1940-1945 Oud-Beijerland in WO2

Kornelis Siderius

In 1967 verscheen het boek ‘Uit vervlogen dagen’ (geschiedenis van Oud-Beijerland), gebaseerd op het manuscript dat werd gemaakt door Kornelis Siderius (1871-1954). Vanaf 1927 tot zijn pensionering in 1936 was hij hoofd van de Openbare Lagere School te Oud-Beijerland. Zijn manuscript werd bewerkt door W.P.J. Goosens en I. Schipper, met dank aan N.V. V/H FA. W. Hoogwerf Azn. onttrokken zij de geschiedschrijving van het dorp aan de vergetelheid (gemeentearchief). Het resultaat was een prachtig boek, met een compleet hoofdstuk gewijd aan de bezettingsjaren van Oud-Beijerland. Hieronder de tekst van dat bijzondere hoofdstuk, foto’s en links naar diverse onderwerpen elders op deze site zijn toegevoegd door de webmaster van deze website.

De Duitse bezetting

In verband met de oorlogsdreiging tussen Engeland en Frankrijk aan de ene en Duitsland aan de andere kant was op 1 april 1939 een gedeeltelijke mobilisatie afgekondigd, waarna op 29 augustus de volledige mobilisatie volgde. De Staf van het Zuid-front van de vesting Holland, uit ongeveer 40 officieren bestaande, was in de H.B.S. ondergebracht; in het Maranathagebouw, in het gymnastieklokaal van de openbare lagere school en in de oude school op de Bijl waren ongeveer 60 militairen gelegerd. Een woning van het Armhuis was voor de verpleging van zieken ingericht. Voor alle zekerheid hadden eind april 1940 een paar soldaten de wacht bij het postkantoor betrokken … Het is vrijdag 10 mei 1940. Ik ben klaar wakker en hoor een gebonk in de lucht als van een voorhamer op het aambeeld. Ruiten rammelen, ramen schudden en deuren klepperen. Ik hoor het gegons van vliegtuigen, af en aan. Dat moet schieten geweest zijn, een gevecht in de lucht. Het houdt aan, over en weer. Ik begrijp het niet, kleed mij aan voor zover het gaat en haast mij naar buiten. Hier en daar op straat, in de eerste schemering, staan groepjes mensen, drie, vier, soms vijf bij elkaar, kinderen erbij, zo uit bed gestapt, onaangekleed. Ernstige, betrokken gezichten. Het schieten gaat onverpoosd voort. Steeds meer vliegtuigen komen uit het oosten opzetten. Dat moeten Duitsers wezen. Een aanslag op Rotterdam, in de buurt van de bruggen. Maar een nauwkeurige plaatsbepaling is niet mogelijk. Angstige spanning. Ik ga naar binnen en zet de radio aan. Via Hilversum komen geregeld berichten binnen. Uit Tiel: vijf vliegtuigen in westelijke richting; uit Rhenen: zes vliegtuigen in westelijke richting; uit Wageningen: drie vliegtuigen in noordwestelijke richting; weer uit Tiel: vier vliegtuigen. En zo gaat het maar door, in een onafgebroken keten. Er is geen twijfel aan. Het zijn Duitsers. Het schieten houdt aan, het gevecht in de lucht duurt voort. Intussen is de straat vol mensen. Deze weet dit, die weet dat. Lijfsgevaar is er niet, want de gevechten concentreren zich in de buurt van Rotterdam. Zo gaat het eerste uur voorbij. Niemand gaat aan zijn werk. Van opwinding is geen sprake. Doffe gelatenheid. Acht miljoen tegen tachtig miljoen. Om even over half vijf komen drie vliegtuigen tegenover de Nobelstraat uit het noorden laag overzetten. Een granaat neemt een stuk van een dubbele schoorsteen mee van een huis aan de Molendijk, vlak tegenover de smederij van Korporaal, komt op de zolder boven de smederij terecht en barst daar uiteen. Door de rondvliegende scherven worden de vader en zijn zoon Thomas vrij ernstig verwond terwijl de luchtdruk een groot aantal ruiten vernielt. Een uur later valt een bom in de tuin van Pieter de Reus in de Croonenburgh, dicht bij het Pad van Jongejan. De luchtdruk is zo hevig, dat verschillende ruiten in de woningen op het eind van de Steenenstraat er niet tegen bestand zijn en binnen in scherven over de vloer rollen.

Een Duits vliegtuig, door een Hollandse jager aangeschoten, moest onder Westmaas een noodlanding maken. Twee Hollandse soldaten kwamen met het geweer onder de arm er naar toe om de bemanning krijgsgevangen te maken. De vliegers stonden schijnbaar rustig bij hun machine, doch toen de beide Hollanders dicht genoeg genaderd waren, trokken ze plotseling hun revolvers en schoten de twee Hollandse militairen neer. Daarna werd een burger gedwongen om hen met een auto naar Rotterdam te brengen. Zo stonden wij als kinderen tegenover de oorlog. Het zou ons een jaar later niet meer gebeuren. De militairen, die hier gelegerd zijn, zijn bestemd om de Barendrechtse brug te bewaken. De officieren houden krijgsraad ten huize van Hartog Koopman aan de West-Voorstraat. Overal voor en rondom Rotterdam wordt hard gevochten en al nemen de Duitsers in getalsterkte toe, de tegenstand is heftig en onverflauwd. De commandant hier ziet geen uitkomst en stelt voor zich over te geven en de brug aan zijn lot over te laten. Dat is luitenant Pareira, een gewezen officier bij het Indische leger te kras. „Ik heb aan Hare Majesteit mijn eed gegeven”, zegt hij „en die houd ik. Geef mij twintig man en ik ga naar de brug”. Een bijzondere spanning heerste in die eerste oorlogsdagen op het gemeentehuis; van alle berichten per telefoon was men afgesloten; ordonnansen reden af en aan om met de gebeurtenissen in de naaste omgeving op de hoogte te blijven. De burgemeester hield geregeld contact met de militaire commandant alhier. Zo gaan de zaterdag, de zondag en de maandag voorbij.

Dinsdag 14 mei, ‘s middags om een uur of drie, kwam hier een eskader van dertig grote Duitse vliegtuigen overzetten, alle koers zettende in de richting van Rotterdam. Een ogenblik later klonk het geluid van zware ontploffingen, dat lang aanhield. Er was geen twijfel aan: Rotterdam werd gebombardeerd. ‘s Avonds dreven grote zwarte wolken, die uit de grond schenen op te komen van daar in noordoostelijke richting. Dat moest van de brand zijn, die er woedde. Hoe groot die brand was, daar had niemand enig begrip van. Want de stad was voor een ieder onbereikbaar. Wie er later kwam kreeg een prop in de keel en kon zijn tranen moeilijk bedwingen. De hele binnenstad was verwoest, van het station D.P. af tot de molen op het Oostplein toe, de straten lagen vol puin; zwartgeblakerde muren, zonder dak, zonder ramen, zonder kozijnen, staarden de bezoeker van alle kanten aan. Dat was er nu van dat mooie, drukke en rijke Rotterdam overgebleven. De lang verwenste concurrente van Hamburg en Bremen was met de grond gelijk gemaakt. Negenhonderd mensen lagen onder het puin bedolven, 258 hectaren, eertijds dicht met huizen bebouwd, waren verwoest. 77.000 mensen waren dakloos geworden, 4 ziekenhuizen, 21 kerken, 69 scholen, 24.600 woningen, 2400 winkels, 1200 werkplaatsen en fabrieken waren met de grond gelijk gemaakt. Onze soldaten hadden het intussen in het veld hard te verantwoorden gehad. De mariniers in Rotterdam wisten van geen wijken, het afweergeschut op het vliegveld Waalhaven en de Jan van Galen vochten zonder ophouden met verbeten woede en bij de Grebbeberg was bloedig weerstand geboden. Vaders gingen er op uit, moeders gingen mee, om hun zoon te zoeken, die ergens, ver weg, als militair in de vreemde lag en naar wiens thuiskomst zo zeer werd verlangd. Uit onze gemeente keerden allen terug, op één na; Willem Vrijlandt, vader van drie jonge kinderen, was bij de gevechten aan de Grebbeberg gevallen. Zijn vrouw zag haar man, zijn kinderen hun vader, nooit weer. De heer A. Schipper, gemeentesecretaris, die uit de aard van zijn funktie met alles, wat er in die dagen gebeurde, beter dan iemand anders op de hoogte was, tekende het volgende op, dat een zeer gewaardeerde aanvulling van de eigen beperkte ervaringen geeft: „In de nacht van 9 op 10 mei 1940 om ongeveer half vier werd het geluid van vele vliegtuigen gehoord. Nadat de ingezetenen inderhaast enige kledingstukken hadden aangetrokken, begaven ze zich naar buiten. Een verschrikkelijk schouwspel vertoonde zich aan onze ogen. Verschillende vliegtuigen boven de gemeente geraakten met elkaar in een hevig gevecht. Een Hollandse machine vuurde hevig op een Duitse, die een viertal bommen liet vallen, welke neerkwamen in de Croonenburgh. Vele ruiten van omwonenden werden verbrijzeld, terwijl in de tuinen ten gevolge van de bominslag enkele gaten van circa 71/2 meter diameter ontstonden. Al spoedig vielen enige machines brandend neer. In de richting Waalhaven hadden de grootste gevechten plaats. De radio meldde spoedig dat de Duitse troepen Nederland en België waren ingevallen. Gewaarschuwd werd voor parachutisten. De gehele gemeente was zeer onder de indruk van de gebeurtenissen en met angst en vrees werden de komende dingen afgewacht. In de loop van vrijdag 10 mei werd vele malen luchtalarm gemaakt. Des middags stortte na een hevig luchtgevecht met een aantal Duitse jachtbommenwerpers twee Nederlandse vliegtuigen in de Oudbeijerlandse polder brandend neer. Eén der piloten wist zich met een parachute te redden, doch moest, ernstig met brandwonden overdekt, in het militaire hospitaal aan de Schoolstraat worden opgenomen; de andere inzittende de reserve luitenant-vlieger Fokke H. Groen uit Amsterdam werd gedood. Het vliegtuig viel op het land van H. Schipper aan de Langeweg (Slingerland). Het andere kwam neer bij Gebr. Blok aan de 1e Kruisweg. Sergeant-vlieger den Hertog wist zich te redden, de overige drie t.w. de eerste luitenant Blommensteijn uit Soest, de vlieger Stoovelaar en de aspirant-vlieger Espeet, beiden uit Amsterdam, kwamen om.

Zie deze website voor een overzicht van alle slachtoffers van de luchtoorlog Hoeksche Waard: https://www.dmlohw4045.nl/category/qrts/ 

Door de militaire autoriteiten zijn deze lijken geborgen. Het college van b. en w. vergaderde doorlopend om de ingezetenen van advies te dienen, om maatregelen inzake de luchtbescherming te bezien en voor verdere voorkomende werkzaamheden. Besloten werd alles zoveel mogelijk zijn normale gang te doen gaan. De scholen waren echter gesloten, terwijl de Eerste en de Tweede Pinksterdag geen godsdienstoefeningen konden worden gehouden. Dag en nacht verkeerden allen in de hoogste spanning, die het hoogtepunt bereikte, toen het voornemen bleek om vanuit de Croonenburgh en Binnenpad, alwaar artillerie stond opgesteld, te gaan vuren op een voor ons onbekend doel. Gelukkig werd hieraan voorlopig geen uitvoering gegeven, mede met het oog op de grote gevaren voor de burgerbevolking. Niettemin werden op die dag, 13 mei, de maatregelen voor evacuatie getroffen met medewerking van een tiental vooraanstaande mannen en vrouwen uit onze gemeente. De gemeente werd verdeeld in vier wijken; de afvoering zou plaats hebben naar omliggende dorpen. Vele geruchten van hevige gevechten deden de ronde; aan de grens, Grebbelinie, Afsluitdijk, Moerdijk, bij Wieldrecht, bij de Barendrechtsebrug en te Rotterdam werd gevochten. In het hulpziekenhuis, ‘t gebouw van het Groene Kruis, moest op 11 mei een vrouw uit Heinenoord worden opgenomen, die een schot in het dijbeen had bekomen en de weduwe van Helden uit Oud-Beijerland werd met een gebroken been opgenomen. In het militaire hospitaal werden een tiental gewonde Hollandse militairen, Duitse vliegers en een Engelse vlieger verpleegd. Dag en nacht was het gemeentehuis bezet ten behoeve der administratie en de luchtbescherming. Politie en luchtbeschermingsdienst verrichtten hun taak op voorbeeldige wijze. Een tiental schuilplaatsen werd voor het personeel ingericht. In de loop van maandag 13 mei verlieten vele ingezetenen het dorp uit vrees voor een bombardement; schuilplaatsen werden gezocht in de omliggende tuinen en huizen buiten de kom der gemeente. Ten behoeve van de evacuatie werd beslag gelegd op alle boten in de haven en het gehele trammateriaal van de R.T.M. op het station Krooswijk. De afvoer behoefde niet plaats te hebben, toen geen gebruik gemaakt werd van de allerwege opgestelde zware artillerie. In het dorp werden in verschillende straten mitrailleurs en licht geschut geplaatst, omdat gemeld werd, dat de Duitsers zich onder Rhoon en Goidschalxoord en de Blaaksedijk bevonden. Bij het uitbreken van de oorlog vertrok de Staf van het Zuidfront, die in het H.B.S.-gebouw gevestigd was, naar elders. In de avond van 14 mei werd een radiobericht opgevangen, dat het Nederlandse leger capituleerde. Aangezien dit een vals bericht kon zijn, werden bij de Staf inlichtingen ingewonnen, waaruit bleek, dat het bericht juist was. Zaterdag 18 mei 1940 trokken de Duitse troepen, ten getale van ongeveer 400 man, Oud-Beijerland binnen. Kalm, rustig en ordelijk ging alles toe. De gemeente vertoonde een rustig aanzien, hoewel een grote drukte op straat heerste in verband met de aanwezigheid der vreemde troepen, terwijl ook enige honderden Hollandse militairen in Oud-Beijerland gelegerd waren. De werkzaamheden van b. en w. zijn gedurende de spannende en ernstige dagen zoveel mogelijk voortgezet. Was de verhouding onderling reeds uitstekend, deze accentueerde zich in nog sterkere mate nu het erop aan kwam, wie men kon vertrouwen. Onderling zegde men elkaar volledige steun en trouw toe, terwijl met Gods hulp getracht zou worden voor de belangen der gemeente op te komen en te waken. Maandag 20 mei werd een korte raadsvergadering gehouden waarin de voorzitter, burgemeester J. C. Diepenhorst, met een ernstig woord op de grote gebeurtenissen wees en aller steun en medewerking inriep. Dezelfde avond werd onder leiding van de veldprediker Ds Rijnsburger voor de Hollandse militairen een godsdienstoefening in de Nederlandse Hervormde Kerk gehouden. De voor het vaderland gesneuvelden werden herdacht. Het college was hierbij tegenwoordig.” Tot zover de heer Schipper.

Het leven ging de eerste drie maanden zijn gewone gang. De eigen militairen, die hier gestationneerd waren geweest, leverden hun kleren en wapenen in en gingen met een prop in de keel naar huis. De oude rust was teruggekeerd. Krant en radio vertelden, wat er in de wereld gebeurde. De schroef werd langzaam aangedraaid, alhoewel deze al langer knelde. Eind 1940 werd het luisteren naar de Engelse zender verboden. Weinigen, die daar gevolg aan gaven, misschien niemand. Al was het ook gevaarlijk. Want ontdekking, verraad of een onvoorzichtig woord leidde tot verlies van toestel en onmiddellijke gevangenneming voor onbepaalde tijd. Maar het was de enige manier om met het verloop van de oorlog op de hoogte te blijven. Omdat de maatregel lang niet voldoende was en onder het motief dat Radio Oranje tot de 1-mei-staking had aangezet, moesten in 1943 alle toestellen tegen ontvangstbewijs aan het postkantoor ingeleverd worden. Wie verwachtte, dat hij zijn toestel later wel weer terug zou krijgen, kwam bedrogen uit. Inmiddels bleven er genoeg toestellen achter om het hele dorp geregeld van radionieuws te voorzien. En wat op die manier niet ging, dat ging door illegale blaadjes, die in het geheim verspreid werden.

Illegale blaadjes, zie Download verzetsbladen De Koerier

Aan de mikmakkers en dergelijke lui, die voor de uitoefening van hun handel of bedrijf van dorp tot dorp trokken, werd dat om begrijpelijke redenen verboden; elk dorp werd streng geïsoleerd en wat op een ander dorp of in Rotterdam gebeurde, drong maar zelden tot ons door. Het was, alsof de wereld rondom ons uitgestorven was. In augustus 1941 maakte een Engels vliegtuig met vier militairen in de nabijheid van de boerderij Krekestein, bewoond door Gebr. Blok aan de 1e Kruisweg een noodlanding. Jacob van Rij uit Oud-Beijerland, Gerrit Kruijthof, Adrianus van Steensel, Joris de Heus, Arie van der Stel, Arie Barendregt, Marinus van Steensel en Jan Scherpenisse, allen van Greup, kwamen aangelopen en voorzagen de vliegers van andere kleren, van Hollands geld, van brood en van een stafkaart. Dat kon niet lang geheim blijven. Alle acht werden eerst aan het Haagseveer, vervolgens in Amsterdam en tenslotte in Duitse gevangenissen opgesloten. Jan Scherpenisse wist zo goed te pleiten, dat hij van de doodstraf vrijgesproken werd. Jacob van Rij en Marinus van Steensel ontkwamen wegens hun jeugdige leeftijd eveneens aan de dood; alle drie werden tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld, maar werden na de capitulatie op 2 mei 1945 in vrijheid gesteld en kwamen 23 mei in ellendige toestand weer thuis. Over de vijf anderen was het doodvonnis voltrokken. Zodra dat hier bekend was, werd het iedereen duidelijk, welke houding hij voortaan tegenover de Duitsers had aan te nemen.

zie website https://www.de5vangreup.nl

Boerderij Zevenbergen

In het geheel zijn er vijf vliegtuigen gevallen; de eerste dag werden twee Nederlandse bommenwerpers neergeschoten, één aan de Langeweg op het land van Hendrik Schipper en één aan de Eerste Kruisweg bij de boerderij Krekestein; verder een Engels vliegtuig bij gebroeders Blok; in 1944 in de kersenboomgaard aan de Eerste Kruisweg van Jan Traas een Engelse jager en in datzelfde jaar een Engelse bommenwerper op de boerderij van Jan Zevenbergen aan de Langeweg, waarbij de schuur tot de grond toe afbrandde, doch het woonhuis gespaard bleef. Eerst ging bij de nadering van vijandelijke vliegtuigen een auto van de gemeentelijke luchtbescherming toeterend het dorp rond, later werden door de luchtbeschermingsdienst kleine sirenes aangeschaft, die achter een fiets het dorp rondgingen, weer later werd een grotere sirene in de toren geplaatst. Als het alarmsignaal gegeven was, moest iedereen zorgen binnen te zijn. Geen mens mocht op straat blijven. Het verkeer werd weer vrij, als klokgelui aankondigde dat het gevaar was geweken. Klokgelui voor alle andere doeleinden was verboden. De geconsigneerde mannen, die bij de brandweer en bij de luchtbeschermingsdienst ingedeeld waren, moesten zich op het eerste signaal haasten, op het gemeentehuis bijeen te komen. Men kende de ernst van de toestand en niemand ontbrak op het appel; de leiding was toevertrouwd aan een hoofd en een aantal blokhoofden.

Begin september 1941. Een zonnige herfstdag. Een lange stoet van proviandwagens, afgewisseld met tal van kanonnen van allerlei slag op hun affuiten en bijbehorende caissons, stuk voor stuk met twee paarden bespannen, komen van de Oostdijk de Oost-Voorstraat inrijden, gaan vóór het gemeentehuis de Vliet over en vullen weldra de beide Voorstraten. De begeleidende manschappen, die het is aan te zien, dat ze de laatste dagen niet uit de kleren geweest zijn, zetten zich op de stoepen neer. Een uur pauze. De invasie vertrok na een goed uur weer, maar andere, kleinere eenheden van meer blijvende aard, volgden. Oud-Beijerland werd een rustplaats achter het front. „Ons Huis”, het Maranatha-gebouw en verschillende scholen werden in beslag genomen en wie een leeg vertrek met stookgelegenheid had, kreeg inkwartiering. Het was een komen en gaan, vaak met lange tussenpozen.

Zie Foto’s Duitse soldaten in Oud-Beijerland

Beerpolder

30 April 1941. Enkele vliegtuigen kwamen ‘s avonds om 11 uur uit zuidelijke richting en strooiden een reeks brandbommen uit van de Polderstraat tot ver in de Nobelstraat. Eén daarvan kwam op het huis van weduwe Pieter Brussaard terecht, viel door dak en zolder heen, maar richtte weinig schade aan; een andere viel op het huis van Bas Schelling, een derde op het huis van Gerrit van Vliet, weer een ander deed een schuurtje in vlammen opgaan enz. enz. De meeste bommen vielen op straat, brandden daar uit zonder schade te doen en zetten de hele omgeving in gloed. Meer dan één bom was in het huis van Le Noble, het hoofd van de R.K. school, terecht gekomen, maar ze werden heel koelbloedig stuk voor stuk op straat gegooid. Twee brandende bommen werden uit de dakgoot van de R.K. kerk gehaald. Bovendien vielen bommen in het weiland van het Burgerlijk Armbestuur aan de Zinkweg en op andere tijdstippen op het land van Klaas Hoogenboom, van gebroeders De Reus en van Gerrit Bervoets aan de Langeweg; drie brisantbommen vielen op de Beer, maar richtten daar weinig schade aan.

In de laatste helft van 1941 moest ieder, die boven de zestien jaar was, een persoonsbewijs hebben; je foto werd opgeplakt, naam, voornamen, geboortedatum en adres stonden er op. Zo kon je, als je voor de een of andere overtreding gesnapt werd, geen valse naam of een verkeerd adres opgeven en als je opgeroepen werd om in Duitsland te werken, niet met je leeftijd scharrelen. Maar wie het nodig meende te hebben, wist wel een vals persoonsbewijs te krijgen. Zo’n ding moest je feitelijk altijd bij je hebben. Wie op straat of waar dan ook aangehouden werd en het niet kon tonen, liep een boete op. Maar dat gebeurde hoogst zelden.

Zie Persoonsbewijzen WO2

Natuurlijk trok de suikerfabriek dadelijk de aandacht van de Duitsers. Letterlijk van alles werd geroofd en weggesleept, tot de lege suikerzakken toe. Met de voorraad suiker in het entrepót visten ze achter het net; een kleine hoeveelheid, die voor het personeel achtergehouden was, was hun enige buit. Overigens hebben ze genoeg last veroorzaakt. Op de zomerkade, even voor de afrit naar de Oude Tol, werd een zoeklicht geplaatst; gecamoufleerd door een bouwsel van latten en planken met gaas bespannen en met heide overtrokken; de dynamo stond onder een afdak van het fabrieksgebouw. In het begin ging alles goed. Maar toen een storm uit het noord-westen kwam, zaten de Duitsers al gauw in het water. Aan razen en schelden geen gebrek. De sluismeester werd er van beticht, dat hij, om hen te plagen, de sluizen gesloten had, zodat het water niet kon weglopen. Ze dreigden met dit en met dat en er was heel wat overredingskracht voor nodig om hun aan het verstand te brengen, hoe de vork in de steel zat. Het spreekt vanzelf, dat het op de duur voor de Engelsen niet verborgen kon blijven, waar de dynamo stond. In het begin van september 1941 viel er een bom, die in de kant van het zoetwaterbassin terecht kwam, tussen het hoofdgebouw van de fabriek en het café van gezusters Peeters. Alle ruiten tot in verre omtrek werden vernield, het kantoor, dat juist aan die kant ligt, was van buiten en van binnen een ruïne; het aannemen van werkvolk voor de komende campagne, dat op de volgende dag bepaald was, moest een week worden uitgesteld. De schrik zat er in, maar de campagne ging door. Aan de Langeweg, op de hoek van de Plaatseweg, stond een uitkijkpost; de bunker staat er nog en aan de 1e Kruisweg bij de boerderij Krekestein, stond een zoeklicht en een luisterapparaat.

Bunker, zie Waarom laten we er geen huis op bouwen?

De zomer van 1944 was voor ieder, die wat met de fabriek te maken had, een angstige tijd. De Duitsers trokken langzaam uit Brabant terug. Het hele entrepót lag vol munitie. Als die bij ongeluk ontplofte of tot ontploffing gebracht werd, zou er van het hele Oud-Beijerland geen steen op de andere blijven. Voor een ieder was het een opluchting, dat dat gevaarlijke goedje voor het begin van de volgende campagne veiligheidshalve werd weggevoerd.

In 1942 kwamen hier Oostenrijkers, mannen op leeftijd. Ze moesten hier worden afgericht, om dan naar het front te vertrekken. In barakken op het terrein van de Bidschool werden ze ondergebracht. Ze kregen bijzonder goed eten, de slagers moesten voor hen slachten, de banketbakkers voor hen bakken, perziken en druiven werden voor hen opgedist. Met Kerstmis hadden ze een groot feest, dat tot diep in de nacht met Rotterdamse „dames” gevierd werd, die per autobus gekomen waren. Ook een enkele „leverancier” maakte dat feest mee! En na afloop werden die „dames”. hoe verlept ze ook waren, bij burgers ingekwartierd! Protesteren baatte niet. In de zomer van 1942 begon de aanval op Duitsland. De eerste vlucht was naar Keulen met duizend vliegtuigen. Hele zwermen Engelse en Amerikaanse vliegtuigen kwamen voortaan ‘s nachts over. Het geronk was geen ogenblik van de lucht. Schieten hoorde men dan weinig. Ze waren te hoog om nog getroffen te worden. In de na-nacht, wanneer de geallieerden hun vernielingswerk hadden verricht, keerden ze weer naar hun bases terug.

Enkele maanden, nadat de Duitsers ons hele land onder de voet hadden gelopen, begonnen ze in het bijzonder de joden het leven op allerlei wijze moeilijk te maken. In hotels, café’s, enz. mochten ze niet meer komen en om goed herkenbaar te zijn, moesten ze een grote gele vijfhoekige ster, de Davidsster, op de borst dragen. Van openbare middelen van vervoer, zoals trein, tram, autobus enz. mochten ze geen gebruik maken; bakker, slager en verdere leveranciers mochten geen boodschappen bij hen bezorgen, maar zij moesten die zelf halen; alleen op vastgestelde uren mochten ze op straat komen. Bij anderen dan geloofsgenoten mochten ze niet in huis komen; ze mochten alleen geloofsgenoten als huispersoneel hebben. Zo was de toestand tot 1942.

Op 11 augustus van dat jaar werden Hartog Koopman, Abraham Rood en Mozes Frenkel met hun gezinnen, alsmede de 17-jarige Henriëtte Boers naar Amsterdam getransporteerd.

Zie 1942 – Vertrek Oud-Beijerlandse joden

Op 17 oktober volgden Jakob van den Berg en in vrouw en op 29 oktober Mozes van Tijn met zijn zuster, Marcus Hamme met zijn gezin en Jetje van Leeuwen, al spoedig gevolgd door de nog overgebleven joden. Mevrouw Hamme heeft zich hij een razzia te Amsterdam ziek gehouden en haar twee kinderen naar het Vondelpark gestuurd: hierdoor hebben alle drie, zoals blijken zou, het er levend afgebracht. David Boers met vrouw en zoon en Pienas Boers met vrouw en pleegkind waren op 24 oktober te Apeldoorn ondergedoken en Elisabeth van den Berg te Dordrecht. Pienas werd met zijn gezin slachtoffer van verraad: de anderen voorzover ze ondergedoken waren, zijn aan de moordlust van de bezetter ontkomen. Hieronder volgt de complete lijst van de Oudbeijerlandse joden, met daarbij vermeld wat er van hen geworden is.

De plaatsen Sobibor en Oswiecim, dat door de Duitsers Auschwitz werd genoemd. liggen beiden in Polen. Van de 39 joodse inwoners van Oud-Beijerland zijn er 31 door de Duitsers in de concentratiekampen, waarschijnlijk door vergassing om het leven gebracht; 7 hebben er het leven afgebracht door onder te duiken en 1 heeft de verschrikking van Auschwitz overleefd. Gedurende de oorlogsjaren heeft, zonder dat iemand het wist, onder de valse naam Johannes Vermeulen, de jood Alfred Vas Diaz in Oud-Beijerland gewoond en gewerkt. Ook deze man, uit Dordrecht afkomstig, is de oorlog ongedeerd doorgekomen.

Op 22 juni 1941 verklaarde Duitsland de oorlog aan de Sowjet-Unie. De Duitse oorlogsvoering ging daardoor steeds hogere eisen stellen; tienduizenden Nederlanders werden in Duitsland tewerkgesteld, de z.g. Arbeitseinsatz. Bleef het de eerste tijd beperkt tot een relatief gering aantal, hoe verder de oorlog vorderde des te meer mannen moesten zich melden voor tewerkstelling in Duitsland, alwaar ze de opengevallen plaatsen moesten innemen van die Duitsers, die onder de wapenen geroepen waren. Ook Oud-Beijerland moest aan deze Arbeitseinsatz z’n mannen leveren. Enkele tientallen vertrokken naar Duitsland, verschillende vrijwillig, anderen gedwongen. De meesten van hen zijn teruggekomen. Vier echter hebben het vaderland niet meer teruggezien. nl. Jan Lagerwerf, oud 39 jaar, die op 14 mei 1943 bij een luchtaanval op Kiel het leven verloor; Jacobus Leendert de Ruiter, oud 26 jaar, die op 26 november 1943 omkwam bij een bombardement op Berlijn; Adrianus Groenewoud, oud 19 jaar, overleed op 18 februari 1944 te Hamburg tengevolge van een ziekte en Cornelis Jacob Waardenburg, oud 20 jaar kwam op 3 april 1945 bij een geallieerde luchtaanval op Kiel om het leven. Enkele Oudbeljerlanders hebben aan de zijde van Duitsland gevochten tegen de Russen aan het zogenaamde Oostfront. Een paar zijn er hier gesneuveld, onder wie de 19-jarige Philippus Friedrich Hess, die ofschoon in Oud-Beijerland geboren en getogen, maar doordat hij een Duitse vader had en daardoor ook de Duitse nationaliteit bezat, verplicht werd in Duitse militaire dienst te komen.  

In april 1943 moesten alle officieren, onderofficieren en manschappen zich als krijgsgevangenen aanmelden. Alleen de beroepsofficieren en die bij de marine waren, werden vastgehouden, uit onze gemeente de marinier Piet Verhoeven. Kort daarna moesten alle anderen tussen de 18 en 35 jaar zich melden. Eind 1943 kwam hier een stroom van Duitsers en half maart 1944 zal hun aantal omstreeks 250 geweest zijn.  

Begin november 1944 begonnen de Duitsers de V2 uit Kijkduin en Pernis, in de richting Antwerpen, af te schieten. Deze projectielen gingen tamelijk hoog: ze waren voor het blote oog bijna onzichtbaar en verrieden zich alleen door een klein wit wolkje, dat zij achterlieten. Ze passeerden onze gemeente met veel geraas, meestal ten westen van de Zinkweg, over het gebied van Nieuw-Beijerland. Zaterdag 6 januari 1945 kwam er een op het land van Jan Zevenbergen aan de Langeweg terecht en blies bij het uiteenbarsten heel wat dakpannen van het huis van Arie van Hoek, dat bij het kruispunt van de Langeweg en Eerste Kruisweg staat en van de boerderij van A. P. van der Linde. Een andere kwam een poos later, nadat hij onder veel lawaai en roodgloeiend een tocht rondom het dorp gemaakt had, zodat iedereen, die het zag zijn hart vasthield, in het Spui bij de suikerfabriek terecht. Lang niet allen bereikten hun bestemming. De Engelsen schoten, zodra ze het Hollands Diep gepasseerd waren, er heel wat neer. Een doffe knal, die hier gehoord kon worden, was het einde. Dan ging er onder de jongelui op de dijk een gejuich op. Dat konden de Duitsers moeilijk verdragen en eens, dat ze dachten in de meerderheid te zijn, kwam het tot een kloppartij. Het liep met een sisser af.

In het voorjaar van 1944 hadden de Duitsers het in hun hoofd gezet, om een groot deel van de Hoeksche Waard en van Flakkee onder water te zetten. Welk strategisch doel zij daarmee beoogden, mag Joost weten. Het gebeurde.

Zie Inundatie en evacuatie in de oorlog

Ten zuiden van de Moffendijk was alles één grote watervlakte, met hier en daar een dak van een huis of schuur dat boven het water uitstak. De bevolking moest een toevlucht zoeken. Oud-Beijerland kreeg een kleine tweeduizend evacué’s. En dat op een bevolking van nog geen zevenduizend zielen. In 1943 telde de gemeente 6793 en in 1944 wel 8732 inwoners. Zoveel mogelijk namen ze hun huisraad mee. Van weerszijden was er heel wat goede wil en inschikkelijkheid toe nodig om kleine conflicten te voorkomen. Want geen enkel huis was op dubbele bewoning ingericht. Maar het ging, zo goed als het onder die omstandigheden mogelijk was.

Zie 1944 – Geëvacueerd in Oud-Beijerland 

De bevrijding in mei 1945 gaf hoop op betere tijden. Maar de mensen, hoe ze er ook naar verlangden, konden toen nog niet dadelijk naar hun eigen woonplaats terugkeren. Eerst moest het water weg. Dan moesten hun huizen, waar het water vaak een meter of hoger in gestaan had, ook weer droog en althans enigszins bewoonbaar wezen. Eind mei 1945 gingen de eersten al op onderzoek uit. Zodra ze vestigingskans zagen, vertrokken ze. Successievelijk volgden de anderen. Binnen een paar maanden waren nagenoeg allen weg. In welke staat ze hun huis en hun meubilair, voor zover ze dat achtergelaten hadden, terugvonden, kan ieder zich voorstellen. Maar de mensen waren weer in hun eigen, vertrouwde omgeving, blij dat ze weer thuis waren en begonnen er weer vol moed aan hun arbeid.

In de zomer van 1944 scheen het dat het dorp in staat van tegenweer gebracht moest worden. In juli werden mannen gerequireerd, die boomstammen moesten kappen van een meter of vier lang. In de wei- en bouwlanden rondom het dorp werden op dertig meter van elkaar gaten gegraven van een meter diep. Daar kwamen ze in te staan en de gaten werden weer met aarde aangevuld. Zo hadden vijandelijke vliegtuigen, naar ze dachten, geen landingsmogelijkheid. In augustus werd aan de mond van de haven een lange ijzeren schuit, die van de ene kant tot de andere reikte, tot zinken gebracht; de toegang werd dus geheel afgesloten. Waarvoor dat nodig was, zal alleen de Duitsers duidelijk geweest zijn.

De morgen van 5 september 1944. Feeststemming in het dorp. Hier en daar wappert de vaderlandse driekleur. De Dijk is zwart van de mensen. Rustige tevredenheid. De Canadezen zijn aan de Moerdijk, wordt gezegd. Ze zijn Dordrecht al voorbij, weet een ander. Ieder klampt zijn kennissen aan en vertelt het nieuwtje verder. Goddank, het einde is in zicht. Vooraanstaande NSB-ers namen de kuiten, doch kwamen na verloop van enkele dagen weer terug. ‘s Middags om vier uur een kort bevel, aan de huizen afgegeven: de vlag inhalen, onmiddellijk! Waaraan dadelijk gevolg wordt gegeven. Het was een loos gerucht geweest. Grote teleurstelling heerst alom. Maar wonder boven wonder: geen repressailles. Voelden de Duitsers, dat hun rijk ten einde liep?

Enkele dagen later, op 17 september, lag het hele spoorwegbedrijf stil. Het personeel van hoog tot laag dook onder. Tram en boot volgden. Onze boot, de Oude Maas II, werd in de suikerhaven opgelegd. Sedert die dag werd de hele Hoeksche Waard van de wereld afgesloten, de Barendrechtse brug werd opgehaald en alle contacten met de buitenwereld werden verbroken, geen brief en geen krant kwam er door. Alleen het Nieuwsblad voor de Hoeksche Waard en Ilselmonde bleef nog geregeld verschijnen. Wie met paard en wagen op de weg kwam, waagde zijn leven. De Engelsen schoten op elk voertuig, dat zij maar zagen. Jan Zevenbergen en anderen wisten er van mee te praten. Ook wijlen Adrie Vermaat, die met de lijkkoets op weg was naar een begrafenis buiten Oud-Beijerland, moest het ontgelden.

Zie ook: Cornelis Berkhout, † 13 oktober 1944

Zondagavond 24 september 1944 een geweldig geschiet. Een ieder maakte zich ongerust. De Hervormde kerk, waar juist een godsdienstoefening gehouden werd, stroomde in een ogenblik leeg. In het Spui, aan deze kant van de Bossendijk, lagen enkele zandbakken en een kraan. Misschien kwamen ze de Engelsen verdacht voor. Die waren tenminste het doelwit van de aanval.

In oktober 1944 begrepen de Duitsers wel, dat hun dagen geteld waren. Ze waren allemaal de grote rivieren overgekomen om het vege lijf te redden. De doffe schoten uit Brabant rustten geen ogenblik. De Engelsen en Canadezen mochten niet snel vorderen, eenmaal hier komen deden zij toch. Maar het ging heel anders dan wij vermoed en het duurde veel langer dan wij gehoopt hadden. De Duitsers achtten het geraden zich te houden of zij hier nooit meer vandaan zouden gaan. Vandaag werd dit, morgen dat huis gerequireerd, overmorgen een derde. En de slechtste huizen zochten zij niet uit, de slechtste stand ook niet. De bewoners kregen twee uren de tijd om een ander onderkomen te zoeken, mochten hun kleren meenemen, maar moesten al het andere achterlaten. Drie, vier Duitsers trokken er in, zetten, als ze het hadden, hun naamkaartje op de deur en gedroegen zich, alsof ze heer en meester waren. Wat hun ontbrak: een canapé, wijnglazen, dekens, een kostbaar theeservies, vorderden ze bij anderen, van wie ze wisten of vermoedden dat die het wel hadden.

Donderdag 12 oktober 1944, ‘s morgens half negen een onverwachte aanval. Het huis van Johannes Merkx aan de Oostkade werd door een voltreffer geraakt en lag geheel in puin. Acht burgers, alsmede een Duitser, vonden de dood. In één seconde vonden Merkx, zijn vrouw, hun drie kinderen, twee bij hem geëvacueerde kinderen uit Flakkee en de wed. Adriana van Dam-van Herewijnen de dood. Het vermoeden leefde onder het publiek, dat de bom voor een nabijgelegen doel bestemd geweest was. De achtergelegen fabriek van Overhagen verloor heel wat pannen, aan de overzijde van de haven en zelfs aan de Molendijk werden ruiten ingedrukt. In de ambachtsschool waren 320 ruiten kapot. Gelukkig waren de lessen daar nog niet begonnen, zodat geen van de leraren of leerlingen enig letsel opliep. Om elf uur kwamen nog enkele bommen in het Spui terecht, maar veroorzaakten geen schade. Ook de gasfabriek kreeg belangrijke schade aan daken en gebouwen: het terrein werd overdekt met een dikke laag modder, doordat een bom in een nabijgelegen sloot terecht gekomen was.

De derde week van oktober 1944 kregen heel wat vrouwen en meisjes uit de middenstand briefjes thuis: naar de Suikerfabriek komen en aardappelen schillen. Enkelen bleven thuis. Zij deden het niet. Als straf kregen ze hemden en broeken van de Duitsers thuis, die gewassen moesten worden. Daar wisten ze tegen beloning wel een mouw aan te passen. En die gingen, maakten de controlerende Duitsers met hun bijtende scherts en kwasie onschuldige praatjes het leven zo zuur, dat de proef niet werd herhaald. Tewerkstelling was aan de orde van de dag. Iedere man van 18 tot 35 jaar, die in het bedrijf maar enigszins gemist kon worden, kreeg een boodschap thuis om te komen werken. Langs de hoofdwegen, in de bermen moesten gaten gegraven worden, zó lang, zo breed, zó diep, waar één of twee man in staan kon om te vuren en zelf tevens voldoende dekking tegen het vijandelijke vuur te vinden. Er werd behoorlijk voor betaald, poot-aan spelen was niet nodig, maar ieder achtte het slavenwerk, in dienst van de vijand. In de regel was de opkomst voor zulk werk onvoldoende. Dan werd er een razzia gehouden en iedereen gegrepen, die zich op straat vertoonde. Wie het zag aankomen, zocht en vond meestal een goed heenkomen. In augustus 1943 werd er een grootscheepse razzia op touw gezet; de toegangen tot het dorp werden met machinegeweerposten afgezet en een overvalwagen zou de buit bergen, die … heel klein was. Maar bij die ene keer bleef het niet. Verschillende jonge mannen, die de tijd ontbrak om het gevaar te ontlopen, werden met de overvalwagen weggevoerd; sommigen kwamen spoedig terug, anderen wisten te ontvluchten, doch een aantal werd naar Duitsland gevoerd en daar te werk gesteld. Niemand beneden de 36 jaar achtte zich veilig en menigeen had zich van een vals persoonsbewijs voorzien, dat een hogere leeftijd vermeldde. Omstreeks half oktober 1944 werden bij deze en gene briefjes thuis bezorgd met het verzoek om een hemd of een broek in te leveren. Die hemden en onderbroeken zouden dan in Duitsland uitgedeeld worden. Men kan zich het succes voorstellen. De meesten die zo’n briefje kregen, waren blij, dat ze zelf nog een hemd of een broek aan het lijf hadden. Een week later kreeg de burgemeester opdracht om te zorgen dat 500 mannen zich zouden melden voor het graven van een tankgracht. Deze maatregel deed de maat overlopen. Burgemeester Diepenhorst, de secretaris en de ontvanger, alsmede het gehele secretarie-personeel zochten op 16 oktober een goed heenkomen; ze doken onder om niet weer boven te komen, eer de Duitsers het veld geruimd hadden. Om hun woede te koelen, werd een paar dagen later het huis van burgemeester Diepenhorst in brand gestoken; de hele inboedel ging daarbij verloren.

Bovendien werd last gegeven, dat die 500 man zich alsnog aan het gemeentehuis moesten melden om graafwerk te verrichten. Om erger te voorkomen, gaven velen daaraan gehoor. De bezetter benoemde al heel gauw een nieuwe burgemeester. De NSB-burgemeester van Heinenoord werd ook onze ,,burgervader” en een Duitsgezinde ingezetene werd belast met de funktie van secretaris.

Zie 1 mei 1943 – Installatie burgemeester Roodzant (NSB)

De bestuursverandering werd in tegenwoordigheid van een aantal Duitse officieren met een borrel beklonken. Intussen was, na het verdwijnen van burgemeester Diepenhorst met zijn staf, het bevolkingsregister door de ondergrondse weggehaald. Om aan een nieuw bevolkingsregister te komen, werden lijsten opgemaakt en het onderwijzend personeel werd opgedragen, deze huis aan huis rond te brengen. De gezinshoofden moesten deze lijsten invullen met opgave van alle leden van het gezin, benevens ieders geboortedatum. De bedoeling was duidelijk en omdat de onderwijzers tevens opgedragen werd, nauwkeurig toe te zien, dat de lijsten waarheidsgetrouw werden ingevuld, weigerde het personeel van de Keucheniusschool, t.w. de heren W. Verhagen, A. Bakker, D. Schipper en J. Gideonse, benevens de dames C. en J. Pijl, C. van Deursen en B. Herstel aan die opdracht gevolg te geven. Of dat verstandig was of niet blijft buiten beoordeling, evenzo of hetzelfde doel ook langs een andere weg bereikt kon worden, doch vermeld moet worden, dat de heren in de Keucheniusschool werden opgesloten en als gevangenen werden behandeld; een bos stro was hun leger en hun voeding was de eerste drie dagen heel schaars; ook was het lokaal onverwarmd. Na die drie dagen mochten ze hun eten van huis laten komen. Maar tevens werd hun aangezegd, dat enkelen van hen tegen de muur gezet zouden worden. Zodra dat ruchtbaar werd, gingen enkele notabelen uit de burgerij naar de ortscommandant, die de toezegging gaf, dat er geen bloed zou vloeien. Na een week gevangenschap werden ze zaterdag voor Kerstmis ontslagen. Een zucht van verlichting ging door het dorp en de haat tegen de onderdrukkers was zo mogelijk nog gegroeid. De dames waren ondergedoken en werden, zoals op aanplakbiljetten te lezen stond, buiten de wet verklaard en al hun bezittingen zouden publiek verkocht worden. Uitingen van machteloze woede! De Duitsers hadden er blijkbaar geen benul van, dat een goed vaderlander er zich niet toe leent om voor volksverrader te fungeren. Dat de weigerachtige onderwijzers toch de lijsten moesten rondbrengen, spreekt vanzelf, de zaak was van te gering belang om er het hoogste offer voor te brengen. En ze konden voorzien, dat de lijsten alleen juist werden ingevuld voor zover het de ouden van dagen en de vrouwen en kinderen betrof. Maar van het manvolk tussen de 18 en 40 jaar was er in heel Oud-Beijerland niet één!

Maandagmiddag 6 november 1944, werd door een vliegtuigbom een huis aan de Oostdijk in puin gegooid. Drie doden vielen te betreuren: Pieter Hoogvliet was op slag dood en een evacuee uit Flakkee, Tannetje van Sprang-van der Mast overleed enkele uren later aan de opgelopen verwondingen. De in de nabijheid aan het werk zijnde tuinder Johan Waardenburg werd door rondvliegende scherven zo ernstig getroffen, dat hij op 19 november in een Rotterdams ziekenhuis overleed. Huizen rechts en links, voor en achter, liepen door de schok grote schade op; muren waren ontzet, pannen van de daken, ruiten kapot en het meubilair door elkaar geschud, tot op grote afstand. Twee huizen hadden zo geleden, dat ze ook nog afgebroken moesten worden. Op het punt, waar de Koninginneweg zich naar het oosten ombuigt. kwamen twee bommen terecht; een mengsel van stof en rook zich voordoende als twee rookkolommen ging meters hoog de lucht in. Het geallieerde vliegtuig vervolgde zijn weg in zuidelijke richting en liet hier en daar achter de huizen aan de oostkant van de Koninginneweg bommen vallen, die vermoedelijk bestemd waren voor de officieren, die zich daar zo genoeglijk geïnstalleerd hadden. De laatste bom kwam in de tuin van Adrianus Meeldijk in de „Jongejan” terecht, waar een kas totaal vernield werd en hijzelf door een glasscherf in het gezicht gekwetst werd. Omstreeks november 1944 waren hier de restanten van twee legerkorpsen ondergebracht, dus twee generaals met hun staf, ieder van 120 man aan officieren en kader en naar ruwe schatting nog 2000 manschappen. De hoofdofficieren hadden hun kwartier aan de Koninginneweg. Vandaar waarschijnlijk het bombardement. De ondergrondse faalde gewoonlijk niet met het doorgeven van inlichtingen naar Engeland.

Op 10 november 1944 reed een auto van garage J. Brouwer met een aantal mensen, onder wie Ds J. Lekkerkerker, die patienten in de ziekenhuizen ging bezoeken, naar Rotterdam. Voor de veiligheid van de inzittenden reden twee politie-agenten mee. Bij het Zuiderziekenhuis gekomen, werd de auto plotseling door een Duitse soldaat beschoten. De chauffeur, de 34-jarige Korstiaan Jacob Kegel werd getroffen en overleed binnen enkele uren.

Voedselvoorziening

Al wat voor het levensonderhoud nodig was, kwam na mei 1940 al heel gauw op de bon. Zonder bon geen boter, geen kaas, geen melk, geen vlees, geen brood, kortom niets, dat eetbaar was. Sedert september 1939 was de suiker reeds gedistribueerd en in juni 1940 kwam het brood op de bon. In het begin was alles nog voorradig, maar al gauw was de voorraad uitgeput en zo ging het langzamerhand met alle artikelen. In december 1942 kreeg een volwassene per week 18 ons brood, 2 1/2 ons vlees, 4 kg aardappelen, 13/4 liter taptemelk, 1/4 ons tabak en 20 sigaretten, 1 1/2 ons boter of margarine, 2 1/2 ons suiker, 1 1/4 ons jam of stroop, 1 ons gort of havermout, 3/4 ons kaas, 3/4 ons bloem en 3/4 ons chocolade of suikerwerk, bovendien éénmaal in de acht weken 21/2 ons koffiesurrogaat. Koffie en thee waren er toen niet meer, brandstoffen, petroleum, zeep en waspoeder waren schaars en werden van tijd tot tijd verstrekt. Maar langzamerhand werd alles minder, nu het ene, dan het andere. Het leven werd vooral na begin november 1944 hoe langer hoe moeilijker. Ieder had clandestien voldoende aardappelen opgedaan, maar na 4 november werd de distributie van melk en karnemelk gestaakt en wie nog wat te pakken kon krijgen, was wel heel gelukkig. Met ingang van 11 november was het rantsoen 62 1/2 gram boter en 50 gram vet per persoon per veertien dagen, maar dat was dan ook de laatste keer. Na 25 november werd geen boter en geen vet meer verstrekt; in de zwarte handel liep de prijs op tot honderd gulden en meer per pond. Het rantsoen was toen beperkt tot een ons kaas, 3/4 ons vlees, twee pond brood en een kilogram aardappelen; op 6 januari was het een ons kaas en een ons vlees in de twee weken en half april 1945 werd het broodrantsoen vier ons per persoon in de week. De prijs van de tarwe ging met sprongen omhoog. Half december 1944 was een mud niet beneden de vierhonderd gulden te koop; begin januari 1945 deed een mud aardappelen in Rotterdam f 1300,— en in april f 2000,—. Begin december 1944 had iemand aan vier konijnen, die samen dertig pond wogen, voor f 100,— een koopje, voor een pond suiker gaf men graag 18 á 20 gulden, voor een liter petroleum, of beter gezegd wat voor petroleum door moest gaan, 16 á 18 gulden; een ei deed toen een daalder, maar zou oplopen tot een rijksdaalder of nog meer. Voor de zwarte-handelaars was het een gouden tijd; ze liepen met duizenden guldens op zak en kwamen thuis niets te kort. Men dronk thee, die geen thee was en koffie, die geen koffie was en de laatste winter is in vele gezinnen wekenlang geen melk in huis geweest. Zelfs voor flessen-kinderen was die alleen met veel moeite en als een grote gunst te krijgen. In die hongerwinter van 1944 op 1945 was er nagenoeg niets meer. Om toch iets op het brood te hebben, kookten de mensen suikerbieten en dampten het vocht in. Zo kregen ze tenminste een lik stroop op het brood. Want heel smakelijk was dat brood ook niet; en voedzaam evenmin. Van alles zat er in: gemalen tulpenbollen, aardappelmeel, misschien gemalen stro, maar geen tarwebloem. Voor manufacturen moest je punten afgeven, voor een zakdoek één, voor een heel kostuum tachtig en zo alles navenant. Een buitenkansje was het, als een koe of een paard een poot brak. Dan stonden vele tientallen huisvrouwen in een lange rij vaak twee, drie uren, soms in de regen, vaak in een koude wind voor de gemeentelijke slachtplaats in de Kerkstraat om wat extra vlees voor niet te veel geld machtig te worden. Want bij de slager kostte het vlees buiten de bon om al gauw f 5,— per pond. Wie vlees kreeg met een reepje vet er aan, achtte zich extra bevoorrecht. Vooral voor de huismoeders, die elke dag weer moesten zorgen dat er wat op tafel kwam, was het een moeilijke tijd. De NSB-ers, de leden van de Nationaal Socialistische Beweging, door een groot deel der bevolking als landverraders beschouwd, leden geen gebrek; ze hadden extra rantsoenkaarten, hadden aansluiting op het elektrische net, kregen extra-brand-stoffen en waren bevriend met de Duitsers, voor wie de Schnapps niet onbereikbaar was. Het verraderswerk, toen gepleegd, vervult hun slachtoffers met gevoelens, die niet licht uitgewist worden. En alsof alle ellende nog niet voldoende was, werd op Sinterklaasdag 1944 wegens kolengebrek de toevoer van gas en elektriciteit stopgezet en met ingang van 27 december was de waterleiding alleen in de voormiddag van 7.30 tot 12.00 uur geopend. Een uitkomst was het voor velen, dat met ingang van 29 januari 1945 de centrale keuken geopend werd waarbij de apparatuur van de fa. Koen Visser goede diensten bewees en waarbij bleek, dat vele agrariërs en slagers solidair waren met de streek, waarin ze woonden en werkten, door voor de hongerenden aardappelen, erwten, vlees etc. beschikbaar te stellen zodat de „gaarkeukenpot” in Oud-Beijerland een redelijk voedzame pot was. Velen, misschien wel allen, behalve wie aanvulling uit eigen bedrijf had of zich door ruiling van produkten uit eigen bedrijf de nodige aanvulling verschaffen kon, leden desondanks aan een bepaalde graad van ondervoeding.

Wat is een gaarkeuken? Zie 1942 – Met een lelijk woord gaarkeuken

Maar al waren vooral onder de ouderen velen vermagerd en verzwakt, in onze gemeente is niemand de hongerdood gestorven. Had de oorlog enkele weken langer geduurd, dan waren echter ook hier, te midden van de vruchtbare kleigronden, slachtoffers gevallen. Mensenlevens opgeofferd aan de schraapzucht van de medemens! Van de toegezegde negen mud kolen per gezin, werd tenslotte maar zes mud geleverd. Naast gebrek aan voedsel dus ook gebrek aan warmte. En de winter kende geen medelijden, bracht lange perioden van vorst, zonder ijsvermaak. Want daar voelde niemand iets voor. Laat opstaan, zuinig stoken, vroeg naar bed, zo kwam men de wintermaanden door. Al wat boom was, werd gekapt. Zelfs appel- en perebomen achtte men soms niet te goed. Het ging menige boom als de pereboom van Wout Lagerwerf, waarvan hij zei:

‘k Heb lang mijn pereboom veracht, ‘k Weet niet juist, hoevele jaren, Heeft weinig vruchten voortgebracht, Alleen maar bloemen en veel bláren. En gaf hij nog een enk’le peer, Dan vielen zij vroegtijdig neer. ‘k Heb steeds mijn plicht aan hem gedaan, Gemest, gesnoeid, bij ruimschoots sproeien, Toch kwamen er geen vruchten aan, Hij bleef maar steeds in omvang groeien, Al heet hij ook Napoleon, Hij was voor mij geen inkomstbron. Nu heb ik na veel plichtsbetrachten De bijl maar aan de stam gelegd. Ik wilde nu niet langer wachten, lk was en nu is hij mijn knecht! Waarin mijn knecht? ‘t Ligt voor de hand Door kolennood als kachelbrand. Nu zeg ik vaak en zonder jokken, Al heb ik hem altijd veracht. Nu heeft hij met zijn harde blokken, Al heel wat winterleed verzacht. Ik wenste nu en zonder schroom: Had ied’re stakker maar zo’n boom.

Oude knotwilgen en wat daar op leek, het ging de kachel in; al gaf het geen warmte, het gaf toch de illusie er van. Wie een vracht boomstronken wist te bemachtigen, werd benijd. Soms kwam een sleepbootje aan het Havenhoofd: een mud aardappelen voor een mud kolen. Men verdrong elkander. Een uitkomst voor wie nog aardappelen missen kon. Ieder zorgde alleen voor zichzelf; het was de strijd om het leven in al zijn felheid.

Heel wat Rotterdammers zwierven hier langs de straten, vooral kinderen, blauw van de kou, haveloos gekleed, ogenschijnlijk niet van de beste soort, bedelende van deur tot deur om een aardappel, een stuk brood. Om tijd uit te sparen, zochten ze in het begin bij een boer ‘s nachts onderdak in het hooi of het stro en als ze wat gelukkig waren, schoot er voor hen ‘s avonds nog een warme maaltijd over.

Zie 1945: vier barre dagen uit de hongerwinter

Later werden ze in de chr. bewaarschool aan de Pr. Hendrikstraat gehuisvest, waar ze overdag wat warmte vonden, ‘s middags een maal eten uit de centrale keuken en een stroleger voor de nacht. Voor de omwonenden was het geen onverdeeld genot, want het onderscheid tussen mijn en dijn was voor hen een moeilijk probleem en vooral het wasgoed aan de lijn lokte met al zijn verleidelijkheid. Wie vee of kippen had, kon op bescheiden schaal bij bakker en winkelier met de produkten daarvan wonderen doen en een boterbon bracht in sommige winkels nog artikelen voor de dag, die voor anderen „uitverkocht” waren. Het was omstreeks deze tijd, dat de ondergrondsen, die al lang in het geheim gewerkt hadden, hoe langer hoe driester optraden. Aan het ondergrondse werk, dat door een groot aantal mannen en jonge vrouwen verricht is, was heel wat meer lijfsgevaar verbonden, dan door buitenstaanders werd vermoed.

Zie Verslag – Groep Zinkweg KP-BS-SG

Men moet de staaltjes maar horen van hun durf en onverschrokkenheid. Een enkel ter illustratie. Twee van hen moesten wapenen onder een dekzeil verborgen, naar Puttershoek brengen. Onderweg vroeg een mof om mee te mogen rijden. Een weigering zou argwaan wekken De Duitser rijdt dus mee. Opgewekt vervolgden ze hun tocht. Immers onder dit geleide was geen gevaar meer voor controle door andere Duitsers. Een ander staaltje. Een paar Duitse officieren komen hier op hun fiets een paar zakjes met handgranaten brengen, stappen af en gaan naar binnen. Twee ondergrondsen zien dat, springen op de fietsen en de hele buit is hun. Goed, dat een paar dagen later de vrede getekend werd, want anders had het aan weerwraak van de Duitsers stellig niet ontbroken. Een ander voorbeeld. Een ondergrondse rijdt op zijn fiets weg. Hij komt een paar Duitsers tegen, die hem dwingen de fiets af te staan. Geen nood. De Duitsers zijn gewend om ‘s avonds hun fietsen tegen het wachtlokaal van de tram te zetten en naar binnen te gaan. De gedupeerde zoekt de beste fiets uit, stapt er op en rijdt weg. Hij had een goede ruil gedaan. Ergens waren een paar Duitsers ingekwartierd, die een telefoontoestel hadden. Een ondergrondse wist dat. Want toen zij de deur uitgingen, stapte hij ongezien naar binnen en nam het toestel mee. Geen haan, die er naar kraaide. In de herfst van 1944 kwam aan het pakhuis van de gebroeders Quaak aan de Havendam iemand van de C.C.D. met nog een ander. De volgende ochtend was 50 mud koolzaad en ruim 10 mud tarwe en erwten verdwenen. Het spoor van de wagen was duidelijk te zien. Het was van het begin tot het eind het werk van de ondergrondsen; de schade werd later vergoed.

Het aantal onderduikers in ons land liep in de honderden, zo niet in de duizenden. Allemaal moesten ze rantsoenkaarten hebben en heel wat geld bovendien om van te leven; de ondergrondsen zorgden er voor, dat beiden er waren, op de dag af. De overval op het postkantoor in Oud-Beijerland op donderdag 20 januari 1944 door de knokploeg van de bekende verzetsstrijder Johannes Post bracht ruim f 72.600,— in hun berooide kas, benevens een dik pak rantsoenkaarten, die voor de bevolking van de gehele Hoeksche Waard bestemd waren. Dat de ondergrondsen een brede zoom van helpers hadden, die lang geen veertien karaat waren, doet aan het vaderlandslievend beginsel van de oude kern geen afbreuk. Wie een ooggetuige heeft horen vertellen, welke duivelse middelen de Duitsers te baat namen om iemand tot het noemen van namen van medeplichtigen te dwingen, zal eerbied hebben voor wie die martelingen weerstond om zijn makkers te sparen. Gemakshalve werd de hele bevolking maar gestraft voor wat een enkeling in het oog van de Duitsers misdreven had; ze wisten dat de dader toch ongrijpbaar was. Zoveel dagen ‘s avonds klokslag 6 of 7 of 8 uur binnen; de ramen en deuren gesloten, was een heel gewone straf. De meesten wisten vaak niet eens wat er gebeurd was. De motorfiets van onze toebedeelde NSB-burgemeester was op 9 februari 1945 gestolen. De ondergrondsen werden er – en terecht – van verdacht. Gevolg: de hele bevolking veertien dagen lang om 6 uur binnen. Zaterdagavond 17 maart moest op hoog bevel iedereen klokslag 8 uur binnen zijn. Nou ja, wie kan alles onthouden, wat de Duitser wil. Maar: Befehl ist Befehl. En een bevel moet opgevolgd worden. Tussen de vijf- en zeshonderd mensen, die na achten nog op straat werden aangetroffen, werden opgepakt en in de H.B.S. opgesloten. Alle lokalen vol, de deuren dicht. De oudjes boven de 65 jaar werden ‘s avonds half elf vrijgelaten, de anderen konden zondagochtend zeven uur naar huis gaan. Op 19 maart 1945 hadden de Duitsers Anton Overhof, hoofd van de distributie-dienst te ‘s-Gravendeel, gevangen genomen en hierheen gevoerd. Hij wist op de Oostdijk aan zijn geleiders te ontsnappen en holde de Havendam op. Daar werd door een Duitser op hem geschoten, met het noodlottig gevolg, dat het 9-jarig dochtertje van de gemeente-voorman P. Vermaas, dat daar juist liep, dodelijk werd getroffen. Overhof ontkwam ongedeerd.

Zie 19 maart 1945 – De dood van Ingetje Vermaas

Op 19 april 1945 waren elf geweren gestolen uit het garagebedrijf A.M.O. aan de Ooststraat. De ondergrondsen werden er van verdacht, maar omdat de schuldigen onvindbaar waren, werd in het dorp een razzia gehouden. Heel de mannelijke bevolking, voor zover de Duitsers die op straat aantrof, totaal ongeveer 700 man, werd naar de H.B.S. gebracht en daar opgesloten. ‘s Avonds tegen tien uur werden wie boven de 65 jaar waren, vrijgelaten; de volgende ochtend werden van de anderen plm. 40 man naar Westmaas gevoerd en daar in de school opgesloten met nog 500 mannen, die van heinde en verre reeds daar naar toe waren overgebracht. Na schifting werd een deel weer vrijgelaten en de anderen moesten naar ‘s-Gravendeel en omdat niemand door de mand viel, konden ze tenslotte allen weer naar huis terug keren. Op 29 april kwamen herhaaldelijk vliegtuigen uit westelijke richting over, koers zettende naar Rotterdam. Ze vlogen volstrekt niet hoog. Er werd niet op geschoten. Velen begrepen er eerst niets van. De volgende dagen hetzelfde. Doch al spoedig bleek, dat het Engelse vliegtuigen waren met voedsel voor het uitgehongerde Rotterdam. Er werd gemompeld, dat de vrede in aantocht was. Maar weinigen durfde er aan geloven. De teleurstelling van de 5e september van het vorige jaar was nog niet vergeten.

Vrijdagavond 4 mei plm. 9 uur bracht de Engelse zender het bericht van de Duitse capitulatie. Zaterdag 5 mei ‘s morgens 7 uur zou nader bericht komen. Als een lopend vuurtje ging het nieuws van huis tot huis, zodat vrijdagsavonds, niettegenstaande het bevel om binnen te blijven, velen zich op straat begaven. Maar de Duitsers namen direkt maatregelen. Zaterdag 5 mei om 8 uur precies: de vlag op de toren. Overal vlaggen. Een verademing. Maar de Duitsers waren er nog en het gerucht ging, dat een gedeelte daarvan niet genegen was de wapenen neer te leggen. Dat dwong tot grote voorzichtigheid. Oud-Beijerland was er tot dusver boven verwachting goed afgekomen en het zou niet verstandig zijn, op het laatste ogenblik alles te bederven. De zondag ging rustig voorbij. Een afdeling van de ondergrondse was met stenguns gewapend en zorgde voor de handhaving van de orde. Niemand, die er aan dacht die te verstoren. Maar ‘s maandagsmorgens heel vroeg moesten de Duitsers nog hun laatste gruweldaad bedrijven. De tocht ging naar de hofstede van Jan Traas aan de Zinkweg, die het middelpunt geweest was van het ondergronds verzet. Na een korte woordenwisseling werd de vrouw des huizes, Catharina Traas-de Jager, 58 jaar oud, neergeschoten. Het wekte droefheid en verbittering.

Zie Catharina Traas, † 7 mei 1945

Een oud Duits soldatenliedje zegt: Wir siegen über Weiber und Städte, maar omdat zowel het een als het ander bij het overgrote merendeel der bevolking gevoelens van wrevel en haat verwekt had, werd op maandag 7 mei een achttal jonge vrouwen op de H.B.S. ontboden, waar hun de hoofden kaal geknipt werden, waarna ze bespot door het publiek, omdat dat hen kende als liefjes van de Duitsers, naar huis konden terugkeren. Ook nu, evenals overal in tijden van oorlog, vond men onder de ingezetenen goede en minder goede vaderlanders. De laatsten en die er van beticht werden, werden uit hun woningen gehaald en allemaal werden ze op de bovenverdieping van de H.B.S. opgesloten en streng bewaakt, in gezelschap van hun lotgenoten, die op open wagens van heinde en verre uit de Hoeksche Waard werden aangevoerd.

Zie 1945 – De gedetineerden van de bovenzaal

Bezoek was verboden; de bos stro op de houten vloer was hun nachtleger. Ze werden berecht. Voor de één volgde enkele maanden, voor de ander meerdere jaren gevangenisstraf.

Zie Index Bijzondere Rechtspleging Hoeksche Waard 1945 – 1949

De NSB-burgemeester werd dinsdag 8 mei vrij onzacht de hoge trap van het gemeentehuis afgedreven, waarna hij als loon voor zijn handlangersdiensten aan de overweldiger bewezen, met zijn secretaris, op een platte wagen, door een joelende menigte omstuwd, heel het dorp rond gevoerd werd. Het was een — bepaald riskante — concessie aan een deel van het publiek. Van matigend en takvol optreden was, bij wie toen met de hoogste macht bekleed was, geen spoor te vinden. Een zwarte dag in de geschiedenis van Oud-Beijerland!

Zie 1945 – Rondom de bevrijding in Oud-Beijerland

Donderdag 10 mei, op de dag af 5 jaar na hun komst, waren alle Duitsers weg. Op 15 mei werd het ondergedoken bevolkingsregister weer aan het gemeentebestuur ter hand gesteld. Het was eerst in één van de kerken bewaard en later, na enige omzwervingen, goed ingepakt, in een veld met koolzaad verborgen geweest. In het geheel heeft Nederland 200.000 inwoners tengevolge van de oorlog verloren, dit is 22 per duizend. Daar zijn bij inbegrepen de militairen, die door oorlogshandelingen het leven lieten, de verliezen van marine en koopvaardij, de overledenen tengevolge van executie en mishandeling en de slachtoffers van de hongersnood. Dat zou voor onze gemeente ongeveer 150 bedragen. In werkelijkheid waren het er 50, zodat Oud-Beijerland er percentueel ,,vrij goed” is afgekomen. Niemand kan echter het verdriet peilen, dat ook in verschillende Oudbeijerlandse families is geleden.

1 Comment

Add a Comment
  1. Waarom zijn de huizen die vernietigd waren door een bom op de Oostdijk in Oud-Beijerland nooit herbouwd?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *