland moeten bezetten, de tramhaven in Numansdorp vrijmaken alsmede de Barendrechtse Brug zien te veroveren. Ook met hulp aan de Barendrechtse kant door de K.P. van lJsselmonde. Zelf moest ik dan de pont van ‘s Gravendeel in de fuik aan de Dordtse kant laten zinken door middel van twee kleefbommetjes. Hiervoor ben ik twee keer in Dordt bij de heer Beekman, expert springstoffen, geweest. Deze mijnheer Beekman is met twee anderen na de oorlog gesneuveld bij het ontmantelen van een pantservuist. Dit plan is in de ijskast gebleven. Berlijn was belangrijker dan Den Haag.
De laatste maanden.
Rond Nieuwjaar ’44-’45 zijn Boot en ik nog op de fiets met massieve banden via Rotterdam (Boot bespreking met Peter Noord in de Heinekens Brouwerij over onder andere voormeld offensief) naar Voorburg gereden. Brief afgeleverd bij de moeder van minister Burger. Dat was ook een Dordtenaar en in contact gekomen met Boot. Teruggefietst en in Rotterdam blijven slapen in een illegaal hospitaaltje, gerund door Guus en Els Steynis – De Haan in de van Brakelstraat. Als contrast met de hongerende bevolking zaten wij aan de oliebollen! De beheerder is later als represaille gefusilleerd op de Coolsingel en zij gevangen gezet in Scheveningen. De vier operators hebben allen de oorlog overleefd. De Canadezen wilden nu eenmaal zelf zo’n dienst hebben. “Ze waren nogal manschappen verloren door valse Duitse berichtgeving” zei de Rome. Er waren ook verschillende organisaties operationeel. Er was onderling zelfs een zekere rivaliteit. Meerdere spionagegroepen hadden natuurlijk het voordeel als de ene opgerold werd, de andere toch bleef werken. Na de bevrijding prees de Colonel ons door te beweren dat door die seiners de oorlog in Holland bekort was en geallieerde levens gespaard. Zelf heb ik de illusie dat ook de Duitsers gespaard zijn toen het front stillag. De Canadezen wisten alles dus contact was niet nodig en zodoende overbodig. (Please, laat mij in die waan.) Bij de derde terugkeer geloof ik, kreeg ik van de kokkin een pakje in mijn handen gedrukt. Het was al donker trouwens. Ik gaf het thuis aan mijn vader en die maakte het open. Het waren vier pakjes roomboter. maar er stond wel Antwerpen op! Zodoende moest ik thuis ook kleur bekennen, nog afgezien van de risico’s die zo’n pakje onderweg meebracht. – Op een middag in Maart kwam Kapitein Verstrepen in Tilburg naar me toe met de mededeling dat H.M. de Koningin de stad zou bezoeken. Ik reageerde matig en zei dat ik het best vond. Maar ja, ik had toch niets te doen, dus maar richting centrum gelopen. Alle mensen liepen me voorbij, ik toen ook maar een stapje harder. En ja hoor, daar kwam ze in een open auto. Innemend zwaaiend. Heel Tilburg was uitgelopen. Ze was amper voorbij, toen de hele meute een andere richting opvloog. Daar zou ze even later passeren. U kunt het geloven of niet. Ik heb gerend en stond daar zo wat oog in oog met haar en kreeg bijna de indruk dat ze alleen voor mij gekomen was! Dit kan men zich tegenwoordig niet meer voorstellen. Zij niet haar schoonzoon en dochter waren in die tijd halve goden. Een week van tevoren werden ze aangekondigd door Radio Oranje en zo’n bericht ging als lopend vuurtje door het hele land. Je kroop bijna in de ondergedoken radio. Veel nieuws was het wel niet, maar het stak je wel een hart onder de riem. Trouwens strategische dingen mochten zij ook niet zeggen.
De bevrijding.
Het duurde echter tot Mei eer de Duitsers definitief het bijltje erbij neerlegden. Met de bevrijding zaten de Wimmen in Velp bij Arnhem—Ze waren achter het front meegetrokken met het hoofdkwartier van de Canadezen. Boot vertrok verder in uniform en was na een paar dagen in Rotterdam. Ik, Wim Baars, na de bevrijding in Velp gevierd te hebben door lichtkogels af te schieten en een borrel te drinken, stelde alles in het werk om thuis te komen, doch kon zaterdags en zondags de Colonel niet te pakken krijgen en kreeg op dinsdag mijn papieren pas zodat ik op eigen gelegenheid kon gaan. ‘s Woensdags vertrokken na hartelijk afscheid van de Canadezen en Belgen. Ik moest me melden bij Kapitein van Wijlen in Sprang Kapelle en ben daarheen gelift, wat geen moeilijkheden opleverde omdat ik papieren had waarmee ik elk militair voertuig aan kon houden zonder opgaaf van redenen en dan moesten zij me meenemen. Via Sprang Kapelle en Tilburg, waar ik van die oude mensen waar ik ingekwartierd was geweest een groot stuk vlees mee kreeg voor mijn ouders, naar Lage Zwaluwe. Roeiboten lagen daar genoeg en kwam daar om ± 16.00 uur aan. Hier deed zich echter de moeilijkheid voor dat ze mij niet wilden laten vertrekken. Na gezegd te hebben dat ik toch echt ging, kwamen ze met het motief dat er in de Biesbosch en bij de Moerdijkbrug nog Duitsers waren die zich niet overgegeven hadden en nog op alles schoten. “Dat risico neem ik zelf’ zei ik en vertrok met mijn plunjezak met allerlei attributen als sigaretten, kleding, chocolade , vlees etcetera. Dit zal ongeveer rond 18.00 uur geweest zijn. Het tij was me vrij gunstig gezind, had ik al uitgekiend. Ik liet mijn gevorderde boot rustig het Hollandsch Diep opdraaien en hield voor alle veiligheid de Brabantse wal. Zo weer onder de opgeblazen Moerdijkbruggen door richting de Kil. Hier liep echter nog een achter ebbetje dus moest ik harder op de riemen. Tot mijn verwondering was het net met boeien dat de Kil afsloot al weggehaald en nergens een Hollander of Duitser te zien. Bij de Wacht het eerste teken van leven. Jil van der Kolk kwam mij tegemoet met een motorbootje. Het weerzien was hartelijk en Jil sleepte mij tot een kilometer ten zuiden van ‘s Gravendeel. Verder ging helaas niet, omdat hier de Duitsers een nieuwe blokkade dwars over de Kil gemaakt hadden de laatste weken voor de bevrijding, wat ik dus niet wist. Dwars over de Kil waren sleepschepen tot zinken gebracht net als maanden te voren bij de Krabbepolder. Bij die laatste blokkade lag onder andere de Wagenveerpont van Rotterdam. Jil adviseerde mij maar te wachten tot de vloed door zou zetten en er dan met de roeiboot tussendoor te manoeuvreren. Er zat weinig anders op. De eb was nog te zwaar. Ik zwaaide Jil goedenavond en maakte vast aan het Wagenveer dat boven water uitstak. Ik stapte uit de roeiboot en ging op een bolder zitten. Het begon al donker te worden. Daar zat ik. Nu gevangen door de natuur. Tijd genoeg om mijn zonden te overdenken. Ja, zo dichtbij huis en niet verder kunnen! Zouden mijn ouders nog leven ? Hoe zouden mijn strijdmakkers het er afgebracht hebben ? Later zou blijken dat verschillende de eindstreep niet gehaald hadden en zelfs na de vijfde Mei gesneuveld waren. Ja , dat was het dan. Naast me liep nog steeds de eb langs de gezonken pont. Daar kon ik straks wel door. Wat duurde het toch lang voor het water opstilde. Wat had ik nu bereikt en hoe moest het alles verder ? Duizend vragen kwamen bij me op. Ik had eigenlijk een rotbui. Alles was voorbij. Jammer ? Ineens zag ik naast me langs de pont onder water iets voorbij schieten. Een afgrijselijk monster. Ik wilde het grijpen om het te behouden of te verzuipen. Ik wist het zelf niet. Het grijnsde naar me, was ongrijpbaar en verdween.
Verroest, ik had op de bolder zitten pitten! Donderdag nog an toe, dat was ook wat. Ineens was ik klaarwakker en wilde in de roeiboot springen, maar wat hoorde ik nu echt ? Uit de verte van het dorp kwam gejoel en gezang! “Oranje boven” hoorde ik zingen. Tjonge wat waren de mensen toch ondankbaar! Ondankbaar? Men had in geen vijf jaar zijn mond open mogen doen! En ik had eraan meegewerkt dat ze weer konden zingen en hossen. Het monster oorlog was verzopen! Mijn rotbui sloeg om. Ik was dankbaar dat ik het er levend afgebracht had. Wat bereikt ? Dat moesten de goden maar uitzoeken. Ik had in ieder geval meegeholpen mensen uit Duitse handen te houden en had de Canadese Colonel ons niet bedankt dat we vier operators met geheime zenders voor geheel Nederland (Zuid-Holland, Utrecht, Veluwe en Achterhoek) veilig overgebracht hadden, die hen respectievelijk weer op de hoogte gehouden hadden van de Duitse troepenbewegingen en zodoende veel Canadese levens (en misschien ook Duitse) gespaard gebleven zijn ? Ik sprong in de roeiboot en roeide tussen de wrakken door en viel in met de massa “Oranje boven!”
W. Baars ‘s Gravendeel, 5 mei 1995
Afbeeldingen uit het boekje