1940-1945 – Strijen in WO2

In mei 1985 werd in opdracht van het gemeentebestuur het boekje Strijen 1940-1945 uitgegeven. Het boekje heeft 64 pagina’s met tekst en afbeeldingen. In onderstaand verhaal kunt u kennis nemen van de tekst uit dat boekje. Afbeelding(en) en opmerking(en) zijn door mij toegevoegd ten behoeve van publicatie op deze website.

Strijen 1940 – 1945 (1985, 2e Herziene druk herdenking bevrijding).

Voorwoord

In de eerste dagen van mei staan wij weer stil bij de bevrijding van ons land en herdenken wij hen, die door het oorlogsgeweld het leven lieten. Omdat het veertig jaar geleden is wordt er allerwege meer aandacht aan besteed, dan gebruikelijk. Een goede gelegenheid om de jeugd uitvoerig bij deze herdenking te betrekken. Uit gesprekken met de schoolhoofden bleek, dat in dit verband, de plaatselijke geschiedenis de kinderen gemakkelijker aanspreekt, dan het grote wereldgebeuren. Het is daarom een goed initiatief van wethouder Voordendag geweest om de gebeurtenissen in Strijen, bij deze herdenking centraal te stellen. Dat een aantal onderwijzers bij het lager onderwijs bereid bleek, om de vele facetten van de oorlog, waarvan weinige aan ons dorp zijn voorbijgegaan, te beschrijven, versterkte deze gedachte alleen maar. Teruggebracht tot de eigen omgeving moge het helpen, de jeugd, die het uit eigen ervaring niet kan weten, vertrouwder te maken met de gedachte, dat racisme, fascisme, discriminatie en oorlogsgeweld, een onmogelijke voedingsbodem vormen voor een maatschappij, waar in vrijheid kan worden geleefd, en waarin men niet bang behoeft te zijn, dat men sociaal en maatschappelijk aan zijn lot wordt overgelaten.

A.A. ten Oever,

Burgemeester van Strijen,

Voorzitter van de werkgroep

Inleiding

Oorlog. Iets verschrikkelijks, wat jullie alleen kennen van het journaal, van verhalen van vroeger of uit boeken. Jullie hebben er gelukkig nooit één meegemaakt en zullen er hopelijk nooit één meemaken. Onenigheid. Iets wat jullie weleens meemaken als je met andere kinderen omgaat, met andere kinderen speelt. Dat geeft niet. Als je het met andere kinderen niet eens bent, kun je daarover praten; je kunt samen met anderen naar oplossingen zoeken. Het kan ook gebeuren, dat een verschil van mening zo hoog oploopt, dat een echte ruzie ontstaat. Je kunt dat een klein oorlogje noemen. Meningsverschillen. Ook grote mensen zijn het lang niet altijd met elkaar eens. Dat blijkt wel tijdens verkiezingen. Verschillende mensen stemmen op verschillende partijen, omdat ze over allerlei zaken verschillende meningen hebben. Ook dat geeft niet. Iedereen is vrij om een eigen mening te hebben. Burgeroorlog. Iets wat ontstaat als de inwoners van een land zo met elkaar van mening verschillen, dat ze menen dat geweld de enig overgebleven methode is om aan de onenigheid een einde te maken. Oorlog. Als onenigheid tussen twee landen leidt tot gebruik van geweld, is er sprake van oorlog. Wanneer een groot aantal landen zich met zo’n oorlog gaat bemoeien, ontstaat een wereldoorlog. Dat is tot nu toe twee keer gebeurd. Nederland was alleen bij de laatste van die twee wereldoorlogen betrokken: van 10 mei 1940 tot 5 mei 1945. Wat in die jaren in Nederland gebeurde, kunnen jullie terugvinden in de vele boeken die erover zijn geschreven; ook in jullie eigen geschiedenisboekje. Dit boekje gaat niet over het wereldgebeuren. Het gaat over Strijen en omgeving. Het gaat over de dingen die daar tijdens de Tweede Wereldoorlog plaatsvonden. Het gaat over de tijd dat de oorlog in dit dorp het leven van alledag veranderde en beheerste; ook het spel van de kinderen die toen zo oud waren als jullie nu.

Vijf bange dagen in beeld

Het leek zo’ n mooi pinksterweekeinde te worden in mei 1940. Toen op donderdagavond 9 mei de zon onderging en de heldere nacht een mooie vrijdag scheen aan te kondigen, vermoedde waarschijnlijk niemand in Strijen, dat dit voorlopig de laatste avond was in een VRIJ Nederland. Nog voor de zon opging, vlogen vijandelijke toestellen boven ons land en wierpen de Duitsers parachutisten af. Ze veroverden onder andere de Moerdijkbruggen. Ze probeerden eveneens de vliegvelden rondom Den Haag te bezetten, om Koningin, regering en militaire leiding gevangen te kunnen nemen. Het was dus toch zover gekomen! Al maandenlang was er oorlogsdreiging. Zou ook hier de oorlog komen? Men sloot het niet uit, maar ach, zo’n vaart zou het niet lopen. Nederland was zo’n keurig land. Het bemoeide zich niet met de grote wereldpolitiek. Het was niet voor Duitsland, maar ook niet voor Engeland of Frankrijk: Nederland was neutraal. Alles wat het aanpakte deed het goed en netjes. Zo stonden Nederlanders bekend: een degelijk volk dat hard werkte. Nederland was een land dat rook naar zeep en soda: een land waar ranke kerktorens zich verhieven boven wijdse polders en waar kinderen op 31 augustus allerlei spelletjes deden omdat de Koningin jarig was. Zou zo’n land echt kunnen worden overvallen? Van tijd tot tijd keek men wel enigszins benauwd in oostelijke richting. Daar in het grote Duitse rijk scheen toch wel het een en ander aan de hand te zijn. In de dertiger jaren bestond in Duitsland een onvoorstelbare werkeloosheid en armoede. Omdat Duitsland de eerste wereldoorlog (1914-1918) verloren had, moest het veel schulden afbetalen. Dat lukte niet. In 1920 werd door een aantal mensen een nieuwe politieke partij opgericht: de Nationaal Socialistische Partij. Die partij zou alle problemen in Duitsland wel eens oplossen. Adolf Hitier kreeg spoedig de leiding van deze partij. In 1933 waren de Nationaal Socialisten zo machtig geworden dat Hitler rijkskanselier kon worden. In 1934, toen de president stierf, werd HitIers macht nog groter. Hij noemde zich voortaan “der Führer”. HitIer liet grote werken uitvoeren, waaronder de aanleg van grote autowegen en … , het opzetten van een geweldige oorlogsindustrie. De Joden kregen van HitIer de schuld van alle ellende. Dat de werkeloosheid veel minder werd, vonden de mensen natuurlijk erg plezierig. Maar er gebeurde ondertussen ook heel veel vreemde dingen in dat Duitse rijk…. Stuk voor stuk werden de gebieden die in 1919 na de Eerste Wereldoorlog verloren gingen, terug genomen. Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije werden bij het rijk gevoegd. In Strijen was van het één en ander wel wat te merken. Toen Nederland zijn leger klaarmaakte voor een eventuele oorlog werden in ons dorp soldaten gelegerd. Strijen ligt niet zo ver van het Hollandsch Diep. De vijand zou natuurlijk zo gauw mogelijk proberen West-Nederland te veroveren. Daar liggen immers de belangrijkste steden. Als de vijand op zou rukken, dan zou geprobeerd moeten worden hem tegen te houden, bijvoorbeeld bij zo’n breed water als het Hollandsch Diep. De vijand zou maar niet één-twee-drie zo’n brede zeearm kunnen oversteken, En, omdat Nederland zo laag ligt, zouden grote stukken land onder water gezet kunnen worden. Op die manier kon de vijand worden tegengehouden en West-Nederland beschermd worden. Dit dacht men tenminste. Strijen was dus, in het kader van de Landsverdediging, strategisch gelegen. Begin september 1939 nestelde het Vrijwillig Landstormkorps Luchtwachtdienst Strijen, zich op de toren van het gemeentehuis. Deze dienst moest in de gaten houden wat zich in de lucht afspeelde. Begin september 1939 verscheen de XIde Zoeklichtafdeling tegen luchtdoelen. Deze afdeling moest proberen om met behulp van sterke lichtbundels vijandelijke vliegtuigen ‘s nachts in het luchtruim op te sporen. Pas als bekend is waar het vijandelijk toestel vliegt, kan het worden neergeschoten. Bij dat neerschieten wordt luchtdoelartillerie (geschut) ingezet. Zoeklichten werden opgesteld in het Land van Essche, bij de boerderij van J.J. Overwater, bij Strijensas op een stuk weiland bij de boerderij van A.J. Herweijer en in Cillaarshoek. Tevens nam een batterij luchtdoelartillerie stelling in de buurt van de boerderij van A. Troost aan de Langedam (Nieuw-Bonaventura). De mensen van het gemeentehuis hadden het erg druk met het onderbrengen van al die soldaten. Meestal gebeurde dat in boerderijen maar ook wel in gewone woningen. De diverse militaire onderdelen brachten de winter door met paraatheidsoefeningen en uitbouw van de stellingen. De dienst voor ontspanning en ontwikkeling probeerde de verveling onder de manschappen te bestrijden. De winter van 1939/1940 was streng; er kon dus in het veld niet al te veel worden gedaan. Begin april werden Noorwegen en Denemarken door Duitsland onder de voet gelopen. Dat beloofde weinig goeds voor ons land. Begin april legerde zich in Strijen nog het 23e regiment veldartillerie op landerijen bij de boerderij van A. Voordendag tussen de Morikaanseweg en de Strijensedijk. Langs het Hollandsch diep worden nog 2 bataljons infanterie van het 28e regiment infanterie geïnstalleerd (Tussen Strijensas en ‘s-Gravendeel). Bij Strijensas was enkele jaren tevoren een moderne bunker gebouwd. Daar kon de mitrailleurcompagnie gebruik van maken. Deze bunker lag op ruim één kilometer afstand van de Moerdijkbruggen. Al met al was de mobilisatietijd voor Strijen een drukke tijd. Druk en …. gezellig! Er viel in het anders zo stille dorp nu heel wat meer te beleven dan voorheen. En dan, plotseling was het zover; een slapend land werd bruusk onder de voet gelopen. Duitse laarzen marcheerden over Nederlandse wegen. En, waar niet op gerekend was, duizenden parachutisten kwamen achter de frontlinies naar beneden. Al spoedig veroverden de Duitsers de Moerdijkbruggen. Een aantal Duitse toestellen werd neergehaald, maar de vijandelijke overmacht was veel te groot. Bovendien was het Nederlandse leger slecht uitgerust en niet al te best getraind. Strijen werd op die 10e mei om 4 uur in de morgen door het bulderen van afweergeschut uit de slaap gewekt. Vele tientallen Duitse vliegtuigen, zowel transportvliegtuigen als bommenwerpers, waren overal in het luchtruim zichtbaar. Boven de Brabantse oever en het Eiland van Dordrecht werden parachutisten uitgeworpen. De batterijen die langs het Hollandsch Diep gelegerd waren, weerden zich dapper. In ons dorp gingen velen de straat op – enkele nog in nachtkleding – om te kijken wat er aan de hand was. De mensen waren getuige van enkele luchtgevechten, ondermeer boven de Strijense Haven. De toeschouwers beseften nog niet goed wat er aan de hand was. Men genoot van het schouwspel en was zich niet bewust van het gevaar waaraan men al kijkende blootstond … De bevolking van Strijensas was door de oorlogshandelingen van die eerste dag angstig en onrustig geworden. Een deel van de bevolking vond bescherming in de betonnen schuilplaatsen, die langs de buitendijken waren aangelegd. Daarna vertrok men naar veiliger plaatsen in het dorp zelf. De luchtwachtpost van de batterij die opgesteld stond op een stuk land niet ver van de Strijenschedijk, meldde dat voortdurend vijandelijke toestellen overvlogen. Men meende dat men was ontdekt en verhuisde daarom naar een boomgaard langs de Oud-Bonaventurasedijk. Het bleek een wijs besluit: op zaterdag 11 mei werd de verlaten stelling gebombardeerd. De tweede oorlogsdag begon zoals de eerste was geëindigd, namelijk met vele geruchten. Zouden de Fransen Nederland te hulp komen? Op het gemeentehuis was alles in rep en roer; er heersten nogal chaotische toestanden. Op zondag 12 mei rukten de Duitse troepen door de Peellinie op naar de eerder veroverde Moerdijkbruggen. De munitie voor de Nederlandse militairen moest per schip worden aangevoerd. Op eerste Pinksterdag kwam een schip vol munitie in de buitenhaven van Strijensas aan. Vanuit Willemsdorp werd dit schip hevig beschoten. Schipper van Meeteren sneuvelde bij deze schietpartij. De stuurman wist – hoewel zwaar gewond – de boot in de haven te brengen. Nadat het donker was geworden konden de munitiekisten met hulp van de bevolking van Strijensas naar Strijen worden afgevoerd. De vermoeidheid ging bij de Nederlandse soldaten een rol spelen en het gebrek aan slaap droeg er toe bij dat de gevechtskracht van de troepen achteruit ging.

Op maandag 13 mei stonden de Duitse troepen voor de Grebbeberg waar hard werd gevochten. Op deze dag begonnen de troepen massaal uit Strijen weg te trekken. Het was inmiddels duidelijk geworden dat de toestand in het land hopeloos was. De Koningin en de ministers besloten naar Engeland uit te wijken om daar de strijd voort te zetten. Op dinsdag 14 mei werd Rotterdam gebombardeerd. Meer dan duizend doden vielen te betreuren. Omdat de verovering van Nederland blijkbaar nog niet snel genoeg was verlopen, werd de Maasstad gedeeltelijk met de grond gelijk gemaakt. Generaal Winkelman, de leider van de Nederlandse strijdkrachten, besloot zich over te geven; te capituleren. Nederland was in de handen van de Duitsers gevallen. Rotterdam zal dinsdag 14 mei 1940 nooit meer vergeten, maar Strijen ook niet! Een aantal Duitse vliegtuigen gooiden bommen, die bestemd waren voor Rotterdam, op andere plekken neer; ondermeer op Strijen en Strijensas. Acht mensen vonden daardoor de dood. Vele huizen werden beschadigd, vooral in de Kerkstraat, maar ook in de Boompjesstraat, Molenstraat, het Spui, de Nieuwestraat, de Keizersdijk, de Oudehavenweg en de Oud-Bonaventurasedijk. In Strijensas werden vooral de Nieuweweg , de Havenstraat en de Mariapolder ernstig getroffen. Ook de kerk werd geraakt. Toen het bombardement voorbij was en men van de eerste schrik was bekomen, begon de bevolking spontaan met puinruimen. Velen staken de handen uit de mouwen. Dit was Strien op z’n best! Toen de avond viel kon men in de verte een vuurgloed waarnemen, de vuurgloed van de ontelbare branden te Rotterdam. Door de wind werden restanten van verbrande textiel voorraden en restanten van boeken meegevoerd. Ze kwamen ondermeer in Strijen terecht. Na de capitulatie kwamen de aanvankelijk in dit dorp gelegerde militairen, voor zover zij de oorlog hadden overleefd, terug om hun vroegere kwartieren weer in te nemen. Zij werden opgenomen in de inmiddels opgerichte opbouwdienst. Ze gingen verder met puinruimen en konden daarna naar huis terugkeren. Vijf oorlogsdagen waren voorbij. Strijen had heel wat meegemaakt in die weinige dagen. Het leven was plotseling zo vreemd geworden, zo geheel anders. Hoe lang zou de oorlog nog duren? Het was een vraag waarop niemand een zinnig antwoord kon geven. Duitsland was zo machtig! De mensen hadden geen flauw benul van wat er nog boven hun hoofd hing. En dat was – achteraf bezien – maar goed ook.

Strijen en de joden

Bij de Oud-Bonaventurasedijk, niet ver van de camping, ligt een kleine begraafplaats. Deze begraafplaats is een beetje bijzonder. Het is een Joodse begraafplaats. Honderden jaren lang leefden in Strijen Joden. Al voor 1795 woonden ze hier. Erg groot was hun aantal nooit. In 1874 moeten ongeveer 60 joden in Strijen hebben gewoond. Ze waren van Duits-Poolse afkomst. Veel Joden wonen er nu niet meer in Strijen. Vroeger hebben er meer gewoond. Er heeft zelfs een Joods schooltje gestaan aan de Boompjesstraat. Voor 1920 ongeveer gingen de Joodse kinderen daar naar school. De Joden vieren geen zondag zoals wij, maar hebben zaterdag de sabbat. Dan gaan ze naar de synagoge. Daar wordt gelezen uit de heilige schriften (De boeken van het Oude Testament die je in de Bijbel vindt), er wordt gezongen, gebeden en gesproken. Zo’n synagoge, niet zo’n hele grote natuurlijk, is er ook in Strijen geweest. Het gebouw, Kerkstraat 70 dat rond 1855 is neergezet staat er nu nog, maar je kunt niet meer zien dat het vroeger een plaats was, waar Joden bijeen kwamen. Rond 1940 woonden in ons dorp een kleine twintig Joden. Oudere mensen weten dat nog heel goed. Zo woonde in de Kerkstraat Pinas Zwarenstein met zijn vrouw Kaatje en zijn dochters Bertha en Cornelia. Pinas Zwarenstein was horlogemaker en goudsmid. Hij leefde volgens de Joodse wetten. Op zaterdag ging zijn winkel dicht en werkte hij niet. Mej. M. Riedé ging op vrijdagavond bij Pinas het licht aansteken en keek de kachel na. Dat deed ze ook bij een paar andere families. Iemand die zoiets deed, werd een sabbatmeisje genoemd. Op nummer 37 in de Kerkstraat woonden de meisjes Zwarenstein. Deze vier zusters hadden een kruidenierswinkel en verdienden verder de kost met het naaien van kleren. Eén van die vier, Sientje, bakte joden-koeken, die in de winkel werden verkocht.

In de Molenstraat woonde Sophie Kleinkramer met haar moeder. Zij was pianolerares. Heel wat Strijenaren hebben de eerste lessen van haar gehad. Hitler stuurde mensen die zich tegen hem verzetten naar concentratiekampen. Hij wilde een bevolking hebben van het “zuivere Germaanse ras”. Joden, zigeuners en sommige andere groeperingen hoorden niet in een Germaanse samenleving thuis, vond Hitler, en daarom moesten deze mensen maar “verdwijnen”. In Duitsland was de Jodenvervolging al vroeg begonnen. Vele Joden waren daarom naar Nederland gevlucht. Toen de oorlog uitbrak woonden hier ruim 140.000 Joden. Langzaam begonnen de Nazi’s de Joden binnen het Nederlandse volk te isoleren: ze moesten in speciale buurten wonen en mochten niet meer in openbare gelegenheden zoals schouwburg, bioscoop en zwembad komen. Ook reizen per trein of tram was niet meer toegestaan. Parken en plantsoenen waren voor Joden verboden. Op de persoonsbewijzen van de Joden stond een “J”. Later moest iedere Jood een gele ster dragen, met daarin in het woord “Jood”. Joodse kunstverzamelingen en meubilair verdwenen naar het Duitse rijk. In februari 1941 vond de eerste Jodenrazzia in Amsterdam plaats. Vier Joden werden mishandeld en weggevoerd. In de loop van de oorlog groeide het aantal Joodse landgenoten dat via Westerbork terecht kwam in de vernietigingskampen Auschwitz, Dachau en Sobibor tot ruim 110.000. Nauwelijks 5.000 mensen hiervan beleefden de bevrijding. De overigen vonden de dood in de gaskamers of stierven door mishandeling en uitputting. In 1942 woonden in Strijen 16 joden. Van hen overleefde alleen de heer Kleinkramer de oorlog. De 15 anderen werden in het Poolse Auschwitz of in andere kampen vermoord. Niet alle Joden gaven gehoor aan Duitse oproepen om zich te melden. Velen deden dit wel: ze wisten echter niet wat boven hun hoofd hing; een aantal Joden dook onder. Zo had de heer J. Kleinkramer onder zijn woning een schuilplaats gemaakt waar hij zich kon verstoppen. Ook verborg hij zich wel bij mevrouw C. de Koning, Buiteneinde 16. Daar kroop hij soms in de regenput. In september 1943 was het te gevaarlijk geworden om nog langer in Strijen te blijven. Kleinkramer bezat geen papieren en wilde daarom naar kennissen in de Biesbosch. Bertus en Henk Hoogvliet verborgen hem toen in de gasgenerator van hun melkwagen en wisten de man zo via het veer Wieldrecht – ’s-Gravendeel in de Biesbosch te krijgen (Een gasgenerator is een grote ketel waar met hout of antraciet gas gemaakt werd, waar de auto op kon rijden. Benzine was bijna niet meer te koop). Toen de oorlog voorbij was, keerde meneer Kleinkramer naar Strijen terug. Zijn vrouw en zijn zoon hebben nog vijf maanden in een kamp gezeten, maar zijn daar gelukkig levend uitgekomen. In Strijen waren mensen die de Joden hielpen. Het was heel gevaarlijk als je dat deed, want daar stond de doodstraf op. In die tijd was Piet Bouwman machinist op het gemaal Overwater aan de Waleweg. Hij verborg twee Joden uit Den Haag, de familie Wolff, op het ingebouwde transformatorhuis van het gemaal. Een paar weken later werd de Strijense familie van Coevorden daar ook verborgen. In totaal zaten daar toen 5 Joodse mensen verstopt. Die verveelden zich natuurlijk enorm. Daarom ging Bouwman regelmatig boeken halen op de bibliotheek. Daar verbaasden ze zich een beetje over Bouwmans plotselinge leeshonger. “Och” zei Piet, “Ik moet ‘s nachts nogal eens werken, maar als de beide pompen eenmaal draaien, dan is er niet meer zoveel te doen en als ik dan wat lees, dan schiet de tijd beter op! Het liep echter niet zo goed af: in ‘Den Haag kwamen de Duitsers in 1943 in het bezit van enkele adressen van mensen die de Joodse onderduikers hielpen. En op 21 juni 1943 verschenen twee Nederlandse S.S.-agenten bij het gemaal om de familie Wolff op te halen. Tot hun verbazing troffen ze niet twee, maar vijf Joodse mensen aan! Ze werden allemaal gearresteerd en Bouwman moest ook mee. Piet werd naar de strafgevangenis in Scheveningen gebracht. Daarna kwam hij in aller lei kampen terecht. Het langst zat hij in het kamp Vugt. Zonder enige verklaring werd Piet Bouwman op 21 april 1944 – de verjaardag van Hitler – opeens vrijgelaten. Onder de zweren kwam hij thuis. Wat waren zijn vrouw en zijn kinderen blij! Piet Bouwman had het overleefd.

Het leven op school

In 1940 waren er in de gemeente Strijen vijf lagere scholen. Deze scholen bestaan nu nog, hoewel enkele een andere naam hebben gekregen of naar een ander gebouw zijn verhuisd. Het waren de christelijke lagere school aan het Spui en de openbare lagere school aan de Oude Havenweg te Strijen en de drie scholen in de buurtschappen: de openbare lagere school II te Mookhoek, de openbare lagere school III te Strijensas en de openbare lagere school IV aan de Oudendijk. De schooldag begon om negen uur en eindigde om vier uur. Sommige kinderen kwamen al voor acht uur naar school, omdat hun ouders al aan het werk waren. Net als nu, waren de kinderen op woensdagmiddag vrij, maar op zaterdagmorgen moesten de kinderen wel naar school. Een schooldag verliep vroeger geheel anders. Stel je eens voor, dat je met 67 kinderen in één lokaal moet zitten. Dit grote aantal was gelukkig een uitzondering, maar klassen met ongeveer 50 kinderen kwamen vaak voor. Zo zaten er op school aan de Oudendijk gemiddeld 20 kinderen in één lokaal. Maar dat waren wel kinderen van alle klassen bij elkaar. De leerlingen zaten met zijn tweeën in een bank. De banken, die in rijen achter elkaar stonden, soms tot aan de muur. Lang niet alle kinderen bezochten de kleuterschool. De kleuterleidster aan de openbare school kreeg geen salaris van het rijk of de gemeente. Ze kreeg haar salaris van de stichting “Volksonderwijs”. Deze stichting kwam aan inkomsten door toneelvoorstellingen, die door het onderwijzend personeel van Strijen werden opgevoerd. Er werd opgetreden in Strijen, ‘s-Gravendeel en Dordrecht, meestal voor volle zalen. Bij het bijzonder onderwijs was het al niet anders. Daar werden de leidsters betaald door het bestuur. De kinderen moesten minimaal 6 jaar oud zijn, voordat ze tot de lagere school werden toegelaten. Sommige kinderen kwamen direct in de tweede klas, omdat ze thuis al privé onderwijs hadden gekregen. Andere kinderen deden soms twee of drie jaar over de eerste klas en werden tenslotte bevorderd wegens leeftijd. De lagere school had in die tijd acht klassen, maar je hoefde maar gedurende zes jaren onderwijs te volgen. De meeste kinderen verlieten dan ook voortijdig de school en gingen werken. De één had net de vierde klas doorlopen, de ander de zevende klas. Er waren ook maar weinig kinderen, die na de lagere school in de gelegenheid waren verder te leren. Zij gingen dan naar Dordrecht of Oud-Beijerland. Hoewel de sfeer op school goed was, was het geen goede tijd voor kinderen. Door de bezetting konden geen feesten meer worden gevierd. Ook werden geen schoolreisjes meer gehouden. Niet alle kinderen merkten daar iets van. Omdat voor veel ouders het schoolreisje te duur was, moesten hun kinderen anders ook al thuis blijven. Er waren in die tijd veel minder dingen op school. Er was geen televisietoestel, platenspeler, cassetterecorder, diaprojektor , enz. Wel hingen aan de muur prachtige wandplaten. Deze platen werden onder meer tijdens de geschiedenis- en biologielessen gebruikt. Ze zijn nu af en toe voor veel geld in een antiekwinkel te koop. Met materiaal moest zeer zuinig worden omgegaan. De potloden moesten tot het eind toe worden geslepen. Wanneer een potloodje te klein werd, kreeg een kind van de meester of juf een aanzetstukje. Zo kon het potlood worden gebruikt, totdat het niet meer in de puntenslijper paste. Tijdens de beginjaren van de oorlog veranderde niet veel op school. Tijdens de mobilisatie werden diverse onderwijzers opgeroepen voor militaire dienst. Het was echter geen probleem deze onderwijzers te vervangen. Er waren ongeveer 30000 leerkrachten werkloos in die tijd. Strijensas ligt aan het Hollandsch Diep. Omdat het voor de bezetter moeilijk was dit gebied onder controle te houden, moest de bevolking evacueren. De kinderen uit Strijensas kregen toen les in het gymnastieklokaal van de openbare lagere school I aan de Oude Havenweg. De klassen werden daar gescheiden door gordijnen. Gedurende de laatste oorlogsjaren werden verscheidene schoolgebouwen door de Duitsers bezet. Ze dienden als hoofdkwartier en als slaapplaats voor soldaten. De kinderen verhuisden zelf de schoolinventaris naar diverse gebouwen in de gemeente, waar noodscholen werden opgericht. Zo werd er lesgegeven in “Het Wapen van Strijen” en “t Salvatori”. De kinderen zaten toen in zware twee-persoons-banken, dus dat zal een heel gesjouw zijn geweest. Ook in de winter van 1942 werd in ‘t Salvatori les gegeven vanwege de koude. Er was gebrek aan kolen, daarom werd de verwarming geschikt gemaakt voor het stoken van scheven (vlasafval). Het kwam tijdens en vlak na de oorlog regelmatig voor, dat door de koude helemaal geen les kon worden gegeven. Na september 1944 werd helemaal geen les meer gegeven. Zo moest het onderwijzend personeel van Strijensas werken in de grienden. Het hakwerk was voor sommigen zwaar. Ondanks dat gaven onderwijzers thuis les, als de ouders van kinderen daarom vroegen. Vaak kregen leerkrachten een beloning in de vorm van boter, eieren, aardappelen en graan. Er werd echter ook les gegeven aan kinderen waarvan de ouders niets konden geven. De meeste kinderen kregen echter geen les. Zij vulden hun tijd met aardappelen lezen, erwten plukken en andere werkzaamheden. Ze probeerden zo goed en zo kwaad als dat ging toch met elkaar te spelen.

De sprong naar de vrijheid

“Nee ik durf niet, spring jij maar”. Wat gaat er door je heen als je in een pikdonkere nacht in een goederentrein door een verlaten, ondergesneeuwd gebied reist, je hebt met z’n drieën een plan gemaakt om uit de rijdende trein te springen en op het allerlaatste moment krabbelt er één terug? Uit de trein springen! Wie doet dat nou? Dan lijk je wel niet goed bij je hoofd. Maar in de oorlog gebeuren wel meer vreemde dingen. Als je door een sprong uit de trein je vrijheid terugkrijgt of je leven kunt redden, dan doe je het. Je denkt er amper bij na en je springt. “Nee ik durft niet, spring jij maar”. Er ging op dat moment heel wat door Henk, een 21-jarige Strijenaar heen. Het was januari 1945. In Amersfoort waren honderden mensen die daar in een kamp hadden gezeten, in een trein gestopt. Ze werden naar Duitsland gebracht om daar te werken, want de Duitse arbeiders waren allemaal onder de Wapenen geroepen. Dat was hard nodig want het ging slecht met Duitsland; de Russen en de Amerikanen rukten steeds verder op: van twee kanten werd het Duitse rijk, in de tang genomen. Nu zette Hitler alles op alles om zo hard mogelijk te kunnen terugslaan. Iedereen die vechten kon moest het leger in. Vandaar dat te weinig mensen overbleven om allerlei bedrijven draaiende te houden. Daar had men echter een oplossing voor gevonden: Nederlandse mannen moesten maar in Duitsland gaan werken. Henk was daar één van. Maar hij wilde niet naar Duitsland. Wie weet wat hem daar te wachten stond. De wielen van de trein ratelden eentonig over de rails. Koud was het en donker. In elke wagon zaten veel mensen. Toch werd er maar weinig gezegd. Soms stopte de trein. Dan werden schoten gehoord. Wat zou er aan de hand zijn? Was er iemand uit de trein gesprongen en werd die neergeknald? Apeldoorn was al gepasseerd. En de trein ging steeds verder in oostlijke richting…. , Deventer …. , Almelo. Hier verlieten de Duitse soldaten die mee waren gereisd om de gevangenen te bewaken, de trein.

De wagons werden weer zorgvuldig gesloten. Prikkeldraad werd om de deuren aangebracht. Traag zette de trein zich in beweging. Nog even en de Nederlands/Duitse grens zou worden gepasseerd. “Als ik de kans krijg spring ik eruit”, zei een Drentse jongen. Bij Henk vlamde hoop op. “Ik doe mee”, zei hij zonder verder na te denken. Een Rotterdamse politieagent besloot ook mee te gaan. Niet iedereen in de wagon vond het een geslaagde gedachte. “Te gevaarlijk”, zei de één. “Doen als je tenminste durft”, merkte een ander op. Veel tijd om te praten was er niet. Er moest gauw iets gebeuren. Ze zouden zo de grens voorbij zijn. Met veel moeite werd de schuifdeur van de wagon opengeduwd. Met zijn stevige schoenen trapte Henk het prikkeldraad opzij. Wat een geluk dat hij nog zulke harde schoenen bezat; bijna niemand had die nog tegen het eind van de oorlog. Het lukte; er was een soort gat gemaakt. Daar moest je doorheen duiken. Langs de spoorbaan hadden zich sneeuwduinen gevormd. De winter van 44/45 was streng. “Ik zal eerst gaan”, zei de Drentenaar. “Kijk uit dat je nergens tegenaan springt”, adviseerde hij. Deze kerel kon het weten; hij was al eens eerder uit een rijdende trein gesprongen. Hij sprong. Henk hield zijn adem in. Was hij goed terechtgekomen? Weldra zou het zijn beurt zijn. De Rotterdammer was al klaar gaan zitten, op z ‘n hurken. “Nee ik durf niet spring jij maar”. Op het allerlaatste moment zag de Rotterdamse agent ervan af. Hij krabbelde terug. Het gebeurde allemaal binnen enkele seconden. Wat ging er door Henk heen? Heeft hij even geaarzeld of deed hij automatisch wat hij zich had voorgenomen? Voor Henk was de ellende in juni 1943 begonnen. Toen kreeg hij bericht dat hij in Duitsland moest gaan werken. “Ik ga niet”, zei hij. Toevallig had Henk last van zijn knie. Hij werd juist in die tijd in Dordrecht geopereerd. De Strijense dokter Van Waasbergen had het keurig geregeld. Henk was niet al te vlot hersteld. Zoiets kan in oorlogstijd maanden duren…. Het was september 1943 geworden. Toen moest Henk zich uiteindelijk toch vervoegen bij een of ander bureau. Arbeidskrachten konden de Duitsers nog steeds gebruiken. Aandachtig bekeek de keuringsdokter allerlei paperassen. “Zo, zo, geopereerd aan de knie. Wat is er precies aan de hand?” De dokter werd eventjes weggeroepen. Alleen bleef Henk achter. Hij zag nog wat papieren liggen met z’n naam erop. Zonder er bij na te denken griste hij ze van het bureau en stopte ze in z’n jaszak. Even later kwam de dokter terug. Henk kon weer vertrekken. Hij zou nog wel bericht krijgen. Dat bericht bleef echter uit. Waarschijnlijk had de Strijenaar teveel papieren meegenomen. Enkele maanden gingen voorbij. Henk werkte weer, als vanouds, als boerenknecht op het land. Als Duitse soldaten in de buurt kwamen was hij extra op zijn hoede. Je kon immers niet weten of er toch wat bekend was geworden! Begin 1944 werd een deel van de Hoeksche Waard langs het Hollandsch Diep onder water gezet. De Amerikanen rukten steeds verder op. De Duitsers wilden voorkomen dat ze via de Hoeksche Waard zouden doorstoten naar West-Nederland. Sommige mensen die in het inundatiegebied woonden, moesten hun huizen uit, en moesten maar zien bij andere mensen onderdak te vinden. Bij Henk thuis was dat ook het geval. Daar kwam nog bij dat Henk, door die inundatie, zonder werk kwam te zitten. Problemen volop! In een advertentie las hij dat een veeboer in Driebergen een knecht kon gebruiken. Hij ging er naar toe en kon er een poos blijven. ‘s Nachts sliep Henk, met twee leeftijdgenoten in een schuur. Ze waren alle drie ondergedoken. Op een nacht hoorden ze buiten stemmen. Er waren Duitsers in de buurt. Vlug verlieten de jongens de schuur en verborgen zich in een met brandnetels vol gegroeide greppel. Of ze dat geweten hebben! De Duitse soldaten hadden iets gemerkt. Ze liepen nog eens rond de schuur maar zagen niks en vertrokken. Opgelucht haalde het drietal adem. Henk bleef niet langer bij deze veeboer. Het was te onveilig. Hij vertrok naar Zeist waar hij bij een tuinder terecht kwam.

Ook daar sliep hij in een schuur. Eind oktober, juist toen Henk worteltjes aan het uitdoen was, hoorde hij plotseling een harde stem achter zich: “Handen omhoog”. Verschrikt draaide hij zich om en hij zag vijf gewapende soldaten staan. Ontsnappen was nu niet meer mogelijk. Hoe waren ze te weten gekomen dat Henk hier verbleef? Was er verraad in het spel? Henk werd naar een groot huis gebracht waar hij ondervraagd werd door de S.D., de “Sicherheitsdienst”. In het begin verliep de ondervraging heel rustig. “O, de verdachte was protestant. ‘Evangelisch’, noemden de Duitsers dat. Maar als je ‘Evangelisch’ bent, dan moet je toch de (Duitse!) overheid gehoorzamen? Zo staat dat toch in de Bijbel? Waarom was de verdachte dan niet in Duitsland gaan werken?” Op deze manier probeerden ze de Strijenaar onder druk te zetten. De dagen erna ging het er feller aan toe. De ondervragingen duurden uren en Henk kreeg een paar flinke tikken met een rietje. Ze wilden weten of hij kontakt had gehad met verzetsmensen, hetgeen inderdaad het geval was. Daar zouden de Duitsers graag meer over willen weten, maar Henk zweeg. Besloten werd om hem te sturen naar het concentratiekamp in Amersfoort. Toen Henk daar aankwam werd hij eerst kaalgeschoren. Hij ontving speciale kampkleding: onderbroek, broek, jas, klompen en een baret. Geen al te warme kleding. In het kamp stond een tiental houten barakken. Allerlei mensen zaten er gevangen: verzetsmensen, communisten, dominees, zwart-handelaren, onderduikers en dieven. ‘s Avonds kreeg je eten. Bijna elke dag koolsoep. Ook kreeg je dan brood voor de andere dag uitgereikt: enkele sneetjes met boter of enkele sneetjes met beleg. Veel gevangenen aten alles meteen op, zo’n honger hadden ze. De mensen in de barakken, men sprak van ‘blokken’, hadden niet veel kontakt met elkaar. Ze leefden op zichzelf. Het was verstandig om niet te veel te zeggen. Je wist nooit zeker of er verklikkers tussen zaten. ‘s Morgens om half zeven werd er appel gehouden. Alle gevangenen stonden dan keurig in rijen opgesteld. Als iemand iets misdeed, al was het maar een kleinigheid, dan werd hij vaak in de zogenaamde ‘rozentuin’ gezet. Dan moest hij uren tussen prikkeldraad staan. Vooral tijdens de wintermaanden was dat een vreselijke straf. Overdag moesten de gevangenen hard werken: een aantal moest een zandheuvel afgraven en een weg aanleggen, een andere groep moest een stuk heide ontginnen. Er waren gevangenen die te zwak om dergelijk werk te verrichten. Ze kregen binnenwerk en moesten ondermeer kleine blokjes hout hakken. Henk woonde ook eens een geheime kerkdienst bij in het kamp. Een dominee, die daar ook gevangen zat, preekte naar aanleiding van Nehemia 2:20 “Toen gaf ik hun tot antwoord, en zeide tot hen: God van den hemel, Die zal het ons doen gelukken, en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen.” Woorden om nooit meer te vergeten. Op 31 december waren enige gevangenen uit het kamp ontsnapt. De Duitsers waren woest. Cotella, een beruchte S.O.-officier, ging als een razende tekeer. De man was half dronken en vloog de barakken door terwijl hij links en rechts stokslagen en schoppen uitdeelde. Menige gevangene verscheen met een bebloed hoofd op de appelplaats. Na het afnemen van het appel begon de ellende pas goed. De bevelen “liegen – aufstehen” volgden elkaar in steeds sneller tempo op. Daarna moesten de gevangenen zo vlug mogelijk in de barakken zien te komen, vervolgens moesten ze weer vliegensvlug naar de appelplaats terugkeren. Al die tijd bleef Cotella als een razende tekeer gaan terwijl hij met zijn revolver dreigend in de lucht schoot. Toen klonk het bevel “kikkeren”. De 1200 gevangenen moesten in rijen van 20 man over de appelplaats huppelen. Wie omviel had grote kans om een stokslag te krijgen. Ook moesten ze “robben”. De gevangenen moesten dan op hun buik gaan liggen en zich op hun ellebogen voortbewegen. De bewakers stapten over de lichamen heen, links en rechts harde klappen uitdelend. Daarna moest er weer “gekikkerd” worden. Voor sommigen was dit teveel: ze bleven bewusteloos liggen. Als ze te lang bleven liggen liep Cotella erheen, schopte ze tegen borst en onderbuik, zodat de gevangenen doorhevige pijnen weer tot bewustzijn kwamen. Om 12 uur kon iedereen naar de barakken terugkeren. De verplegers in de ziekenbarak hadden hun handen vol: 130 mensen waren min of meer ernstig verwond. Als slot van deze marteling volgde het inhouden van brood voor de volgende dag. De dysenterie (buikloop met bloed) breidde zich sterk uit. Voor een aantal mensen bleek de inspanning te groot; ze stierven. Hoewel het zware dagen waren kwam Henk er goed doorheen. Op zondag 14 januari moest iedereen weer naar de kapper om kaalgeschoren te worden. De gevangenen werd meegedeeld dat ze de volgende dag op transport werden gezet naar Duitsland. Aangezien de reis lang kon duren ontving iedereen een heel brood, boter en kaas. Daar moesten ze wel een paar dagen van leven. Ondanks alle ellende waren de gevangenen blij met het eten, het leek wel feest. De andere ochtend marcheerden honderden gevangenen naar het station in Amersfoort waar urenlang op de trein moest worden gewacht. “Nee ik durf niet, spring jij maar”. Wat gaat er door je heen als je in een pikdonkere nacht in een goederentrein door een verlaten, ondergesneeuwd gebied reist. Je hebt met z’n drieën een plan gemaakt om uit de rijdende trein te springen en op het allerlaatste moment krabbelt er één terug. Henk waagde de sprong. Vlak voor de Duitse grens, in de buurt van het plaatsje “De Lutte” kwam hij in de zachte sneeuw terecht. Met de jongen uit Drente is hij naar het noorden getrokken totdat ze na een barre en gevaarlijke tocht in Eext aankwamen. In die buurt is Henk gebleven tot de oorlog voorbij was. Zo zijn er in Strijen heel wat mensen die, zoals Henk, veel hebben beleefd tijdens de oorlog. Sommigen kunnen er goed over praten, anderen zwijgen liever. De oorlog is al veertig jaar geleden afgelopen maar vele mensen denken er nog vaak aan terug. Een aantal mensen hebben teveel mee moeten maken. Dikwijls dromen ze over die angstige tijd. Voor deze mensen is de oorlog nog steeds niet voorbij!

Opmerking:

Joseph Johann Kotälla was tijdens de Tweede Wereldoorlog hoofd van de administratie in Kamp Amersfoort. Kotälla was UnterSchutzhaftlagerführer in welke functie hij Berg verving als commandant bij diens afwezigheid. Kotälla werd gekwalificeerd als één van de beruchtste kampbeulen van Amersfoort en had als bijnaam de Beul van Amersfoort. Hij had het voornamelijk voorzien op Joden en priesters. Kotälla maakte diverse keren deel uit van een vuurpeloton. In 1949 werd Kotälla ter dood veroordeeld, welke straf in 1951 in levenslange gevangenisstraf werd omgezet. Hij werd in Breda opgesloten, tezamen met Willy Lages, Ferdinand aus der Fünten en Franz Fischer (de Vier van Breda). Kotälla stierf in de Bredase gevangenis in 1979 (Bron: Wikipedia).

Distributie

De oorlog veranderde veel voor de mensen. Een voorbeeld hiervan was dat ze niet meer zomaar de boodschappen konden doen. Alle levensmiddelen moesten gelijkmatig onder de mensen worden verdeeld. Om dat te bereiken kregen de mensen “bonnen” die ze bij de winkeliers in moesten leveren. Dit noemde men distributie. De Duitsers voerden de distributie in om een goede controle op de verdeling van levensmiddelen en de bevolking te krijgen. De eerste artikelen die “op de bon gingen” waren suiker en peulvruchten. Al gauw volgden andere artikelen zoals brood op 17 juni 1940. De distributie werd in Strijen geleid door de gemeentesecretaris D.J. Wijkniet. Het systeem werkte als volgt: Iedere volwassen Nederlander kreeg een persoonsbewijs. Hierop stond zijn naam, adres, pasfoto en een vingerafdruk van de rechterwijsvinger. Nu kreeg hij op het gemeentehuis, als hij zijn persoonsbewijs liet zien een stamkaart. Hij moest ingeschreven zijn in het bevolkingsregister. Met de stamkaart kreeg hij een bonnenkaart waarmee hij levensmiddelen kon krijgen. Op den duur konden Joodse mensen geen stamkaarten meer krijgen, dus ook geen bonnen voor levensmiddelen. Dit gold natuurlijk ook voor mensen die ondergedoken zaten, omdat ze bijvoorbeeld niet verplicht voor de Duitsers wilden werken. Om Joden en onderduikers toch aan bonnen te helpen, werden persoonsbewijzen en stamkaarten vervalst om zo extra bonnen te krijgen. Die werden dan bijvoorbeeId naar ondergedoken Joden gebracht. In Strijen zorgde de heer P. VijfvinkeI daar nogal eens voor. Alles ging goed tot de Duitsers op stamkaart en persoonsbewijs een controlezegel invoerden. Alles werd nu erg streng gecontroleerd. In Strijen stond op de zegel het nummer van de distributie (316). De enig overgebleven manier om aan zegels te komen was een overval. Die vond plaats te Puttershoek en slaagde. Het mooiste was dat het personeel van het distributie-kantoor van harte aan de overval meewerkte. Ondanks de distributie was er tijdens de oorlogsjaren een tekort aan vrijwel alle dagelijkse behoeften zoals kleding, schoeisel en rijwielbanden. Deze dingen moesten op een aanvraagformulier per persoon worden aangevraagd. Het was de taak van de distributie de goederen zo eerlijk mogelijk te verdelen. Zo ontving de distributie-kring ‘s Gravendeel (nr. 316) 30 paar schoenen. Daarvan gingen er 10 naar ‘s Gravendeel, 10 naar Strijen, 6 naar Puttershoek en 4 paar schoenen naar Maasdam. En dan te bedenken dat er alleen al voor Strijen en ‘s Gravendeel al 400 aanvragen waren. Een moeilijke taak voor de distributie. Al spoedig begonnen mensen vervangende produkt en te maken (surrogaten). Ze maakten bijvoorbeeld tabak van eikebIaderen, koffie van gebrande gerst en thee van appelbladeren. Vaak waren de surrogaten erg slecht. In de Hoeksche Waard praatten de mensen over ‘Pitto’, als ze het over surrogaten hadden. Het woord ‘Pitto’ komt van een koffiesurrogaat dat in het begin van de oorlog in de handel kwam.

Oorlog in de lucht

De geallieerden (Amerikanen, Canadezen en Engelsen) wilden snel een eind aan de oorlog maken. Ze probeerden dat onder meer door met vliegtuigen oorlog te voeren. Enkele van deze vliegtuigen zijn in Strijen neergestort. In het begin van de oorlog viel er ook een Duits vliegtuig op Strijens grondgebied. Enkele toestellen werden neergeschoten door de Flak. Dit was de naam van de luchtafweer kanonnen die door de Duitsers bij de Moerdijkbrug waren neergezet. Om een beeld te geven van de “luchtoorlog” hebben we de gebeurtenissen op een rijtje gezet. Op het kaartje is aangegeven waar de vliegtuigen neergekomen zijn

10 mei 1940 – Vroeg in de morgen van de eerste oorlogsdag moet een Duitse bommenwerper in het Oudeland van Strijen een noodlanding maken. Het toestel is beschoten door een jachtvliegtuig van het Nederlandse leger. Een van de Duitse vliegeniers is gewond. In Strijen worden er door de daar gelegerde XIe zoeklichtenafdeling 2 soldaten op af gestuurd. Helaas worden ze door de Duitsers neergeschoten. Het waren Jansma van der Ploeg en Remijn.

7 augustus 1941 – Een Engelse bommenwerper maakt, na een vlucht naar Berlijn, een noodlanding bij Westmaas. De bemanning slaagt er met hulp van de bevolking in te ontsnappen…. maar niet voor lang. Enige uren later worden de Britten toch door de Duitsers gevangen genomen. Acht helpers worden ook gearresteerd. Vijf mannen worden ter dood veroordeeld en één wordt levenslang naar een Duitse gevangenis gestuurd. De jongsten (16 en 17 jaar) worden voor 10 jaar naar een tuchthuis gestuurd.

12 augustus 1941 – Een groep Blenheims (Engelse bommenwerpers) voert een aanval op het Duitse Keulen uit. De vliegtuigen komen laag over Zuid-West-Nederland; zo laag dat korenschoven in de polder Nieuw Bonaventura omvallen door de wind die ze maken. Het is te laat wanneer de vliegers beseffen dat bij de Moerdijk luchtafweergeschut staat. Eén vliegtuig stort rokend en brandend neer bij Strijensas. De drie bemanningsleden komen om het leven. Het zijn Graham Cooper Rolland, 18 jaar, E. Bainbridge 28 jaar en H.M. Clark 24 jaar. Alle drie jonge kerels. Ze worden met militaire eer op de begraafplaats van Strijensas begraven. Een Duits legerpredikant houdt een toespraak. Later worden ze op de begraafplaats van Strijen herbegraven alwaar ze nog steeds in “vrede” rusten.

29 juni 1943 – Boven Strijen werd in de nacht van 28 op 29 juni 1943 een Lancaster bommenwerper neergeschoten, die in Barendrecht zou neerkomen. De gehele bemanning, met uitzondering van de Engelse boordschutter Ronald Gray Storr, vond de dood. Deze boordschutter was met zijn parachute uit het neerstortende vliegtuig gesprongen en was zwaar gewond terecht gekomen in de polder Oud-Bonaventura. De Engelse soldaat deed z’n parachute uit, waadde door een sloot en kwam terecht bij het huis van de heer C. Tuk aan het Molenwegje. Vlug werd de gewonde man naar een dokter gebracht. De Duitse politie kwam van het één en ander op de hoogte. De Engelsman geraakte in Duitse krijgsgevangenschap maar kon na de oorlog weer naar zijn geboorteland terugkeren.

18 september 1944 – Bob Hanney is 17 jaar als hij zich aanmeldt voor de Engelse luchtmacht (Royal Air Force). Hij wordt aangenomen en hij krijgt z’n opleiding. Voor de opleiding had hij in Canada zijn vliegbrevet gehaald. Bij de Royal Air Force traint Bob op een Spitfire (jachtvliegtuig). Hij doet mee aan de invasie in Normandië op 6 juni 1944. Op maandag 18 september 1944 krijgt hij een gevaarlijke opdracht in verband met de slag om Arnhem. Het vliegtuig van hem wordt door het luchtdoelgeschut bij Moerdijk neergeschoten en komt brandend in de Mariapolder terecht. Op 21 september wordt Robert Hawksley Hanney op de algemene begraafplaats. Op diezelfde middag om half drie maakt een Poolse vlieger, Antonin Ocelka met z’n Spitfire een noodlanding. In de buurt van de Oudendijk komt hij terecht. Antonin raakt bij de noodlanding gewond. Dirk Groeneveld uit Strijen brengt de Pool met een taxi naar Strijen. De vlieger wordt daar verzorgd door dokter Van Waasbergen. Hij wordt bij burgemeester Bolman in bed gelegd. De Duitsers komen er vrij snel achter en nemen de man mee naar het Katholiek (Militair) Ziekenhuis in Dordrecht. Het vliegtuig dat nog vrij goed in tact is, heeft voortdurend bekijks van mensen uit de omgeving. De Duitsers bederven de pret en gooien handgranaten en springstoffen in de cockpit. Het wrak blijft nog een hele tijd liggen. Op september 1944 storten twee grote bommenwerpers in de Mariapolder neer. Alle leden van de bemanning, van elk toestel zeven, worden gedood. Van één van de toestellen liggen ze begraven op de begraafplaats in het dorp.

Het verzet in Strijen

Direct na de overgave op 15 mei 1940 was er nog geen sprake van verzet. De meeste mensen vonden het wel verschrikkelijk dat ze onder de dwang van Duitsers moesten leven en waren daarom anti-Duits. Door het bombardement op Strijen en Strijensas, waarbij acht doden vielen werd de afkeer voor de Duitsers alleen maar groter. Er waren onder de dorpelingen mensen die meer wilden doen dan alleen maar laten horen dat ze een hekel hadden aan de Duitsers. Ze wilden het de Duitsers zo lastig mogelijk maken. In Strijen probeerden een paar mensen waaronder J. Zwijgers, een knokploeg op te richten. Daarvoor konden ze natuurlijk alleen betrouwbare mensen gebruiken. De verzetsmensen wisten niet erg veel van elkaar. Dat was belangrijk, wanneer ze werden gearresteerd. De Duitsers beschouwden verzetsstrijders namelijk als terroristen. Ze kenden geen pardon. De verhoren konden afschuwelijk zwaar zijn. Als iemand doorsloeg en zodoende toch informatie aan de Duitsers verstrekte, kon dat nooit veel zijn, omdat hij maar heel weinig van de andere leden van de verzetsgroep wist. Pas tegen het einde van 1943 kreeg de verzetsgroep steeds meer te doen. De verzetsgroep uit Strijen, hield zich in het begin bezig met het verkennen van Duitse stellingen. Alle informatie werd doorgegeven via een radiozender die vanuit Brabant naar de Hoeksche Waard was gesmokkeld. Soms zond men berichten door naar een geallieerd vliegtuig dat speciaal daarvoor boven de Hoeksche Waard vloog. In geheimtaal zei men dan dat “Bertha” (dat was de codenaam van het geallieerde vliegtuig) “de boodschappen” kwam opnemen. Knokploegen uit de Hoeksche Waard verzamelden ook voedsel voor ondergedoken verzetsstrijders, Joden en jonge mannen die ondergedoken waren omdat ze anders naar Duitsland werden gestuurd om te werken. Ook moesten knokploegen uit de Hoeksche Waard een keer voedsel verzamelen voor de ondergrondse in Rotterdam. Eerst wilde men tegen normale prijs tarwe kopen dat lag opgeslagen in een boerenschuur in ‘s Gravendeel. Toen dat niet kon, besloot men het maar mee te nemen. Eigenlijk was het stelen, maar daar dachten ze in zo’n tijd anders over.

Voor het vervoer kon Piet Hollestein zorgen. Hij was melkrijder bij de melkfabriek in Maasdam en mocht, omdat hij daarvoor van de Duitsers een vergunning had gekregen, ook ‘s morgens vroeg en ‘s avonds met zijn melkwagen rijden. Bij de groep mannen die de overval zouden plegen zaten Berkman, Stam, Buitendijk, Hoogvliet en van Haren, allemaal inwoners van Strijen. In de buurt van de schuur aangekomen, ontdekte de groep drie Duitse militairen die ook erg veel belangstelling voor de tarwe hadden. Nadat de Duitsers ieder een zak tarwe hadden meegenomen was de kust vrij en kon men aan de gang gaan. Veertig zakken tarwe werden toen op de aanhanger van de melkkar geladen. De verzetsmensen kropen daarna in de melktank die op de voorste wagen stond. Ze moesten mee naar de melkfabriek om daar Hollestein te helpen met het uitladen van het graan. Bij Maasdam is de melkkar aangehouden door een wachtpost. De papieren waren echter in orde en hij mocht doorrijden. Na het uitladen moesten de zakken tarwe met een paard en wagen naar een tuinderij in de buurt van de melkfabriek worden gebracht. Een paar keer moesten de mannen met het karretje heen en weer rijden. Tijdens het laatste ritje kwamen plotseling twee Duitsers op de fiets aan. Op het allerlaatste moment zag één van de verzetsmensen de Duitsers aankomen. Hij hield zich verborgen aan de kant van de weg maar hij trof het niet want hij lag met zijn gezicht in de brandnetels en mocht zich niet verroeren. De koetsier van het karretje werd betrapt en moest mee met de Duitsers. Maar omdat de koetsier met zijn karretje de Duitse fietser niet bij kon houden, raakte hij achterop en kon hij via de donkere berm vluchten. De Duitsers gingen gewoon verder zonder zich ergens druk om te maken. Zo liep dit avontuur toch nog goed af. Een andere taak van het verzet was om onderduikers te helpen. Daar waren valse persoonsbewijzen, distributiekaarten en geld voor nodig. Heel wat mensen hebben geld gegeven voor deze belangrijke zaak. Soms wist men van te voren wie door de Duitsers opgehaald zou worden om in Duitsland te moeten werken. Die mensen konden dan vluchten naar een onderduikadres in Strijen. Sommigen gingen naar de Biesbosch of de Noord-oostpolder. Het verzet had ook wapens nodig om zich te kunnen verweren tegen de bezetters. De geallieerden hebben door heel Nederland wapens afgeworpen. De wapens zaten goed verpakt in grote stalen kisten, die per parachute op vaste plaatsen uit een vliegtuig werden gegooid. Deze plekken werden natuurlijk van tevoren aan het verzet doorgegeven. Zo’ n wapenzending noemde men een dropping. In de Hoeksche Waard vonden drie droppings plaats. Het was een hele toer om de wapens in Strijen te krijgen. Zo maakte Huig de Heus spannende momenten mee, toen hij vier stenguns (machinepistolen) in Maasdam moest ophalen. Hij had de wapens in jute zakjes verpakt en zo in zijn fietstassen gestopt. De Heus besloot om via de Gatsedijk naar Strijen terug te fietsen. Tot zijn grote schrik stond de dijk vol met Duitse vrachtauto’ s en kanonnen. Met ijzige kalmte fietste hij langs de vijand en kwam zonder problemen in Strijen aan. Wapens werden op de meest gekke plaatsen verstopt zoals onder vloeren van huizen of in kasten met dubbele wanden. Ook munitie en handgranaten kwamen via allerlei omwegen in Strijen aan. De verzetsstrijders moesten natuurlijk leren omgaan met al die wapens die men van de geallieerden kreeg. Dat gebeurde bij mensen thuis, zoals bijvoorbeeld bij Van der Pligt, Van Drongelen en Buitendijk. Er werd natuurlijk niet met munitie geoefend want dat zou alleen maar de nieuwsgierigheid van de Duitsers of N.S.B.-ers (Nationaal-Socialistische Beweging) opwekken. Soms oefenden de verzetsmensen buiten. Dat gebeurde natuurlijk niet op klaarlichte dag maar in de schemering voor de spertijd (de tijd dat van de Duitsers niemand op straat mocht komen). Het Strijense verzet heeft veel geoefend in een boomgaardje in het Oudeland waar nu de kartingbaan ligt.

De Crossings

Najaar 1944. Ons land was in twee stukken verdeeld. De geallieerden hadden het zuiden van Nederland bevrijd. Het gedeelte boven de grote rivieren was nog in handen van de Duitse bezetter. Het verzet probeerde direct al geallieerde piloten die hier met hun vliegtuigen waren neergestort via de Biesbosch, het Hollandsch Diep en het Haringvliet naar het bevrijde gedeelte te brengen. Die tochten noemde men crossings. Dat komt van het Engelse to cross, wat oversteken betekent. Ook door Duitsers gezochte mensen en koeriers van het verzet waagden hun leven tijdens deze crossings. Dat zo’n crossing een levensgevaarlijke zaak was, blijkt wel uit het volgende verhaal. Tegen de Kerst van 1944 waren 15 mensen van plan om bezet Nederland via het Hollandsch Diep te verlaten. De boten voor de oversteek waren geregeld. Met Kerst, zo dachten de crossers, zouden in het spergebied (gebied dat door de Duitsers bezet was en verboden voor burgers) weinig Duitse militairen zijn. Ze vergisten zich, want er waren er juist meer. De Duitsers liepen zelfs extra patrouilles. De broers Piet en Dies (Dingenis) Sanderse zouden als gids van de groep meegaan. Zij kenden het gebied goed. overlijden-dingenis-sanderseDe groep werd in tweeën gesplitst. De broers zouden beiden een groep leiden. Door ziekte kon Piet echter niet mee. Ad Swenne, een zwager van Sanderse die deze streek niet goed kende, nam zijn plaats in. De groep van Swenne liep daardoor verkeerd. Heel wat kostbare tijd ging verloren. Op den duur kwamen de groepen toch weer bij elkaar en met z’n allen liepen ze naar de Schuringsedijk. Een paar honderd meter voor de grienden stuitten ze op een Duitse patrouille. De crossers werden beschoten. Eén van hen overleed ter plekke en de andere vluchtten de grienden in. Twee van de vluchters (J. van Kaam en J. Tolhuys) wisten met
behulp van een paar luiken van een schip de overkant te bereiken. Ze kwamen hal f bevroren aan in Klundert. De rest van de crossers werd gearresteerd. Sommigen hadden een paar dagen en nachten in de grienden gezeten en bevroren voeten opgelopen. Een aantal van hen kwam in de gevangenis “Het Haagse Veer” in Rotterdam terecht. Onder hen waren Dies Sanderse en Ad Swenne. Omstreeks diezelfde tijd werd in Bergschenhoek, een dorpje in de buurt van Rotterdam, een Duitse soldaat door een Nederlander doodgeschoten. Als vergelding liet de Duitse commandant op 7 januari 1945 tien Nederlandse gevangenen uit “Het Haagse Veer” doodschieten, op de plaats waar de Duitse soldaat was gestorven. Dingenis Sanderse en Ad Swenne waren twee van de noodlottigen. Omdat Sanderse afkomstig is uit Strijen en veel gedaan heeft voor het verzet in Strijen, heeft men het plein achter het gemeentehuis naar hem genoemd.

Foto ‘Dingenis Sanderse Plein – Strijen

straat-verzetsnaam-sanderse-strijen

Vijf oorlogsjaren in beeld

Chronologisch overzicht van de gebeurtenissen tijdens de oorlog te Strijen (kort samengevat). In september 1940 werd in Strijen een Duits bataljon ingekwartierd in scholen, vergadergebouwen en bij de gewone burgers. Of je dat nou leuk vond of niet, je moest de Duitse soldaten in je huis opnemen. De Duitse soldaten werden hier paraat gemaakt voor de grote sprong naar Engeland. Hitler wilde ook Engeland nog veroveren. De troepen oefenden met rubberboten in onze “haven”. Eind oktober verlieten ze Strijen weer. Gelukkig is HitIer er niet in geslaagd om Engeland te veroveren. In januari 1941 werd een begin gemaakt met de uitreiking van persoonsbewijzen. Als iedereen zo’n persoonsbewijs bezat, werd het voor de Duitse politie veel gemakkelijker bepaalde mensen op te sporen. De persoonsbewijzen van onze Joodse landgenoten werden voorzien van een stempel met een grote letter “J” van “Jood” erop. Regelmatig werden boven onze gemeente brisantbommen en brandbommen neergeworpen. De brisantbommen, die met een hevige knal uit elkaar spatten, konden veel schade veroorzaken. Zo vielen op 18 maart 1941 12 brisantbommen bij het Walewegje en kwamen bij de Buitendijk en de 5chenkeldijk 14 brisantbommen en nog een heleboel brandbommen terecht. Ze werden door 3 Engelse bommenwerpers gegooid. Die vliegtuigen moesten eigenlijk olietanks van de Duitsers in Rotterdam bombarderen. In augustus 1941 moesten metalen worden ingeleverd. Daar wilden de Duitsers allerlei wapentuig van maken. In Strijen werd ingeleverd: 188 kg koper, 612 kg messing (geelkoper), 32 kg tin, 92 kg legering (gemengde metalen) en 413 kg lood.

Natuurlijk leverde lang niet iedereen alles in. Iemand die bijvoorbeeld een mooie antieke koperen ketel bezat, kon deze beter verstoppen dan inleveren. In de zomer van 1941 vielen de Duitse troepen Rusland binnen. De Russische legers werden teruggeslagen tot bij Moskou, de Wolga en bij Stalingrad. Zou Hitier nu ook Rusland nog veroveren? Kort na Sinterklaas 1941 kreeg Engeland er een sterke bondgenoot bij: de Verenigde Staten. Dat was goed nieuws. Maar ……, de USA hadden nog niet zo’n groot leger. President Roosevelt ging echter alles op alles zetten om West-Europa te helpen. In februari 1942 maakten twee Duitse jagers een noodlanding bij de Oude Bonaventuraschedijk. Er lag toen erg veel sneeuw. “Duitsland wint op alle fronten” verkondigden de Duitsers. Het leek er veel op in de zomer van 1942. In oktober 1942 voltrok zich iets heel treurigs: de Joden moesten uit Strijen vertrekken. Via Amsterdam en Westerborg kwamen ze in Auschwitz terecht. Deze Strijenaren zouden de oorlog niet overleven! Gewone kranten werden weinig gelezen. Maar naar buitenlandse zenders werd veel geluisterd. Menig Nederlander luisterde stiekem naar radio Oranje, die vanuit Engeland uitzond. In 1942 kwamen er gunstige berichten: “Het Rode leger (de Russen) dringt de Duitsers terug”, “De Amerikanen zijn in Marokko en Algiers geland”. Regelmatig werden uit geallieerde vliegtuigen (vliegtuigen van de Engelsen, Amerikanen en Canadezen) flesjes fosfor, bussen fosforrubber, reservebenzinetanks, kisten met munitite e.d. afgeworpen. Ook in onze gemeente is heel wat van zulk materiaal terechtgekomen. De schade die werd veroorzaakt was in de regel niet zo groot.

In juni 1943 werd begonnen met de inlevering van radiotoestellen. De Duitsers wilden niet dat nog langer naar buitenlandse zenders werd geluisterd. In Strijen werden er 421 stuks ontvangen. Toch bleven nog heel wat mensen naar de uitzendingen van Radio-Oranje (Nederlandse zender uit Engeland) luisteren. Behalve radiotoestellen roofden de Duitsers paarden, fietsen en zelfs kerkklokken. In juni werden de twee eeuwen oude klokken uit de toren van de Ned. Hervormde Kerk gehaald. Dat gebeurde overal in ons land. Met een schip werden een heleboel klokken naar Duitsland vervoerd. De schipper die al die klokken naar het Duitse rijk moest brengen bracht de boot, waarmee hij over het IJsselmeer voer opzettelijk tot zinken. Dat was erg dapper van die man. Toen de oorlog afgelopen was werden al die klokken opgevist. Strijen kreeg z’n oude klokken weer terug. De ene klok hangt weer in de toren en de andere kun je bezichtigen in verenigingsgebouw “Salvatori”. De oorlog werd grimmiger. HitIer had soldaten nodig die aan het front moesten vechten. Daardoor werd het aantal arbeiders in de Duitse fabrieken te klein. Vele Nederlanders werden gedwongen in die Duitse fabrieken te werken. Wie niet wilde moest onderduiken want als de Duitse politie je vond, was je nog niet jarig. Steeds vaker zag je in 1943 Engelse en Amerikaanse vliegtuigen overkomen. Deze vliegtuigen vlogen vooral naar het Duitse Roergebied om daar allerlei doelen te bombarderen. De Duitsers waren bang dat de geallieerden luchtlandingstroepen zouden inzetten. Daarom moesten er palen en afgezaagde boomstammen in de weilanden en op de akkers gezet worden. Zo wilde men een eventuele landing van geallieerde vliegtuigen voorkomen. De Duitsers hadden plannen gemaakt om, als het nodig was grote stukken land onder water te zetten. Deze inundaties zouden in januari 1944 worden uitgevoerd. Het gebied tussen de Kaai en het Hollandsch diep zou onder water komen te staan. Voor de mensen die hier woonden (Spui, Jaagpad, Kikkersteeg) was dit allerminst een prettig vooruitzicht! Houthandelaar Goris van der Sijde, aannemer Bas de Geus, de graanschoonder Piet van Roon kwamen ijlings bij elkaar toen ze vernamen wat de Duitsers van plan waren. Ze zochten naar een oplossing en vonden er een: als de haven voorbij de watertoren werd afgedamd, zou een deel van het dorp (rond het Spui) niet onder water komen en zouden de mensen die daar woonden niet behoeven te evacueren. De zaak werd zorgvuldig onderzocht en men vond het een goed plan. En wat het belangrijkste was; ook de Duitse weermacht ging ermee akkoord. Nu moest heel de onderneming nog worden betaald. Veel mensen waren bereid om een bijdrage in de kosten te leveren. Ruim f. 16.000,- werd bijeengebracht , dat was toen een heel bedrag! Nu kon het werk worden uitgevoerd. Even voorbij de watertoren werd de dam aangelegd die door de bevolking de “Gorisdam” werd genoemd. In mei 1944 werden bij sommige Strijense families huiszoekingen gedaan. 6 juni 1944 begon de grote aanval op West-Europa. Geallieerde troepen gingen in Normandië aan land en doorbraken na hevige strijd de Atlantikwal. Tijdens de zomermaanden van 1944 was het in Strijen een komen en gaan van Duitse troepenonderdelen. De Duitse soldaten konden hier weer enigszins op verhaal komen. Ze hadden heel wat doorstaan en ze wisten niet hoe de zaken ervoor stonden. In september 1944 hadden de geallieerden de Frans-Belgische grens bereikt. Allerlei geruchten over de bevrijding deden de ronde. Vijf september 1944 zou de geschiedenis ingaan als “Dolle Dinsdag”. Men dacht dat de oorlog zo voorbij was en een aantal NSB-gezinnen verliet Strijen. Rond Arnhem bleven de geallieerde legers echter steken: de oorlog was nog lang niet voorbij; al waren Brabant en Limburg bevrijd; de rest van ons land bleef in Duitse handen. In september 1944 werd boven het eiland van Dordrecht een Canadees toestel door de Duitse luchtafweer bij de Moerdijkbrug neergehaald. De bemanningsleden probeerden zich met hun parachutes in veiligheid te brengen. Eén van hen boordschutter-telegrafist Kenneth Dugdale kwam m.b.v. de Dord/Dubbeldamse ondergrondse terecht bij slager Piet Naaktgeboren in de Boompjesstraat. Daar werd de Canadees verborgen. Met kerst probeerde het verzet hem naar Brabant te brengen. Deze crossing mislukte zoals je eerder hebt kunnen lezen. De geallieerden bombardeerden zoveel mogelijk Duitse luchtdoelopstellingen. Ook de batterij in de stoopepolder werd onder handen genomen. Het gevolg daarvan was een groot aantal doden (+- 40) en gewonden, allemaal Duitsers. Diverse reserve benzinetanks werden afgeworpen, maar kwamen zonder schade in onze gemeente neer. In die dagen werden heel wat zaken gevorderd: wagens, paarden en fietsen. Als iemand met de fiets op straat reed, kon het gebeuren dat hij door een Duitse soldaat werd aangehouden en dat jij gedwongen werd om de fiets af te staan. Protesteren hielp niet en tegen een pistool kon iemand uiteraard weinig beginnen. Het bleef niet bij de vordering van paarden en materialen; ook mensen werden gevorderd. Meestal moest graafwerk worden verricht. Dit gebeurde veelvuldig tijdens de laatste maanden van 1944. Eind oktober werden door geallieerde bommenwerpers duikaanvallen uitgevoerd bij de Moerdijkbruggen. Op verschillende plaatsen braken de ruiten. De scholen werden gesloten vanwege het groot aantal gebroken ruiten en kolengebrek. Steeds meer Duitse soldaten kwamen in berooide toestand in Strijen aan. De bevolking van Strijen werd gedwongen deze lieden van hemden, broeken, ondergoed, sokken en zakdoeken te voorzien. Vele honderden exemplaren werden gevraagd. Daar kon ternauwernood aan worden voldaan. De beschietingen door de geallieerden vanuit Brabant namen dagelijks toe. Daardoor was het in het dorp en aan de Oudendijk erg onveilig. Er vielen nogal wat slachtoffers. In november 1944 werden nog eens 20 paarden gevorderd. Het optreden van de Duitse soldaten en officieren was ver beneden peil; ze namen alles mee wat los en vast zat.

Tussen 11 en 18 december werd in de gehele gemeente, met uitzondering van het gemeentehuis en een enkel Duits bureau, het elektrisch licht afgesloten. Omdat geprobeerd was een aantal mensen naar bevrijd Brabant over te brengen werd op eerste Kerstdag in de gehele gemeente een uitgebreide razzia gehouden waarbij zo’n 30 mensen werden opgepakt, waaronder burgemeester Bolman en één van de mensen van het verzet A. Perduyn. Ze werden naar de onverwarmde school aan het Spui gebracht. De meesten mochten dezelfde dag weer naar huis maar een vijftal werd pas op tweede kerstdag weer vrijgelaten (waaronder de burgemeester en Perduijn). Het korte verblijf in de school was bijzonder onaangenaam geweest. Een paar dagen tevoren hadden nog 70 gevangen genomen Russen in de school gezeten en die hadden heel wat vlooien achtergelaten….. Half januari 1945 werd bekend dat bijna heel Strijen moest evacueren. Dat was een grote schok voor de mensen want het was niet bepaald gezellig om midden in een strenge winter je huis uit te moeten. De bewoners moesten zelf maar zien hoe ze de zaken regelden. Op 31 januari moest het hele dorp – uitgezonderd een aantal boeren en hun personeel en wat andere mensen ontruimd wezen. Dit had te maken met de ligging van strijen; niet zover van het bevrijde Brabant aan de rand van Holland (Rotterdam). De Duitsers dachten dat de geallieerden weleens via de Hoeksche Waard West-Nederland binnen konden vallen. Op 31 januari was ons dorp uitgestorven. Enkele dagen later werd een begin gemaakt met het maken van tankversperringen. De rioolbuizen die men daarbij nodig had werden eenvoudigweg “geleend” bij de firma Van der Sijde. Ook andere bouwmaterialen werden daar gestolen. Op zondag 25 februari werd de voormalige korenmolen in de Molenstraat die de welluidende naam “De Vrede” droeg, opgeblazen. De ravage was enorm: behalve de molen werd nog een zestal woningen vernield. Men had blijkbaar teveel springstof gebruikt. Op deze dag werd ook het kerkje te Strijensas opgeblazen. Dat gebeurde uitgerekend op een zondag!

In de maanden tot aan de bevrijding bleef Strijen, met name de kom van de gemeente, een bijna verlaten gebied. Alleen de ongeveer 1.000 landbouwers, tuinders en overige mensen die voor voedselvoorziening werkzaam waren, verbleven er nog. De burgemeester werd in april naar Rotterdam gebracht. Een dag of tien verbleef hij in de gevangenis “Het Haagse Veer”. Daarna kwam hij vrij. Eind april werd Strijen geteisterd door diverse beschietingen. De kerk en het gemeentehuis liepen schade op door granaatinslag. De winter van 44/45 was vreselijk, vooral voor de bewoners van de grote steden. Suikerbieten en tulpenbollen waren een welkome vulling voor de maag. Bomen werden gekapt en huizen gesloopt om brandstof te vinden voor een noodkachel: een blik of bus. De prijzen van levensmiddelen stegen schrikbarend en de zwarthandelaars beleefden een gouden tijd. Een mud tarwe kostte 3.000 gulden, een brood 65 gulden en een fiets zonder banden 1.500 gulden. Op het platteland, ook in Strijen, viel het met de honger wel mee! Op 29 april werden in Strijen en Maasdam voedselpakketten neergeworpen door de Engelse en Amerikaanse luchtmacht. Deze pakketten werden naar Dordrecht gebracht en bij de drie grote ziekenhuizen afgeleverd waar ze met gejuich werden ontvangen. In Strijen en omgeving was de nood lang niet zo groot als in Dordrecht. Op vrijdag 4 mei werd de capitulatie van het Duitse leger bekend gemaakt. De plaatselijke ondergrondse, het verzet, nam onder leiding van Perduijn , hoofd van de openbare school en tevens reserve kapitein in het Nederlandse leger, het bestuur in handen. Men diende ervoor te zorgen dat de orde gehandhaafd bleef. Als men Duitsers aantrof moest men die ontwapenen en krijgsgevangen maken. Mensen die zich tijdens de oorlog onjuist hadden gedragen werden opgepakt.

Afbeelding ‘Voorpagina Boekje Strijen 1940-1945’

strijen-1940-1945

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *