1998 – Interview met 2 leden van de groep Zinkweg

In oktober 1998 sprak Lobke Brouwer, 6 VWO leerling van de RSG (nu Hoeksch Lyceum) in Oud Beijerland, met de heren M.H. (Mees) Weeda en J.L. (Ko) van Strien.

Er werd gesproken over hun rol in het verzet, beide heren maakten deel uit van de groep Zinkweg.

Gespreksverslag – geschreven door Lobke Brouwer

Beiden zijn achter in zeventig maar waren nog uitstekend in staat om de gebeurtenissen van meer dan 58 jaar geleden voor de geest te halen. Zo zeer zelfs dat volgens de echtgenotes van de geïnterviewden zij tijdens de interviews dingen vertelden die zij nog niet eerder hadden verteld. Vooral de heer Weeda benadrukt dat hij aan dit interview heeft willen meewerken omdat hij het belangrijk vindt dat er bij de jeugd belangstelling is voor wat het verzet in de oorlog heeft gedaan. Hij merkt soms dat jonge mensen daarvan niets meer willen weten. Het is dan ook verheugend als deze belangstelling er wel is. Daarbij gaat het niet om een soort bewondering af te dwingen voor de daden die het verzet tijdens de Duitse bezetting heeft verricht maar bewustwording te kweken van wat vrijheid voor de mensen betekent. Vrijheid om te zeggen wat je wilt, te denken wat je wilt, je eigen religie te belijden en bij elkaar te komen wanneer je dat wilt!

Beiden hebben een succesvolle loopbaan achter de rug. De heer Weeda is na de oorlog beroepsofficier geworden bij de Koninklijke Landmacht en heeft daar zijn verdere loopbaan gewerkt. De heer van Strien is in gemeentedienst gebleven en heeft zijn loopbaan beëindigd als gemeentesecretaris van Papendrecht. Ik heb hen opgezocht in respectievelijk Bilthoven en Papendrecht, waar ik het volgende te horen heb gekregen.

Beweegredenen en aanleiding(en) om in het verzet te gaan

“’Je rolt er als het ware in”, antwoordt de heer van Strien als ik hem vraag wat zijn beweegredenen waren om in het verzet te gaan. “Toen de oorlog uitbrak moesten alle ambtenaren van de gemeente Oud-Beijerland (Van Strien was een jonge gemeenteambtenaar van 19) gedurende vier dagen dag en nacht paraat zijn op het gemeentehuis om voor de papieren te zorgen voor transporten, opvang bij rampen etc. In deze vier dagen gebeurde er heel veel. Nederland was bezet door de Duitsers en er was opeens geenvrijheid meer om te gaan en staan waar men wilde. Je vroeg je af: Hoe kan het dat ze ons dit aandoen? Omdat ik als bevolkingsambtenaar bij de gemeente Oud-Beijerland werkte, werd mij gevraagd om voor valse persoonsbewijzen te zorgen, voor bijvoorbeeld onderduikers, mensen die in het verzet zaten en een andere identiteit nodig hadden of voor koeriersters. Mij werd ook gevraagd bonkaarten achterover te drukken of te vervalsen”.

Mees Weeda, Ko van Strien en Flip Leenman trokken veel samen op. Ze hadden het over de oorlog en er werd een verzetsgevoel in hen wakker. Deze verzetsgeest werd gevoed door hun geloofsovertuiging. Vanuit deze overtuiging hebben zij het nationaal-socialisme bestreden. De heer Weeda benadrukt dat er voor hem ook een praktische aanleiding was. Hij vertelt daarover het volgende: “Er zat een joodse jongen bij mij in de klas. Meijer Koopman heette hij. Zijn vader was eigenaar van een bank in Oud-Beijerland. Je maakte van nabij mee wat er met die familie gebeurde. Zij zijn weggevoerd en nooit meer teruggekomen. De motivatie was voor velen meer theoretisch, maar voor mij meer praktisch. Maar ook door wat je meemaakte. Het begon toen ik op het Raadhuis via de radio de aankondiging van de capitulatie hoorde. Het hierna gespeelde Wilhelmus ging door merg en been en het daarop volgende stilzwijgen duurde minuten en minuten lang. Dat vergeet je je hele leven niet meer. Toen speelde het verzet uiteraard nog niet. Je neemt dan niet opeens het besluit, maar het speelt wel mee in je gedachten.’

Belangrijkste verzetsacties

Gevraagd naar wat volgens hen de belangrijkste verzetsacties waren en of er ook mislukkingen waren komen er verschillende antwoorden. “Mislukkingen zijn er niet geweest”, aldus de heer van Strien, “alles was natuurlijk belangrijk. Het waren meestal kleine dingen. De belangrijkste acties waren de nieuwe persoonsbewijzen, bonkaarten en 2e distributiestamkaarten. Daarbij hebben we de kans van ons leven gehad, we hebben er zoveel van achterover kunnen drukken. Verder heb ik als zakkendrager meegedaan aan de overval op het postkantoor. De distributiekaarten werden via de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers verspreid over het land. Maar ach, wat is belangrijk”. De heer Weeda noemt de wapendroppings als belangrijkste actie, maar zo zegt hij: “Er was echter ook veel snipperwerk. Dat wordt ten onrechte wel eens gebagatelliseerd, maar alles is belangrijk. Echter je moet hulp hebben. Zonder hulp kon je geen verzet plegen. Aan het verlenen van hulp waren ook vele gevaren verbonden”. Later legt de heer Weeda uit, dat veel van die hulp uit het gemeentehuis en het Arbeidsbureau afkomstig was en dat meer mensen daar van af wisten waardoor degenen die hulp verschaften een extra groot risico liepen.

Toepassen van geweld

In het verlengde van vragen over verzetsacties liggen vragen over de toepassing van geweld. Ik wilde weten hoe beiden daar tegenover stonden. ”Je kunt geen geweldloos verzet toepassen. Zelfs de aanhangers van het gebroken geweertje kwamen tot die ontdekking”, meent de heer Weeda. “De vraag of je geweld gaat toepassen stel je jezelf niet van tevoren. Verzet plegen kán gepaard gaan met geweld. Je ligt gewapend in het veld bij de droppings. Daar kun je op een patrouille van bijv. de Landwacht stuiten. Als je geconfronteerd wordt met de tegenstander moest je wel geweld gebruiken. Er zijn geen regels voor”. De heer van Strien zegt: ‘Als het moet dan moet het. Dit was heel erg moeilijk, omdat geweld geweld uitlokt”. Het gesprek komt op de liquidatie van de NSB-burgemeester Simonis van Nieuw-Beijerland. Weeda: “Dit was een invaller, omdat burgemeester Hammer en het secretariepersoneel ondergedoken waren. Het ging daar de verkeerde kant uit. Deze man dreigde veel schade te berokkenen’. Van Strien: “Als de groep had geweten wat het gevolg was van het liquideren van burgemeester Simonis had de groep dit nooit gedaan. Er werden namelijk tien mannen de volgende dag opgepakt en geliquideerd. Dit was en is voor de leden nog altijd heel moeilijk”.

Stellingname Zinkweg-groep

De Zinkweg-groep stond, zo kan in het boek van Simon Brand worden gelezen, bekend om zijn scherpe stellingname. Van beiden wil ik graag horen of zij hierover ook zo denken. De heer Weeda is van mening datje stelling moet nemen en licht als volgt toe: “Niets doen tegen de bezetter is in ieder geval een verkeerde stellingname. Je moet ergens beginnen met je te verzetten. Je moet dit niet aan anderen overlaten, dat is een verkeerde houding. Zoals overal in een samenleving is er altijd iemand die de leiding neemt. Dit waren vooral jongeren, omdat zij feller waren. Ik heb een hekel aan een lakse houding (‘koper en radio inleveren, doen we maar’). In het begin voerden we actie ten aanzien van de Nederlandse Arbeidsdienst. Het doel van deze door de bezetter bevolen organisatie was jonge mensen rijp te maken voor het nationaal socialisme. Binnen het verzet wilde de één verder gaan dan de ander, zowel in daden als in lectuur. Voorbeeld: Korteweg schreef het grootste deel van De Koerier. Niet iedereen was blij met de toon van dit blad. Voor sommigen ging het te ver. Voor anderen niet ver genoeg. De toonzetting was vrij scherp. Voor mij hoefde het niet zo. Maar dan werd er weer hier gestencild en dan weer daar, dat moest allemaal in het geniep. Vaak zag je de inhoud pas na afloop”. De heer van Strien heeft evenals de heer Weeda een uitgesproken opvatting over deelname aan het verzet. Hij zegt: “Door sommige leden werd gevonden dat eigenlijk iedereen in het verzet moest. Ik vond dat niet iedereen mee hoefde te doen. Dat kon ook niet. Veel belangrijker was dat iedereen aan de goede kant stond en wist te zwijgen over wat men eventueel wist of zag. Hij geeft het voorbeeld van zijn kostjuffrouw, die natuurlijk op de hoogte was van het doen- en laten van de heer van Strien. Er kwamen wel mensen aan de deur en op mijn kamer verborg ik illegale papieren etc. daardoor liep zij ook risico’s. Ook op het gemeentehuis wist iedereen dat ik persoonsbewijzen vervalste, maar men heeft daar zijn mond over gehouden”.

Arrestaties, verraad en infiltratie

Bij verzet plegen loop je risico. Beiden zijn wel eens opgepakt. Mees Weeda zelfs twee keer. Aan hem vraag ik of hij denkt dat hij verraden is. “Natuurlijk ben ik verraden”, zegt hij met zekerheid. “Mensen zien dat je illegale bladen rondbrengt. Helaas kom je er niet achter wie dat gedaan heeft. Daarom was het na de oorlog een moeilijke periode, want je wilde dit wel graag weten. De Nederlandse Politieke Opsporingsdienst heeft dit slordig behandeld. De eerste keer dat ik opgepakt ben, was mijn adres opgegeven door anderen: een soort gerichte razzia. Maar ik ben Oud-Beijerland overigens niet uit geweest. Zo goed waren mijn papieren. Ik was natuurlijk wel geschrokken, maar ook heel blij dat mijn papieren zo goed waren”. Op de vraag of dat je iedereen vertrouwen kon, er geen infiltranten waren antwoordt Van Strien dat de leden van de groep elkaar volkomen konden vertrouwen. “Ze gingen voor je door het vuur. En dat deed je zelf ook op je beurt. Er waren geen infiltranten, want ik kende iedereen in het dorp”. Dit beeld wordt door de heer Weeda bevestigd: “Oud-Beijerland was een dorp. Je kende elkaar goed. Het risico van infiltranten was niet zo groot. Het risico lag op de gemeentesecretarie. Er zijn wel dingen fout gegaan. Doordat mensen begonnen te kwekken. Interessant te doen. Daarin schuilde het grootste gevaar. Het was al genoeg als iemand zei: ‘Wat die allemaal uitspookt, ik weet het niet …’. Als dit bij de verkeerde persoon terechtkwam stond op een gegeven moment de SD of de Landwacht voor je deur”.

Samenwerking met andere verzetsgroepen

Een van mijn voornemens was in deze scriptie aandacht te besteden aan de samenwerking tussen de verschillende verzetsgroepen in Oud-Beijerland en de Hoeksche Waard. Dit heb ik gedaan in het vorige hoofdstuk en ook in de interviews wilde ik hier bij stilstaan. Het beeld dat de heren van Strien en Weeda schetsen is niet echt anders dan dat ik hierover in het vorige hoofdstuk heb geschreven. Van Strien: “Er was wel een begin van samenwerking met de groep Koster. Deze groep werkte alleen op plaatselijk niveau. Echter er was wel wat rivaliteit, dus besloten zij alleen verder te gaan. De groep Koster was niet zo groot en had ook geen contact met de Landelijke Organisatie. Maar als ik Koster kon helpen met spullen dan kreeg hij die”. De heer Weeda legt uit dat er sprake van samenwerking was maar dat niet iedereen binnen de Zinkweg-groep daarover stond te juichen: “Er was samenwerking met andere groepen in de Hoeksche Waard. Dit ging met name spelen bij de vorming van de Binnenlandse Strijdkrachten. De verzetsgroepen waren doorgaans kleine groepen. Werden de groepen groter dan bracht dit meer risico met zich mee. De Zinkweg-groep voelde daarom niet zo veel voor grotere groepen en werd daarom ook wel door een aantal mensen in Oud-Beijerland bekritiseerd. Je moet je wel realiseren dat de bevolking van Oud-Beijerland van het georganiseerde verzet niets wist. Voor hen bestond de groep gewoon niet. Misschien wisten tien man dat er wapens werden gedropt omdat deze naar Dordt vervoerd moesten worden. Voor de rest wist niemand iets. Dat gaf wellicht aanleiding tot enige jaloezie. Kennelijk was de Zinkweg-groep door de Nederlandse Inlichtingendienst in Londen uitgezocht als een solide groep. Dat was een eer. Wapendroppingen waren niet voor elke verzetsgroep weggelegd. In andere plaatsen zijn deze wel mislukt. In Oud-Beijerland is dit tot drie keer toe gelukt. Eenwording van het verzet is nooit gelukt, dit werd wel geprobeerd van boven af. Er waren nogal wat verschillende verzetsgroepen. Communistisch verzet, Trouw, Parool (SDAP). De kerkelijke gezindheid speelde ook een rol. De samenwerking werd opgelegd. Later ging het wel beter”.

Betekenis van deelname aan het verzet voor de heren Weeda en van Strien

In de inleiding heb ik geschreven dat een van mijn doelen is meer te weten te komen over wat deelnemen aan het verzet voor betrokkenen persoonlijk heeft betekend. Daarom heb ik hun de volgende vragen voorgelegd:

Heeft het verzet volgens u iets uitgehaald, is het nuttig geweest?

De heer Weeda kan daar moeilijk iets over zeggen: “Daarvoor zou je de internationale schrijvers moeten raadplegen”. Hieraan voegt hij toe: “die daar ook weer over verdeeld zijn. Waarom de Duitsers zo tekeer gingen en achter het verzet aangezeten hebben is moeilijk aan te geven. Ik denk dat de grote kracht van het verzet was dat de Duitsers niet wisten hoe groot het verzet was en hoe het in elkaar zat, ze wisten niet waar en hoe hun tegenstand was. Ik denk dat een groot gedeelte van de bevolking toch door het verzet beïnvloed is. Totdat de radio’s ingeleverd moesten worden, werden de mensen overspoeld met Duitse propaganda. Het verzet bood tegenwicht. Liet zien dat vaderlandsliefde mogelijk was. Gaf de mensen wellicht hoop”. De heer van Strien denkt dat het verzet zeker wel belangrijk was: “Het heeft zeker iets uitgehaald. De Duitsers hadden altijd een onzichtbare vijand. Ze wisten niet waar het vandaan kwam”. En hij vervolgt: “Het grootste effect van mijn werk is geweest dat mensen die niet in de Arbeitseinsatz wilden werken met een vals PB onder konden duiken en met de bonkaarten van voedsel voorzien konden worden”.

Zijn uw doelen uitgekomen? (Deze vraag heb ik aan de heer van Strien gesteld).

“Uiteindelijk wel. De Duitsers hebben zich moeten terugtrekken, wat ook het doel was. Het verzet heeft daarin een duidelijke rol gespeeld. De Duitsers hadden altijd een onzichtbare vijand. De groep wilde ook meer eenheid in de politiek, maar dat is niet uitgekomen. Dit was geen doel op zich, maar meer een bijverschijnsel. In de oorlog waren sommige politici wel een inspiratiebron. De groep vond wel dat burgemeester Diepenhorst te veel met de Duitsers meeging. Ik was gelovig en daardoor kwam ik in gewetensconflict met liegen en bedriegen, want in het verzet was dat natuurlijk noodzakelijk. Dominee Buskes, een pacifist, heeft toen gezegd tegen ons: ‘Als je met liegen de waarheid kan dienen is het geoorloofd’. Dit heb ik goed onthouden”.

Zou u het weer doen?

Op de vraag of zij dit alles weer zouden doen antwoordt Van Strien met ’Ja’, als hij een jonge knul zou zijn. De heer Weeda laat zich hier minder direct over uit. Wel geeft hij aan teleurgesteld te zijn in mensen van wie hij het een en ander had verwacht en die niets hebben gedaan: “Er waren mensen die houvast zouden hebben moeten bieden (bijv. predikanten) en die dat niet deden, door zich kritiekloos tegenover de Duitsers op te stellen. Die durfden geen enkel risico te nemen. Bijvoorbeeld ze baden niet in de kerk voor de Koningin, omdat de kans aanwezig was dat er iemand van de Landwacht in de kerk zat”.

Heeft deelname aan het verzet invloed gehad op uw verdere leven?

Beiden antwoorden instemmend op deze vraag. De heer Weeda heeft een loopbaan als beroepsofficier bij de Landmacht gekozen. Die interesse is voortgekomen uit de Binnenlandse Strijdkrachten. Voor de heer van Strien ligt de beïnvloeding van zijn verdere leven vooral in de ontwikkeling die je doormaakt. “Ik heb”, zegt de heer van Strien, “in mijn jonge jaren veel meegemaakt. Hierdoor ben ik snel volwassen geworden”. Wat hij verder heeft ervaren is dat het belangrijk is samen één te zijn: een hechte band, dat je op elkaar aankan. “Eén met de mensen, privé en zakelijk”.

Hoe keken anderen (ouders, vriendin) aan tegen wat u deed?

De ouders wisten wat zij deden en keurden het goed. De ouders van de heer Weeda keurden niet goed dat hij naar Engeland wilde vertrekken. De heer van Strien heeft zijn vrouw pas aan het einde van de oorlog leren kennen, toen hij ondergedoken zat. Weeda’s vriendin vermoedde wel wat hij deed, maar ze spraken er niet over. “Mijn vriendin voelde zich achtergezet”, zegt hij, “Ze wist wel dat ik iets met het verzet te maken had maar niet wat ik allemaal uitspookte. Zelf had ze geen rol in het verzet. Zaterdagavond was uitgaansavond. Dan kwam ik laat aanzetten. Iedereen vroeg waar ik toch bleef. Zij verzon dan smoezen tegen anderen”.

Heeft u naar uw gevoel achteraf genoeg waardering gehad?

Het ging volgens de heer Van Strien niet om de waardering. “We waren blij genoeg dat we er door heen waren”, antwoordde hij. De heer Weeda zegt dat vlak na de oorlog die behoefte niet groot was. Toch is hij teleurgesteld dat er geen waardering was. De eerste jaren na de oorlog werd je gewoon genegeerd, zo niet erger. Hij verklaart dat doordat de presentatie van de Binnenlandse Strijdkrachten niet altijd even goed was. De Binnenlandse Strijdkrachten werden ook wel gezien als een verzameling avonturiers. Later is die waardering wel gekomen en heeft de groep op initiatief van de Oranjevereniging op Soestdijk het Verzetsherdenkingskruis ontvangen. Van Strien hierover: “Hierover is wel gediscussieerd op een reünie. Zelf zouden we het nooit gevraagd hebben en de leden vonden het eigenlijk niet nodig, maar omdat de Oranjevereniging dit wilde, en om de jeugd wat meer te betrekken bij de Tweede Wereldoorlog en het verzet hebben we ermee ingestemd”. Teleurstelling was er ook over hoe de politieke verhoudingen zich na de oorlog weer herstelden. Alle politieke partijen herleefden. De verdeeldheid bleef bestaan. “Persoonlijk”, zegt de heer Weeda, “had ik graag meer eenheid gezien”.

Heeft u angst gekend, dacht u daarover na?

Van Strien: “Jawel, op het actiemoment zelf voelde ik geen angst, dan was je de rust zelve, maar daarna wel. Misschien heb ik in de oorlog weleens wakker gelegen, maar daarna nooit. Hard werken was toen een goede remedie”. Het angstigste moment heeft hij gehad tijdens zijn arrestatie. “Toen dacht ik: ‘daar ga je’. Zou ik ondervraagd worden, zou ik gemarteld worden, zou ik mijn mond kunnen houden. Je nam je dit wel voor, maar je wist niet of je het vol zou houden”. Ook de heer Weeda heeft angstige momenten gekend. “Maar”, zegt hij “ik dacht toen niet zo over de dingen na als nu. De meeste dingen deed je met elkaar. Er was niet altijd tijd voor beraad.’

Hebt u na de oorlog contact gehouden met uw medestrijders?

“Eigenlijk kwam dit pas later, na 20 a 25 jaar, toen het boek over de Zinkweg-groep uitgegeven is”, geeft de heer van Strien aan. “Sinds die tijd zijn er regelmatig reünies geweest, meestal bij Flip Leenman. Na de oorlog had iedereen het erg druk met het opbouwen van zijn eigen loopbaan”. Dit laatste wordt ook door de heer Weeda gezegd: “Ik heb mij afzijdig gehouden van Organisaties van oud illegale werkers. Van de Zinkweg-groep is een ieder zijn eigen weg gegaan, niemand is lid geworden. Iedereen was jong en dacht aan zijn toekomst, veel mensen in het verzet waren jong. Over het algemeen is een ieder er redelijk in geslaagd de draad weer op te pakken”.

Het werkstuk ‘het verzet in Oud-Beijerland en omgeving’ kunt u ook downloaden:

Werkstuk Lobke Brouwer

lobke-brouwer-hetverzet-werkstuk

In de Hoeksche Waard Exclusief van dinsdag 17 maart 2020 werd ook aandacht besteed aam het werkstuk van Lobke Brouwer (hwe-maart-2020-verzet)

klik op het artikel voor een vergroting

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *