De oorlogsherinneringen van Jan van Es

jan-van-es-11mrt2015-05

Jan van Es, te Vlaardingen (11 maart 2015)

Jan van Es werd geboren op 29 april 1930. Op woensdag 11 maart 2015 vertelde hij dit verhaal aan Henk van den Heuvel (Plaats gesprek: Valeriusstraat te Vlaardingen)

Wij woonden in Rotterdam West, aan de Weizichtstraat nummer 13. Dat is nabij de Beukelsweg en Essenburgsingel, in de buurt van het RFC voetbalterrein. Op zondag zagen we voetbalsupporters lopen, ze gingen met het pontje over de Schie, naar Sparta. Mijn vader was Cornelis Dirk van Es, geboren in januari 1902. Mijn moeder, Pleuntje van der Wulp, werd geboren 1906 in de Hoeksche Waard, in ’s-Gravendeel. Ze kregen vier kinderen. Ik was de oudste, na mij volgde een zus van 2 jaar jonger en een broer uit 1937, 7 jaar jonger dus. Tenslotte werd in 1941, vlak voor het bombardement in onze straat, nog een broertje geboren.

Mijn vader was beschuitbakker, een harde werker. Hij werkte bij Paul Kaiser in het centrum van Rotterdam, op de Rechter Rottekade. Hij tobde altijd met zijn gezondheid, was zwaar astmatisch. Ik kan me ook nog maagzweren en een liesbreuk herinneren, wat de gezondheid betreft een droefenis. Als oudste nam ik veel taken over van mijn vader, mijn moeder ging daar ook vanuit.

Toen de bezetting begon maakten we angstige tijden mee in de Weizichtstraat. Engelse vliegtuigen probeerden o.a. de spoorlijnen te bombarderen, een paar honderd meter naast ons huis. De Duitsers schoten op die vliegtuigen met hun Flak, een geweldige herrie. Ik zat op zulke momenten vaak met mijn zus op de rand van het bed van mijn ouders, in de tussenkamer. Ik had toen een kinderbijbel, van Van der Hulst, met plaatjes. Ik hield ‘m stijf op mijn knieën, ik dacht als ik moet vluchten heb ik die bij me.

In maart 1941 ging het mis. Er vielen 5 bommen in de wijk, waarvan één vlak voor ons huis. Mijn vader en moeder zaten met oom en tante aan tafel. Ze werden niet verwond, maar de lamp werd getroffen door een scherf. Deze viel naar beneden en meteen was het donker. Mijn broertje van 2 maanden oud lag in de voorkamer in een wieg, hij kwam er met lichte verwondingen vanaf. Ik sliep met mijn zus in de kelder, daar waren wat kamertjes getimmerd. We schrokken enorm, maar ook wij waren ongedeerd. Er vielen wel slachtoffers buiten ons gezin. Mijn moeder belde wel eens naar haar familie in ’s-Gravendeel, bij de kruidenier aan de overkant. Die kruidenier, Aart in ’t Veld, overleed als gevolg van die bom.

Vanwege de schade aan ons huis heb ik een half jaar in ’s-Gravendeel gewoond, van maart tot september 1941. Vanaf het Stieltjesplein ging ik daar met de tram naartoe. Mijn moeder had vier zussen daar, allemaal getrouwd. Ik heb bij allen gewoond, bij de een was dat wat makkelijker dan de ander. Ik ben daar ook naar school gegaan, dat viel niet altijd mee. Ik was een stadsjongen, dat merkte je in de benadering door de andere jeugd. Ik wist dat ze ‘Seuters’ werden genoemd, maar ik was ‘de Rotterdamse stoepenschijter’. Ze zaten me nogal eens dwars, dat was niet leuk, maar ik kon er wel tegen. Ze hebben me ook eens te grazen genomen op de Smidsweg. Tien, twaalf jongens gingen mij ‘burgemeesteren’.  Toch heb ik daar een prettige tijd gehad, één van mijn ooms was smid, hij besloeg ook paarden. Wat me ook nog bijstaat: we dronken daar gewoon uit de sloot. Nico van der Wulp, een neef van mij moeder, had een functie bij de Nederlands Hervormde Kerk bij de kreek. Ik mocht mee klokkenluiden, het touw trok me helemaal mee omhoog, daarna zakte ik weer naar beneden.

verhaal-jan-van-es-gamellen-wo2

Kinderen in Rotterdam likken de gamellen uit.

Al in 1943, ik was toen al lang weer terug in Rotterdam, was er veel te weinig voedsel. Ik was de op één na kleinste van de klas, er was weinig te eten thuis. Ik ging bij gaarkeukens soep halen, het leek gewoon water met een beetje gras er in, helemaal niets. Soms leek het ergens op, het eten werd vervoerd in gamellen. Toen ik werd betrapt op het uitlikken van zo’n ketel kreeg ik met m’n eigen klomp op mijn kop. Eén keer was ik met vriendjes bij het terrein van RFC in de buurt toen Duitsers vanuit een passerende vrachtwagen een groot stuk worst op straat gooiden. Wat was dat lekker, we wisten niet was ons overkwam!

Ik zorgde ook voor hout, alles verdween in onze potkachel. Midden op het Aelbrechtsplein stond een bord ‘Nach Den Haag’, bedoeld om de Duitsers richting rijksweg te wijzen. De houten palen onder dat bord heb ik afgezaagd, het bord lag los op straat. Mijn ouders schrokken zich een ongeluk toen ik met dat hout thuis kwam. Langs de rijksweg werden allemaal palen geplaatst, bedoeld om vijandelijke vliegtuigen het landen onmogelijk te maken. Ik ging ze omzagen, in de kinderwagen vervoerde ik dat hout naar huis. Ons potkacheltje zorgde voor warmte in ons huis, dat was ook hard nodig voor de baby. De luiers hingen te drogen, ze waren zonder zeep gewassen. Dat stonk als de ziekte, die lucht herinner ik me nog goed. Mensen die bij die palen woonden waren bang dat zij de schuld zouden krijgen. Ze belden de politie toen ik weer aan het zagen was en ik moest mee. Ik kwam er genadig vanaf, later kreeg ik ook de kinderwagen weer terug.

Toen de honger steeds erger werd ging ik op pad. Ik ben ook de kant van Bleiswijk op geweest. Dat leverde niets op, er moest betaald worden en ik had niets aan te bieden. Ik besloot toen om naar ’s-Gravendeel te gaan, richting familie. Mijn moeder zal wel gedacht hebben ‘hij kan het wel aan, ik hoop er het beste van’, mijn vader zou het nooit goed hebben gevonden.

Ik vertrok heel vroeg in de morgen, op de fiets van vader. Zondagen vielen af, wij waren Gereformeerd, dus bleven de zaterdagen die vader niet werkte over.

Het was een fiets met luchtbanden. Vanuit het westen reed ik dan de Maasbruggen over, in Zuid reed ik over de Dordtsestraatweg naar Barendrecht. Via de brug daar de Oude Maas over, dan over de Blaakschendijk en Maasdam naar ’s-Gravendeel.

In totaal ben ik zeventien keer van huis vertrokken richting Hoeksche Waard, tien keer werd ik tegengehouden door de Duitsers, bij de Barendrechtse Brug. Er stonden daar altijd mensen te wachten, soms lieten ze er een paar door, soms moest je proberen er langs te piepen.

Ik stond een keer vooraan toen er een vrachtwagen vanaf Barendrecht kwam en werd aangehouden. Die vrachtwagen reed niet op benzine, maar op een houtgasgenerator. Toen hij mocht gaan rijden kroop hij dus vooruit, ik ben aan de rechterkant van de vrachtwagen gaan fietsen en daarna zelfs ervoor, zodat de Duitsers me niet konden zien.

Ik ben ook een keer op 1 januari gegaan, al heel vroeg in de morgen. Ik had de stamkaart van mijn moeder meegenomen, daarop stond als geboorteplaats ’s-Gravendeel. Bij de brug zei ik in mijn beste schoolduits ‘Ich möchte gerne meine Mutter besuchen, zu Neujahr’. Die Duitser stond te lachen, zo’n ventje met korte broek die Duits spreekt, dat vond hij wel leuk. Misschien dacht hij wel aan zijn eigen kinderen. Maar ik mocht er wel door.

Ik nam aardappels mee terug op de fiets, soms worst, ook een keer een mergpijp voor de soep. Maar soep maken was er helemaal niet bij, geen idee wat mijn moeder er mee heeft gedaan. Kapucijners werden daar ook geteeld, naast de suikerbieten. Ik heb gezocht naar de resten die op het land lagen na het rooien, ik nam alles mee naar huis.

Ook bij de familie in ’s-Gravendeel kon ik terecht, ze probeerden altijd iets bij elkaar te schrapen voor ons. Aan de Smidsweg woonde Frans Aardoom, als vertegenwoordiger bij Unilver handelde hij in boter. Een andere oom had in het vlas gewerkt, Koen van Kleef. Hij had een groot gezin. Ik kwam ook bij ome Kees (van Twist), hij woonde in ’t Weegje en werkte in de suiker te Puttershoek, lopend ging hij heen en terug. Aan de Achterdijk tenslotte woonde de smid, Pleun Sint Nicolaas.

brugwachterswoning-2005

De Duitsers verbleven in de brugwachterswoning.

Eén keer ben ik op de terugweg aangehouden, bij de brug aan de Rotterdamse kant. Ik werd meegenomen naar een gebouwtje waarin de Duitsers bivakkeerden. Een ruimte met een brede benedenverdieping en een smalle bovenverdieping.  Er zaten zo’n tien Duitsers binnen, een officier ging tegen me tekeer. Ik moest in een hoekje gaan zitten, na een tijdje werden ze me zat. Ik werd weggestuurd met behoud van mijn fiets, mijn aardappelen waren ineens ‘Kartoffeln’ geworden. Ik kwam zonder iets thuis, ik herinner me die dag nog goed.

De tochten waren ook niet zonder gevaren. Een keer reed ik in Barendrecht, daar zag ik mensen omhoog kijken. Ik zag de bommen naar beneden komen, ik dacht ‘die komen op m’n harsens terecht’, maar ze vielen kilometers verder richting Rhoon. Ik heb ook eens kogels moeten ontwijken, net na de brug voor de Blaakschendijk. Een vliegtuig opende het vuur op de brug, maar ik fietste op die lange rechte weg voor de brug, dus snel dook ik een greppel in.

Twee keer heb ik terugweg lopend moeten afleggen. Eens vanwege een lekke band waarvan het niet was gelukt deze in ’s-Gravendeel te plakken. Ik had wel een pomp meekregen en pompte de band zo hard mogelijk op. Na een stukje fietsen moest dat opnieuw. Hoewel ik moest opschieten, om 20.00 uur begon de spertijd, heb ik dat bij Barendrecht opgegeven. De rest ben ik gaan lopen. Het duurde even voordat ik begreep waarom mijn fiets telkens opwipte, het ventiel zat in het wiel.

Toen de banden waren versleten ben ik op de velgen naar ’s-Gravendeel gereden. Dat was heel licht fietsen, het was alleen in de bochten gevaarlijk. Omdat ik toen een zak aardappelen kreeg moest ik terug lopen, met mij erbij was de lading te zwaar geworden.

Het is gek, maar van mijn tochten herinner ik me nog goed dat ik momenten van intens geluk beleefde.

Tussen Blaakschendijk en Maasdam zag ik links de melkfabriek en vervolgens werd ik erg blij van binnen. Het was mooi weer, het was me gelukt om de brug over te komen. Ik keek naar het water, de weg, de bomen. Een plaat van de oude Hollandse meesters, schitterend vond ik dat.

Na de kerst van 1944 werd ik via de kerk naar Stadskanaal getransporteerd, over de IJssel in een vrachtwagen van Brinkers Margarine. Tot aan de bevrijding ben ik bij de dominee in huis geweest.

Het is een bijzondere tijd geweest die oorlog, het heeft me wel gevormd. Je overwint je angsten. Terugkijkend begrijp ik niet hoe een jongen van 13 jaar aan die hongertochten is begonnen, dat was geen sinecure. Zo’n ventje in korte broek, wat gaat er allemaal in hem om?

Andere artikelen over dit onderwerp:

Toen de oorlog begon deel 14, Hongertocht naar het eiland: klik hier

Foto’s ‘Jan van Es, poseren voor het Algemeen Dagblad’ – 11 maart 2015 

jan-van-es-11mrt2015-04

jan-van-es-11mrt2015-03 jan-van-es-11mrt2015-02 jan-van-es-11mrt2015-01

1 Comment

Add a Comment
  1. BEN JE NOG IN LEVEN jan? ik ben een zoon van DIRK VAN ES DE BROER VAN JE IK BEN CHIEL VAN ES EN MIJN BROER WILLEM VAN ES IK WOON MET MIJN VROUW IN MAASSLUIS EN MIJN BROER IN DOETHICHEM

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *